ECLI:NL:RBMNE:2023:2736

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
16.335471.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van artikel 6 WVW en bewezenverklaring van artikel 5 WVW in verband met verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 14 juni 2021 in Amersfoort. De verdachte, bestuurder van een bestelbus, botste tegen de achterkant van een veegmachine, waardoor de bestuurder van de veegmachine, [slachtoffer], overleed. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van het ongeval door schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van grove of aanmerkelijke schuld, maar slechts van een moment van onoplettendheid. De verdachte had zich aan de maximumsnelheid gehouden en er waren geen bijzondere verkeersomstandigheden die extra oplettendheid vereisten.

Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van gevaarzetting, zoals bedoeld in artikel 5 WVW. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet of onvoldoende had gelet op het verkeer voor hem, waardoor hij concreet gevaar op de weg had veroorzaakt. De rechtbank legde een geldboete van € 750,- op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De uitspraak benadrukt het belang van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.335471.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] in [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De strafzaak tegen verdachte is inhoudelijk behandeld op 25 mei 2023. Verdachte was daarbij aanwezig. Dat betekent – juridisch gezien – dat sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek ter terechtzitting is met instemming van de verdediging en de officier van justitie enkelvoudig gesloten op 15 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie, mr. N. Schipper, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Schaddelee, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort gezegd, op neer dat verdachte:
primairzich op 14 juni 2021 in Amersfoort, als bestuurder van een bestelbus, zodanig heeft gedragen dat een aan hem te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] werd gedood;
subsidiairop 14 juni 2021 in Amersfoort als bestuurder van een bestelbus gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit. De standpunten van de raadsvrouw worden – voor zover van belang voor de beoordeling – eveneens besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feiten
Het verkeersongeval
De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier het volgende vast.
Verdachte reed op 14 juni 2021 in een bestelbus op de [straat 1] in [plaats] . Hij sloeg bij het verkeerslicht rechtsaf de [straat 2] op. De [straat 2] is door middel van een betonnen middengeleider verdeeld in twee enkele rijstroken, waarop maximaal 70 kilometer per uur mag worden gereden. Aan de rechterkant naast de rijbaan ligt een betonnen strook die door middel van een geleiderail is gescheiden van de rijbaan.
[slachtoffer] reed ongeveer 850 tot 1000 meter verderop op de [straat 2] in dezelfde rijrichting als verdachte. Hij reed in een veegmachine, waarmee hij onkruid aan het borstelen was. Hij stond nagenoeg stil of reed met zeer lage snelheid dicht tegen de middengeleider aan. Hoewel verdachte ruimte had om de veegmachine van [slachtoffer] aan de rechterkant te passeren, is hij met de linkervoorkant van zijn bestelbus tegen de rechterachterkant van de veegmachine van [slachtoffer] gebotst. Verdachte heeft de veegmachine van [slachtoffer] niet op tijd gezien. [slachtoffer] werd als gevolg van de botsing uit de veegmachine geslingerd en is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Het ongeval vond plaats bij daglicht, het zicht van verdachte was goed en het (wegdek) was droog. Verdachte hield zich aan de maximumsnelheid en had geen alcohol of andere middelen gebruikt die zijn rijvaardigheid konden beïnvloeden.
4.3.2
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit
Artikel 6 Wegenverkeerswet
Aan verdachte is onder feit 1 primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW, komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft – ongeacht het gevolg daarvan – dus nog geen schuld op te leveren. Het moet gaan om grove of aanmerkelijke schuld, waarbij sprake is van aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
Het oordeel van de rechtbank
Uit onderzoek blijkt dat verdachte op 14 juni 2021 tijdens de rit een filmpje met zijn telefoon heeft gemaakt. Volgens de officier van justitie heeft verdachte dit filmpje
zeer kortvoor het ongeval – in ieder geval binnen een minuut daarvoor – gemaakt. De rechtbank komt tot een ander oordeel en wijst daartoe op het proces-verbaal waarin de resultaten van het onderzoek naar de (Samsung) telefoon van verdachte zijn vastgelegd. Daarin is over de tijdstippen waarop het filmpje zou zijn gemaakt, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen:
In de Samsung zat een SD kaart. De enige activiteit die ik zag op de SD kaart op 14 juni 2021 was een video gemaakt om 07:50;18 uur. Het bestand was genaamd [.] . Deze bestandsnotatie geeft mij het vermoeden dat het op 16 juni 2021 om 07:49;33 uur is aangemaakt:
-
Datum 20210614 (jjjj-mm-dd) - 2021-06-14 en
-
Tijdstip 074933 (uren:minuten;seconden) - 07:49;33 uur. [1]
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte is begonnen met filmen om 7.49.33 uur en om 7.50.18 uur is gestopt, waarop het filmpje op zijn telefoon is opgeslagen. Het ongeval heeft plaatsgevonden om ongeveer 7.52.36 uur, nu de eerste melding is binnengekomen om 7.53.06 uur en de melder heeft verklaard dat hij zijn melding hooguit dertig seconden na het ongeval heeft gedaan. Dat betekent dat tussen het laatst aantoonbare telefoongebruik van verdachte om 7.50.18 uur en het ongeval ongeveer twee minuten zitten. Dit tijdsbestek past bij de afstand die verdachte heeft afgelegd na het maken van het filmpje tot aan het ongeval. Uit het hiervoor al genoemde proces-verbaal blijkt namelijk dat op het filmpje te zien is dat verdachte stopt met filmen, kort voor hij aankomt bij het verkeerslicht op de [straat 1] en de afslag neemt naar de [straat 2] . Het verkeersongeval vond op de [straat 2] plaats op ongeveer 850 tot 1000 meter vanaf het verkeerslicht. Dat verdachte op de [straat 2] ook nog gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon is uit onderzoek niet gebleken.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – vaststelt dat er geen causaal verband bestaat tussen het telefoongebruik van verdachte en het ontstaan van het ongeval, gelet op (1) het tijdsbestek tussen het laatste telefoongebruik en het ongeval (ongeveer twee minuten) en (2) de afstand die verdachte in dat tijdsbestek heeft afgelegd (850 tot 1000 meter).
