ECLI:NL:RBMNE:2023:2757

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
22/5859
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget voor jeugdhulp en gebruikelijke zorg door ouders

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2023, hebben eisers, de ouders van een 9-jarige zoon met een taalontwikkelingsstoornis en ADHD, een beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten. Dit besluit betrof de afwijzing van hun aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding thuis door de moeder van hun zoon. In eerdere besluiten was al een gedeeltelijke toekenning gedaan voor andere zorgvormen, maar de aanvraag voor de begeleiding door de moeder werd afgewezen omdat deze als 'gebruikelijke zorg' werd aangemerkt.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de zorg die de moeder verleent aan haar zoon, zoals het helpen met dagelijkse activiteiten en het onderhouden van contact met behandelaars, niet als bovengebruikelijke zorg kan worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende onderzoek had gedaan naar de aard en omvang van de benodigde hulp en dat de eigen kracht van de ouders toereikend was. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 16 september 2022 in deze procedure in acht genomen, waarin was geoordeeld dat het college niet zorgvuldig had gehandeld, maar in deze nieuwe beoordeling was de rechtbank van mening dat de situatie nu wel adequaat was onderzocht.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eisers ongegrond was en dat zij geen recht hadden op een vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierechten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig te onderzoeken of jeugdhulp nodig is en welke rol ouders daarin kunnen spelen, met inachtneming van de richtlijnen voor gebruikelijke zorg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige [zoon] , te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. P.D. Koren),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten

(gemachtigde: J. Hiemstra).

Wat vooraf is gegaan aan deze procedure

1. [zoon] , de zoon van eisers is 9 jaar en is bekend met een taalontwikkelingsstoornis en ADHD. Eisers hebben voor hem op grond van de Jeugdwet (Jw) een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd. In het besluit van 17 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 19 januari 2021 gedeeltelijk toegewezen in die zin dat 12 reflexintegratietherapie (RIT)behandelingen en individuele begeleiding door de gastouder voor maximaal 3 dagdelen/12 uur per week is toegekend. Verweerder heeft geen pgb toegekend voor 12 a 13 uur individuele begeleiding thuis door de moeder van [zoon] per vier weken voor een bedrag van € 472,-. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
2. In het besluit van 8 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eisers deels gegrond verklaard. Dit houdt in dat verweerder de RIT behandelingen voor 2021 toekent, maar de afwijzing van een pgb voor individuele begeleiding thuis door de moeder van [zoon] handhaaft. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
3. De rechtbank heeft in de uitspraak van 16 september 2022 [1] het beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 maart 2022 vernietigd. De rechtbank heeft – in essentie – geoordeeld dat verweerder het besluit van 8 maart 2022 niet zorgvuldig heeft voorbereid omdat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de aard en omvang van de benodigde hulp. Ook had verweerder moeten onderzoeken in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van het gezin hiervoor toereikend zijn en daarna of, en zo ja welke, voorziening aan [zoon] moet worden toegekend en of deze voorziening in de vorm van een pgb kan worden verstrekt. Verweerder is opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op bezwaar.
4. Op 23 november 2022 heeft verweerder eisers verzocht om informatie te verstrekken over de zorg die de moeder dagelijks gedurende een week aan [zoon] verleent. Ook heeft verweerder de ouders van [zoon] verzocht om bewijsstukken van hun inkomens, uitgaven, vaste lasten en hun eventuele schulden. In de brief van 29 november 2022 hebben eisers een weekplanning met dagelijkse zorgmomenten gedurende een normale week en gedurende een vakantieweek overgelegd. Verder hebben eisers medegedeeld dat zij de verzochte financiële stukken niet verstrekken omdat een financieel onderzoek niet is toegestaan. Eisers stellen dat het gezin maandelijks zo’n € 500,- tekort komt.
5. Verweerder heeft op 7 december 2022 (het bestreden besluit) een nieuwe beslissing genomen en het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
6. De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

7. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit motiveringsgebreken bevat omdat onduidelijk is welke invloed de medische stukken en de overgelegde weekplanning op de beoordeling heeft. Ook is onduidelijk waarom de zorg die de moeder aan [zoon] verleent als gebruikelijk wordt gezien. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat verweerder volgens eisers per zorgmoment had moeten aangeven waarom dat als gebruikelijke zorg wordt gezien. De richtlijn waar verweerder naar verwijst, biedt volgens eisers geen houvast wat onder (boven)gebruikelijke zorg wordt verstaan. Verder voeren eisers aan dat de moeder van [zoon] niet kan werken op de momenten dat [zoon] van huis is omdat zij druk is met regelwerkzaamheden rondom de zorg van [zoon] en met deze procedure. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder geen financieel onderzoek mag doen.
8. Volgens verweerder kan de zorg die de moeder van [zoon] verleent worden aangemerkt als ‘gebruikelijke/normale’ zorg. Verweerder baseert zich op de ‘Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfase van het kind’ en heeft daarbij de levensfase van 5 tot 12 jaar betrokken. Uit de overgelegde weekplanning volgt volgens verweerder niet wat het extra of zwaarder maakt dan de zorg in een ‘gewoon’ gezin met drie kinderen in dezelfde leeftijdscategorie. Verder stelt verweerder dat de moeder van [zoon] kan werken op de momenten dat [zoon] van huis is. Ten aanzien van de financiële draagkracht van de ouders van [zoon] stelt verweerder zich op het standpunt dat hij dit niet kan beoordelen omdat er geen bewijsstukken zijn overgelegd.
9. De rechtbank stelt vast dat tijdens de zitting op 24 augustus 2022 is gebleken dat het in die procedure enkel ging over het pgb dat is aangevraagd voor de bovengebruikelijke zorg die de moeder aan [zoon] verleent. Tegen de uitspraak van 16 september 2022 hebben partijen geen hoger beroep ingesteld. De vraag die in de onderhavige zaak bij de rechtbank voorligt is of verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de zorg die de moeder aan [zoon] verleent.
10. Om die vraag te beantwoorden moet eerst de periode in geding worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de periode in geding 19 januari 2021 (datum aanvraag) tot en met 7 december 2022 (datum bestreden besluit) is. De rechtbank heeft immers in de uitspraak van 16 september 2022 het besluit van 8 maart 2022 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daardoor eindigt de periode in geding in de onderhavige procedure op de datum van het thans bestreden besluit.
11. Naar aanleiding van het vaststellen van de periode in geding merkt de rechtbank het volgende op. Tijdens de zitting is gebleken dat eisers op 18 januari 2022 een pgb voor individuele begeleiding thuis door de moeder van [zoon] voor 2022 hebben aangevraagd Verweerder heeft vooralsnog niet op die aanvraag beslist. Ook is tijdens de zitting duidelijk geworden dat de in 4. genoemde weekplanning met dagelijkse zorgmomenten is opgesteld in het najaar van 2022 maar betrekking heeft op de zorg die de moeder in 2021 én 2022 aan [zoon] heeft verleend. In dit verband merkt de rechtbank op dat de weekplanning betrekking heeft op een groter aantal zorguren dan is vermeld in de aanvraag van 2021.
Toetsingskader
12. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
13. De Jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten, maar dat geldt alleen als het kind en zijn of haar ouders er zelf niet uitkomen. De jeugdhulp is bedoeld om de eigen kracht van het kind te versterken en om het gezin en andere mensen die dichtbij het kind staan te leren om het kind (nog) beter te helpen en te verzorgen, zodat het kind gezond en veilig op kan groeien en zo goed mogelijk mee kan doen in de maatschappij. [2]
Om te beslissen of een kind jeugdhulp nodig heeft, moet de gemeente de volgende stappen onderzoeken:
(1) wat de hulpvraag is;
(2) of er opgroei- of opvoedingsproblemen of psychische problemen of stoornissen zijn en zo ja, welke problemen en stoornissen het kind heeft;
(3) welke hulp gezien de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind nodig is;
(4) of die hulp bijvoorbeeld door de ouders kan worden geboden.
