In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 12 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak, een appartement in [woonplaats], vastgesteld op € 646.000,- per 1 januari 2021. Eiser, die eigenaar is van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 585.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, mede omdat de waarde was gebaseerd op het eigen aankoopcijfer van de woning, dat kort voor de waardepeildatum was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die de verkoopprijs niet als marktwaarde konden beschouwen. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekende dat hij geen griffierecht terugkreeg en ook geen vergoeding van proceskosten ontving.