Wél kan verdachte worden verweten dat hij gedurende een aantal seconden voorafgaand aan het ongeval niet of niet voldoende heeft gelet op het verkeer voor hem, waardoor hij de veegmachine te laat heeft gezien. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Bij verdachte moet daarom, kort voor het ongeval, sprake zijn geweest van een moment van onoplettendheid. Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te komen moet echter (op zijn minst) sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ten tijde van het ongeval geen sprake was van weers- of verkeersomstandigheden die extra oplettendheid van verdachte vereisten. Daar komt bij dat verdachte, gelet op de inrichting van de [straat 2] (een enkele rijbaan tussen twee betonnen geleiders in) en de maximumsnelheid ter plaatse, niet extra beducht hoefde te zijn op zwakkere verkeersdeelnemers, zoals een veegmachine.
De rechtbank komt op grond van al het voorgaande dan ook tot de conclusie dat het handelen van verdachte, zoals omschreven in paragraaf 4.3.1, geen schuld in de zin van artikel 6 WVW oplevert. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
4.3.3.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit vonnis gehecht.
Overwegingen
Aan verdachte is subsidiair ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 WVW. Van gevaarzetting is sprake als een verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg kan worden veroorzaakt of wordt veroorzaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte niet of niet voldoende heeft gelet op het verkeer voor hem. Hij heeft daarmee concreet gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat uit rechtspraak van de Hoge Raad [2] blijkt dat het maken van een enkele verkeersfout niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van artikel 5 WVW te komen. Het klopt dat het enkel maken van een verkeersfout op zichzelf niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van een overtreding ex artikel 5 WVW te komen. Indien met die enkele verkeersfout echter concreet gevaar op de weg is veroorzaakt, kan – zo blijkt uit diezelfde rechtspraak – wel degelijk worden bewezen dat sprake is van een overtreding van artikel 5 WVW.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het telefoongebruik, gelet op wat daarover reeds is overwogen in paragraaf 4.3.2. De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van wat hem ten laste is gelegd onder het eerste gedachtestreepje, nu het concrete gevaar op de weg naar het oordeel van de rechtbank is veroorzaakt door het feit dat verdachte niet of in onvoldoende mate heeft gelet op het verkeer voor hem.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 14 juni 2021 in [plaats] als bestuurder van een voertuig (bestelbus), daarmee rijdende op de weg, de [straat 2] ,
  • niet of in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en een (op dat weggedeelte) voor hem rijdend motorrijtuig (veegmachine) en
  • tegen de achterkant van voornoemd motorrijtuig (veegmachine) is gebotst,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
o
vertreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank, indien zij tot een veroordeling komt, verzocht verdachte enkel een (voorwaardelijke) taakstraf op te leggen en geen ontzegging van de rijbevoegdheid.
