ECLI:NL:RBMNE:2023:2758

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
22/4865
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres had op 3 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandartskosten, waarbij zij een factuur van het St. Antonius ziekenhuis overgelegd had. De gemeente Utrecht, als verweerder, heeft de aanvraag op 22 augustus 2022 afgewezen, omdat de kosten voor de behandeling zich reeds in 2019 hadden voorgedaan. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en aanvullende stukken overgelegd, maar de gemeente bleef bij de afwijzing, met de motivering dat er sprake was van een voorliggende voorziening.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 21 april 2023 behandeld. Eiseres stelt dat de kosten voor de implantaten noodzakelijk zijn en verwijst naar brieven van het UMC. De rechtbank oordeelt dat de gemeente de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de Zorgverzekeringswet als een toereikende voorliggende voorziening wordt beschouwd. De rechtbank stelt vast dat er geen zeer dringende redenen zijn om van het beleid af te wijken, aangezien eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een acute noodsituatie.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht is, en dat het beroep van eiseres ongegrond is. Eiseres krijgt geen vergoeding van het griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: R. Gangadin),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
2. Op 3 augustus 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandartskosten. Bij deze aanvraag heeft eiseres een factuur van het St. Antonius ziekenhuis van 19 december 2019 overgelegd.
3. Verweerder heeft met het besluit van 22 augustus 2022 de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de kosten voor de behandeling zich reeds in 2019 hebben voorgedaan.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Bij e-mailbericht van 30 september 2022 heeft eiseres een offerte van € 2.503,86 van het UMC van 17 mei 2022 en een offerte van € 2.805,48 van het St. Antonius van 14 juni 2022 overgelegd en vermeld dat dit de kosten zijn waar haar aanvraag op ziet.
5. Bij besluit van 4 oktober 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor zover deze ziet op de offertes van het UMC en het St. Antonius afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de kosten niet noodzakelijk zijn, gelet op het standpunt van de zorgverzekeraar van eiseres.
6. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verweerder heeft wel de motivering gewijzigd in die zin dat verweerder aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd dat er sprake is van een voorliggende voorziening. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingediend.
7. Op 13 april 2023 heeft eiseres de volgende aanvullende stukken van het UMC overgelegd met een toelichting.
- Een al eerder overgelegde brief van reumatoloog [reumatoloog] van het UMC van 2 oktober 2020 waaruit de diagnose van de medische aandoening waaraan eiseres lijdt volgt;
- Een al eerder overgelegde verwijsbrief van 15 oktober 2020 van tandarts [tandarts 1] van Tandzorg Utrecht naar het centrum voor bijzondere tandheelkunde UMC;
- Een anamnese van 4 januari 2021 van tandarts [tandarts 2] van het UMC;
- Een brief van 14 juni 2021 van kaakchirurg [kaakchirurg] van het UMC waarin de zorgverzekeraar van eiseres wordt verzocht de afwijzing van het behandelplan te heroverwegen;
- Een al eerder overgelegde medische verklaring van 17 juni 2022 van orthoptist [orthoptist] van het UMC met betrekking tot de oogproblemen die eiseres ondervindt als gevolg van de medische aandoening;
- Een afschrift van 4 april 2023 van tandarts [tandarts 3] van het UMC over de plaatsing van een implantaat en mogelijke verdere behandeling in de vorm van plaatsing van implantaten.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van verweerder van 17 oktober 2022 op 21 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
8. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres lijdt aan het syndroom van Sjögren wat gepaard gaat met aandoeningen aan onder andere haar gebit zoals tanderosie. Tandarts [tandarts 2] en kaakchirurg [kaakchirurg] stellen in samenspraak met eiseres voor om elementen 24 en 25 te vervangen door implantaatgedragen kronen. De zorgverzekeraar van eiseres heeft haar aanvraag voor de vergoeding hiervan op 25 juni 2021 afgewezen omdat eiseres volgens de zorgverzekeraar conventionele bruggen kan laten plaatsen. Uiteindelijk heeft eiseres zich gewend tot verweerder voor bijzondere bijstand ter vergoeding van de implantaatgedragen kronen.
Oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres mocht afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Volgens eiseres zijn de kosten voor de implantaten noodzakelijk en in dit kader verwijst zij naar de brieven van het UMC. Het UMC beschrijft het probleem van eiseres als extravagant zodat er geen andere oplossing mogelijk is. Volgens eiseres baseert verweerder zich ten onrechte op het standpunt van de zorgverzekeraar van eiseres. De zorgverzekeraar beziet het immers vooral vanuit een financieel oogpunt, terwijl het UMC handelt vanuit het wetenschappelijke kader.
Toetsingskader
11. Het recht op bijzondere bijstand is geregeld in artikel 35, eerste lid van de Participatiewet (Pw). Of iemand recht heeft op bijzondere bijstand wordt beoordeeld aan de hand van de volgende vragen:
1) doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voor?
2) zijn het noodzakelijke kosten?
3) vloeien de kosten voort uit bijzondere omstandigheden?
4) kan iemand deze kosten betalen uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?
12. Artikel 15, eerste lid, van de Pw bepaalt dat geen recht op bijstand bestaat als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Evenmin bestaat recht op bijstand voor de kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Voorliggende voorziening
13. De Zorgverzekeringswet is in beginsel een toereikende en passende voorliggende voorziening voor de kosten van een tandheelkundige behandeling. In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten van tandheelkundige behandelingen, zodat aanvullende bijzondere bijstandsverlening voor die kosten niet aan de orde is. Dit is ook het geval indien de kosten - zoals ook in het geval van eiseres - niet of niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. [1] Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat de Zorgverzekeringswet moet worden aangemerkt als een voorliggende voorziening zodat artikel 15 van de Pw zich tegen bijstandverlening verzet.
Dwingende redenen
14. Artikel 16 van de Pw biedt de mogelijkheid om een uitzondering te maken als er sprake is van zeer dringende redenen. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in deze zaken [2] is alleen sprake van zeer dringende redenen als er sprake is van een acute noodsituatie en dit alléén kan worden opgelost of voorkomen door het verlenen van bijzondere bijstand. Met een acute noodsituatie wordt bedoeld: een levensbedreigende situatie of een situatie die blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. [3] Daarvan is in het geval van eiseres niet gebleken. Eiseres heeft niet met bijvoorbeeld medische stukken onderbouwd dat er sprake is van een acute noodsituatie. De door haar overgelegde verklaringen van het UMC bieden hiervoor onvoldoende grondslag.
Buitenwettelijk begunstigend beleid
15. Verweerder hanteert buitenwettelijk begunstigend beleid voor paramedische kosten. [4] In dat beleid is bepaald dat de Zorgverzekeringswet een passende en toereikende voorliggende voorziening is en dat er geen aanspraak op bijzondere bijstand voor medische kosten bestaat voor zover de voorliggende voorziening kan worden aangesproken. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter dient de bestuursrechter het beleid zeer terughoudend te toetsen. De bestuursrechter moet het bestaan en de inhoud van buitenwettelijk begunstigend beleid als een gegeven aanvaarden. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen redenen zijn om van het beleid af te wijken. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat de alternatieve behandeling zoals voorgesteld door de zorgverzekeraar door bruggen te plaatsen een adequate oplossing is. Eiseres heeft niet onderbouwd dat haar paramedische problemen enkel kunnen worden opgelost door het plaatsen van implantaatgedragen kronen. De door haar overgelegde verklaringen van het UMC bieden hiervoor onvoldoende grondslag.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Het door eiseres betaalde griffierecht wordt niet vergoed. Ook krijgt zij geen vergoeding van haar proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:554.
2.De CRvB.
3.De rechtbank verwijst in dit kader naar de onder voetnoot 1. genoemde uitspraak van de CRvB van 15 maart 2022.
4.Artikel 13 van de Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht, geldend vanaf 4 juli 2019.