ECLI:NL:RBMNE:2023:2737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/4131
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding op grond van de Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding had ingediend, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde, dat deze aanvraag had afgewezen. Eiser, die kampt met psychiatrische problematiek en een oogaandoening, had verzocht om een pgb voor 12,5 uur individuele begeleiding per week. De gemeente weigerde dit, stellende dat de echtgenote van eiser deze begeleiding kan bieden als 'gebruikelijke hulp'.

Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de definitie van 'gebruikelijke hulp' zoals gehanteerd door de gemeente in strijd is met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente bij de afwijzing van de aanvraag een zorgvuldige afweging heeft gemaakt, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van eiser en de aard van de relatie tussen eiser en zijn echtgenote. De rechtbank concludeert dat de ondersteuning die door de echtgenote wordt geboden, kan worden aangemerkt als gebruikelijke hulp, en dat er geen aanleiding is voor het toekennen van een pgb.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat een pgb niet bedoeld is als inkomensvoorziening, maar om noodzakelijke hulp in te kopen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4131

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Veenman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde, verweerder

(gemachtigden: mr. L.G. Röst en M. van de Beek).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen: [echtgenote] , de echtgenote van eiser.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1959. Hij is getrouwd en heeft drie (volwassen) kinderen. Er is sprake van psychiatrische problematiek die in het verleden heeft geleid tot crisissituaties met opnamen. Momenteel staat eiser hier niet voor onder behandeling. Er is ook sprake van een oogaandoening waardoor eiser slecht ziet. Eiser ontvangt een WIA-uitkering en een pgb voor persoonlijke verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet. Op 8 september 2021 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend. Eiser wil een pgb voor individuele begeleiding voor 12,5 per week. De problemen van eiser doen zich voor op de resultaatgebieden persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, gezondheid en zelfzorg, verplaatsen en vervoer, wonen, huishouden, dagbesteding, vrije tijd en financiën en administratie.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat de individuele begeleiding kan worden geboden door de echtgenote van eiser. Volgens verweerder is sprake van gebruikelijke hulp. Omdat de beperkingen aldus worden weggenomen, bestaat er volgens verweerder geen aanleiding voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde 2022 (de Beleidsregels) en het advies van Factum van 9 maart 2022 ten grondslag gelegd.
3. Eiser voert in beroep aan dat de invulling die verweerder geeft aan het begrip ‘gebruikelijke hulp’ in artikel 2.9 van de Beleidsregels in strijd is met artikel 1.1.1 van de Wmo. Volgens eiser verlegt verweerder de ‘in redelijkheidstoets’ uit artikel 1.1.1 van de Wmo naar het boven gebruikelijke deel, terwijl deze redelijkheidstoets bij het gebruikelijke deel thuishoort. Bovendien gaat verweerder met de formulering in artikel 2.9 van de Beleidsregels volledig voorbij aan de ‘algemeen aanvaardbare maatstaven’. Aldus verklaart verweerder in feite alle vormen van hulp als “gebruikelijk”. Volgens eiser blijkt uit het advies van Factum dat sprake is van 25 uur per week aan boven gebruikelijke hulp. De echtgenote van eiser heeft verklaard dat de hulp die zij voor 12,5 per week biedt geen mantelzorg is. Zij verricht deze hulp niet vrijwillig onbetaald. Hiervoor had verweerder een pgb moeten toekennen.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vanwege zijn beperkingen is aangewezen op individuele begeleiding. Evenmin is in geschil dat deze begeleiding door de echtgenote van eiser wordt geboden. Tussen partijen is enkel in geschil of de door de echtgenote geboden ondersteuning van 12,5 per week kan worden gezien als gebruikelijke hulp.
5. In artikel 1.1.1 van de Wmo is bepaald dat onder ‘gebruikelijke hulp’ wordt verstaan: hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
6. Uit de wetsgeschiedenis van de Wmo volgt dat de wetgever het wenselijk heeft geacht dat gemeenten op het punt van de gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen. Dit laat onverlet dat gemeenten in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige afweging dienen te maken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van aanvrager, waaronder zijn persoonskenmerken en zijn gezinssituatie [1] .
7. Verweerder heeft in de Beleidsregels vastgesteld wat wordt verstaan onder ‘gebruikelijke hulp’. In artikel 2.9, eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald dat alles wat huisgenoten normaal gesproken voor een ander doen gebruikelijk is. Wat meer is, is in beginsel niet gebruikelijk. Dit is slechts anders indien de huisgenoot er toe in staat is, er de tijd voor heeft en niet overbelast is.
8. In artikel 2.9, tweede lid, van de Beleidsregels is bepaald wat gebruikelijke hulp is. Dit is hulp die verwacht wordt van huisgenoten en die normaal wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Het is de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders, inwonende kinderen of andere volwassen huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid
samen een huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden en voor elkaar.
9. De beroepsgrond dat artikel 2.9 van de Beleidsregels in strijd is met de Wmo slaagt niet. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in het kader van de toepassing van de Beleidsregels altijd een individuele beoordeling wordt gemaakt. Zodoende is er ruimte om te beoordelen of gezien de aard en omvang van de noodzakelijke hulp deze naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenote van eiser. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat artikel 2.9 van de Beleidsregels in strijd is met de Wmo.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval blijk heeft gegeven van een zorgvuldige afweging, waarbij rekening is gehouden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van eiser. Uit het medisch advies van Factum blijkt dat de situatie van eiser tijdens een huisbezoek met de echtgenote is besproken. Verweerder heeft in het kader van de individuele beoordeling belang mogen hechten aan de aard van de relatie, te weten een huwelijk. Van echtgenoten onderling mag, vanwege hun zorgplicht, meer hulp worden verwacht dan bijvoorbeeld van kinderen of van andere huisgenoten. Verder speelt mee dat de echtgenote al lange tijd de benodigde zorg aan eiser verleent en dat zij heeft verklaard dat zij deze zorg wil blijven verlenen. Ook is van belang dat de echtgenote hiertoe in staat is, zij er de tijd voor heeft en zij niet overbelast is of dreigt te raken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van verweerder, dat de ondersteuning die door de echtgenote wordt geboden is aan te merken als gebruikelijke hulp, daarom stand houden.
11. Ter zitting heeft de echtgenote van eiser naar voren gebracht dat er met een pgb meer financiële ruimte is om dingen te doen voor eiser waar hij plezier aan beleeft, zoals het kijken naar boten. Die ruimte is er nu niet, zo heeft de echtgenote verklaard. Dit betoog maakt de beoordeling niet anders. Een pgb is immers geen inkomensvoorziening, maar is bedoeld om de noodzakelijke hulp te kunnen inkopen. Die noodzakelijke hulp krijgt eiser nu van zijn echtgenote, als gebruikelijke hulp.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzitter, en mr. R.J.A. Schaaf en
mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3243).