Bij het bepalen van de straf moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte als gevolg van het ten laste gelegde feit volledig is ingestort en langdurig niet in staat is geweest om volledig te werken. Daarnaast had verdachte er veel moeite mee om voor zijn werk weer in de auto te stappen. Hij heeft gedurende een lange periode niet durven rijden en heeft het rijden langzaam weer opgebouwd. Het zou dan ook onwenselijk zijn als aan verdachte nu nog een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op de zitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan
Verdachte reed op 14 juni 2021 in een bestelbus op de [straat 2] in [plaats] . Hij heeft gedurende enkele seconden niet (voldoende) op het verkeer voor hem gelet, waardoor hij de veegmachine waarin de heer [slachtoffer] op dat moment reed, niet op tijd heeft gezien. Verdachte is met zijn bestelbus tegen de achterkant van de veegmachine gebotst. [slachtoffer] is als gevolg van de botsing uit de veegmachine geslingerd. Hij is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Zoals blijkt uit de overwegingen van de rechtbank in paragraaf 4.3.2 heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van schuld aan het ontstaan van het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank rekent het verdachte echter wel aan dat hij niet goed heeft opgelet en daardoor gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Het plotselinge overlijden van de heer [slachtoffer] heeft diepe sporen nagelaten in het leven van zijn nabestaanden. De rechtbank heeft op de zitting van verdachte begrepen dat hij de nabestaanden na het ongeval een kaart heeft gestuurd om zijn excuses aan te bieden en zijn medeleven te tonen. Verdachte heeft daarop een kaart teruggekregen, waarin de nabestaanden hem ook sterkte wensen met de verwerking van het ongeval. De rechtbank heeft er veel bewondering voor dat de nabestaanden, ondanks hun verdriet, oog hebben voor de impact van het ongeval op verdachte.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 14 april 2023 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Hoewel de psychische impact van het ongeval op verdachte groot is en hij tot een jaar na het ongeval niet in staat was om volledig te werken, heeft verdachte zijn leven goed op orde. Hij is inmiddels weer volledig aan het werk. De rechtbank houdt hier in strafmatigende zin rekening mee.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 WVW. De rechtbank is zich bewust van de buitengewoon ernstige en verdrietige gevolgen van het feit, maar zal verdachte een straf opleggen die in overeenstemming is met het strafrechtelijke verwijt dat hem kan worden gemaakt. Dit betekent met andere woorden dat de rechtbank de straf baseert op de mate waarin verdachte zich onoplettend heeft gedragen, maar niet op de gevolgen die de onoplettendheid heeft veroorzaakt. Het bewezen verklaarde feit betreft een overtreding waarvoor enkel hechtenis of een geldboete – en dus geen taakstraf – kan worden opgelegd. Gelet op de aard van de overtreding, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde feit, vindt de rechtbank het niet passend om verdachte hechtenis op te leggen. De rechtbank zal verdachte daarom een geldboete opleggen. Gelet op de hoogte van de boetes die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, zal de rechtbank verdachte een geldboete opleggen van € 750,-.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 750,-,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Blanke, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juni 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 14 juni 2021 te Amersfoort, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelbus), daarmee rijdende over de weg, de [straat 2] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, dat motorrijtuig te besturen, immers
 heeft verdachte (tijdens het besturen van voornoemd motorrijtuig) met/vanaf zijn mobiele telefoon berichten verzonden en/of ontvangen en/of foto’s gemaakt en/of een video opgenomen en/of op het scherm van zijn mobiele telefoon gekeken en/of een mobiele telefoon vastgehouden en/of
 (daarbij) niet of in onvoldoende mate opgelet op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of de (op dat weggedeelte) voor hem, verdachte, rijdend motorrijtuig (veegmachine) en/of
 heeft verdachte bij het naderen en/of inhalen van een voor hem, verdachte, rijdend motorrijtuig (veegmachine) (gezien de rijrichting van de verdachte) onvoldoende tijdig afgeremd en/of naar rechts uitgeweken en/of onvoldoende afstand gehouden en/of onvoldoende om voornoemd motorrijtuig (veegmachine) heen gestuurd en/of
 is verdachte (vervolgens) tegen de (achterkant van) voornoemd motorrijtuig (veegmachine) aangereden en/of gebotst,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer] (bestuurder van de veegmachine) werd gedood;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiairhij, op of omstreeks 14 juni 2021 te Amersfoort, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (bestelbus), daarmee rijdende op de weg, de [straat 2] ,
 bij het naderen en/of inhalen van een voor hem, verdachte, rijdend motorrijtuig (veegmachine) (gezien de rijrichting van verdachte) onvoldoende tijdig heeft afgeremd en/of naar rechts heeft uitgeweken en/of onvoldoende afstand heeft gehouden en/of onvoldoende om voornoemd motorrijtuig heeft heen gestuurd en/of
 (daarbij) (tijdens het besturen van voornoemd motorrijtuig) met/vanaf zijn mobiele telefoon berichten verzonden en/of ontvangen en/of foto’s gemaakt en/of een video opgenomen en/of op het scherm van zijn mobiele telefoon gekeken en/of een mobiele telefoon vastgehouden en/of
 (daarbij) niet of in onvoldoende mate opgelet op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of de (op dat weggedeelte) voor hem rijdend voornoemd motorrijtuig (veegmachine) en/of
 is verdachte (vervolgens) tegen de (achterkant van) voornoemd motorrijtuig (veegmachine) aangereden en/of gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Een proces-verbaal onderzoek Alcatel en Samsung van 24 juni 2021, genummerd 2021187016 (pagina 69).
2.Hoge Raad 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3691.