ECLI:NL:RBMNE:2023:2646

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
C/16/541309 / HA ZA 22-372
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen in onlineprogramma over omkoping van getuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P. Plasman, en gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Brink. Eiser vorderde schadevergoeding van gedaagden wegens onrechtmatige uitlatingen die in een uitzending van hun onlineprogramma zijn gedaan. Gedaagden, die als co-hosts van het programma fungeren, hebben in een uitzending op 13 april 2022 beweerd dat eiser getuigen van een voorval op 2 maart 2015 heeft omgekocht. Eiser betwistte deze uitlatingen en stelde dat ze onjuist waren, wat door gedaagden onvoldoende onderbouwd werd. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen geen steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal en dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld. Eiser werd een schadevergoeding van € 5.000,00 toegekend, terwijl de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De proceskosten werden aan gedaagden opgelegd. De rechtbank benadrukte dat het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van eiser zwaarder weegt dan het recht van gedaagden op vrijheid van meningsuiting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/541309 / HA ZA 22-372
Vonnis van 14 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
nader te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. J.P. Plasman,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
hierna samen te noemen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
advocaat mr. A.J. Brink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 juni 2022, met 12 producties;
  • de conclusie van antwoord, met een productie;
  • de mondelinge behandeling van 26 april 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn samen co-host van het onlineprogramma ‘ [onlineprogramma] ’. De uitzendingen van [onlineprogramma] worden uitgezonden op YouTube en worden ook integraal gepubliceerd op de website van [onlineprogramma] . Daarnaast worden fragmenten van de uitzendingen op de Instagrampagina’s van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gepubliceerd. [onlineprogramma] heeft een groot bereik met soms 1,5 miljoen kijkers per uitzending.
2.2.
Op 13 april 2022 is er op YouTube en de website van [onlineprogramma] een nieuwe uitzending geplaatst van [onlineprogramma] (hierna ook: de Uitzending). De Uitzending gaat over [eiser] en zijn zoon [A] . In de Uitzending is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] – samengevat – gezegd dat [A] op 2 maart 2015 in de [naam 1] in [vestigingsplaats] zijn ex-partner een vuistslag heeft gegeven en dat [eiser] de getuigen van die vuistslag heeft omgekocht. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft [eiser] aan iedere getuige een bedrag van € 5.000,00 betaald. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in de Uitzending ook gezegd dat dit 100.000% waar is en dat het is geverifieerd met bron en bewijs.
2.3.
In een brief van 15 april 2022 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gesommeerd om: (1) de Uitzending en alle daaraan gelieerde berichtgeving van de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en [onlineprogramma] te verwijderen en verwijderd te houden, (2) alle in de Uitzending gedane uitlatingen en vergelijkbare uitlatingen te staken en gestaakt te houden en (3) op de website van [onlineprogramma] en alle sociale media accounts een rectificatie te plaatsen. Volgens [eiser] zijn de uitlatingen die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de Uitzending over [eiser] hebben gedaan, onjuist. Verder is in de brief aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] medegedeeld dat de door [eiser] geleden schade, alsook nog de te lijden schade, van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal worden gevorderd.
2.4.
Op 18 april 2022 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de website van [onlineprogramma] het volgende geplaatst:
“We zijn niet helemaal gek natuurlijk. Een kort geding tegen die flapdrollen van Televizier of [B] is nog wel leuk, maar tegen de [naam 2] wordt het al snel minder grappig. Je kan immers niet winnen. Niet alleen omdat hij ons helemaal de moeder kan procederen, maar ook omdat de rechtsstaat al geruime tijd plat op de reet ligt. Kijk maar naar de uitspraken van de afgelopen zaken. Wij vertrouwen er niet op dat er neutraal en onafhankelijk naar de zaak wordt gekeken, dus dan maar rectificeren.
(…)
RECTIFICATIE
Op 13 april 2022 hebben wij, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , in de uitzending van [onlineprogramma] uitingen gedaan over [eiser] en diens familie, inhoudende dat er meerdere geldbedragen van 5000 euro zouden zijn betaald aan getuigen van een vermeend voorval in de [naam 1] te [vestigingsplaats] . Deze uitingen zijn feitelijk onjuist, ongegrond en onrechtmatig. Voorts hebben wij geen wederhoor toegepast en aldus onzorgvuldig gehandeld.
Reden waarom wij (deels) de video en alle gelieerde berichten offline zullen halen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .”.
2.5.
Nadat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de rectificatie op hun website hadden geplaatst, wilde [eiser] ook dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een bedrag van € 10.000,00 zouden betalen aan Stichting Het Vergeten Kind. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dat niet gedaan.
3. Wat vordert [eiser] en wat is het verweer daarop van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ?