Eerst als de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht en duidelijk is dat het probleemoplossend vermogen van de ouders en het sociale netwerk onvoldoende is om de noodzakelijke hulp te verlenen, dient de gemeente een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
Oordeel van de rechtbank
14. Zoals tijdens de zitting is vastgesteld, gaat deze zaak alleen over stap 3 en in het verlengde daarvan stap 4. Over stap 3 overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in bezwaar de weekplanning als uitgangspunt genomen voor het onderzoek naar de aard en omvang van de hulp die moeder aan [zoon] verleent. [zoon] heeft een dagbesteding: hij gaat naar school en 9 uur per week naar de gastouder (de resterende 3 uur per week worden gespaard voor de vakanties). Dit betekent in de praktijk dat hij drie dagen per week na school bij een gastouder verblijft. Moeder helpt [zoon] met aankleden, tandenpoetsen, toiletbezoek, douchen en met afruimen van de tafel. Als [zoon] speelt, dan controleert moeder of bijsturing noodzakelijk is. Verder heeft moeder contact met de behandelaars van [zoon] en brengt zij hem naar therapie en huiswerkbegeleiding. ’s Avonds geeft moeder 15 minuten therapie aan [zoon] . Partijen zijn het eens dat de weekplanning het leidende stuk is in deze procedure. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de benodigde hulp die [zoon] van moeder ontvangt voldoende in kaart gebracht en stap 3 voldoende onderzocht.
15. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder stap 4 ook voldoende heeft onderzocht en dat hij heeft mogen beslissen dat de eigen kracht van de ouders toereikend is om zorg te verlenen aan [zoon] . Verweerder heeft de in de weekplanning vermelde zorgactiviteiten vergeleken met de ‘Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen en jeugdigen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfase van het kind’. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de benodigde toezicht en begeleiding die moeder aan [zoon] verleent gebruikelijk is voor een jeugdige van 9 jaar. Tijdens de zitting heeft verweerder verduidelijkt dat deze richtlijn is gebaseerd op het voorheen geldende CIZ protocol. Volgens eisers had verweerder per zorgactiviteit inzichtelijk moeten beoordelen waarom het gebruikelijke zorg is. De rechtbank volgt dit standpunt van eisers niet. Verweerder heeft aan de hand van de richtlijn onder verwijzing naar de in de weekplanning genoemde zorg voldoende gemotiveerd waarom sprake is van gebruikelijke zorg. Verweerder heeft ook in het bestreden besluit gemotiveerd dat het halen en brengen van [zoon] naar gastouder, sport, therapie valt onder de gebruikelijke normale zorg van ouders dat voor ieder kind van deze leeftijd geldt. Eisers hebben niet onderbouwd welke in de weekplanning genoemde verleende zorgactiviteiten ten onrechte door verweerder zijn aangemerkt als gebruikelijk zorg.
16. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de moeder van [zoon] kan werken op de momenten dat [zoon] van huis is. [zoon] is volgens de weekplanning op maandag en vrijdag tussen 07:30 en 15:00 uur en op dinsdag t/m donderdag tussen 07:30 en 17:00 uur van huis. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat in de weekplanning staat dat moeder gemiddeld tien minuten per dag bezig is met de regelwerkzaamheden rondom de zorg van [zoon] . De ouders hebben bevestigd dat dit gemiddelde correct is. Verweerder heeft mogen vinden dat de zorg voor [zoon] geen belemmering biedt aan moeder om te werken ook omdat zij heeft aangegeven dat zij niet overbelast is door de zorg voor [zoon] . Tijdens de zitting is nog aangevoerd dat moeder overdag voor de andere kinderen in het gezin zorgt. Dat kan in deze procedure niet worden meegenomen. Van belang is of moeder niet in staat is te werken vanwege bovengebruikelijke zorg die zij voor [zoon] zou leveren. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank concludeert dat de zorg die de moeder aan [zoon] verleent kan worden aangemerkt als gebruikelijke zorg welke niet in aanmerking komt voor een voorziening op grond van de Jw.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen het griffierecht niet terug en zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2017, ECLI:NL:2017:1477 (r.o. 4.3.1).