3.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld door het doen van onder meer de volgende uitlatingen (hierna ook: de Uitlatingen) in de Uitzending:
- ‘ [A] of [eiser] , alias familie [familie] , heeft alle getuigen van die vuistslag in de [naam 1] in [vestigingsplaats] op 2015, € 5000 euro betaald. 100.000% waar, geverifieerd met bron en bewijs.’
- ‘Ook de zoon van de eigenaar van de [naam 1] , heeft vijf ruggen gekregen, want die was er ook bij, van de familie [familie] om zijn smoel te houden over dit incident. 100.000% waar, de familie [familie] heeft meerdere getuigen, en hier gaat het dan over drie getuigen, drie mensen waren daar getuige van, van die vuistslag, die hebben alle drie vijf ruggen gekregen om hun bek te houden.’
- ‘Bij iemand die structureel zwaar onder de dope en drank een vrouw naar de tyfus slaat. Dat mag dan wel, omdat je de zoon bent van [eiser] . En dan koop je dan ook maar gewoon je getuigen af. En dat is er dus gebeurd, dames en heren, jongens en meisjes. Dat is de scoop van deze week.’
- ‘En als er iets gebeurt wat ze niet uitkomt, dan kopen ze dat af. Verschrikkelijk. Maffia. Maffia.’
- ‘Het opmerkelijke aan dit incident is, waar dan die mensen zijn afgekocht, in de [naam 1] , is dat zij dan met de taxi naar huis gaat en dat hij met de auto naar huis gaat, en hij dan eerder thuis is dan haar, en haar thuis weer in elkaar slaat. Je hebt weleens mensen die worden agressief uit razernij, en denken: dat had ik niet moeten doen. Maar hij gaat een uur, of enkele uren later, weer verder.’
- ‘Ja, maar goed, de man heeft natuurlijk een geweldsprobleem en die heeft een
agressieprobleem. Die kan zijn woede niet inhouden. En als je dat natuurlijk allemaal voedt door drank en drugs. Ja, dat helpt niet. Cocaïne maakt je nou niet echt love, peace and happinness. Maar ik ben blij om te horen dat sommige mensen gewoon eenmalig agressief zijn, want ik heb pijn aan mijn lijf van wat je net deed.’
- ‘Maar wie gaat hem ontslaan dan? Zijn vader? Zijn vader weet het toch allemaal. Zijn vader heeft het slachtoffer al meerdere keren afbetaald, die heeft de getuigen al betaald, die weet het toch allemaal. En die zegt gewoon: ga jij nou maar presenteren vriend, want we kopen ze allemaal af.’
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van
€ 27.500,00, te betalen binnen twee werkdagen na de datum van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de volledige voldoening;
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.240,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening;
IV. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] heeft – samengevat – aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ten onrechte in de Uitzending van [onlineprogramma] hebben gezegd dat [eiser] de getuigen van de vuistslag die zou hebben plaatsgevonden in de [naam 1] in [vestigingsplaats] , heeft omgekocht. Dat is namelijk niet juist en de feitelijke onderbouwing daarvan ontbreekt ook. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daarom onrechtmatig tegenover [eiser] gehandeld. [eiser] kan de uitlatingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en de gevolgen daarvan niet accepteren. Hij is aangetast in zijn eer en goede naam en heeft daarom recht op vergoeding van de schade die hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft geleden. Het feit dat het betreffende fragment uit de Uitzending is geknipt en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een rectificatie online hebben geplaatst, doet niets af aan het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Bovendien is de rectificatie op een spottende en grievende wijze vormgegeven. Daarmee hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun eerdere uitlatingen over [eiser] richting een groot publiek bevestigd, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de vorderingen van [eiser] betwist. Zij hebben – samengevat – naar voren gebracht dat de uitlatingen die zij over [eiser] hebben gedaan in de Uitzending juist zijn. Zij hebben daarom niet onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser] . Dat [eiser] de getuigen van de vuistslag heeft omgekocht, hebben zij vernomen van twee bronnen: de heer [C] , de eigenaar van de [naam 1] , en van een bron die anoniem wil blijven. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben weliswaar een rectificatie op hun website geplaatst en de gewraakte uitlatingen uit de Uitzending geknipt, maar daarin ligt geen erkenning van het onrechtmatig handelen besloten. Zij zagen het simpelweg niet zitten om in een juridisch conflict verzeild te raken met een machtig persoon als [eiser] . Daarom hebben zij de rectificatie geplaatst en de gewraakte uitlatingen uit de Uitzending gehaald. Verder betwisten zij dat [eiser] schade heeft geleden, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

4.Wat beslist de rechtbank?

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig tegenover [eiser] hebben gehandeld. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht wordt daarom toegewezen. Ook dienen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [eiser] een schadevergoeding te betalen van € 5.000,00. De door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Waarom dat zo is, wordt hierna uitgelegd.

5.Wat is de motivering van de rechtbank?

(1) Het toetsingskader (bij onrechtmatige uitlatingen)

5.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of de Uitlatingen onrechtmatig zijn tegenover [eiser] . Bij de vraag of een uiting onrechtmatig is, zijn twee grondrechten aan de orde. Aan de ene kant het recht op vrijheid van meningsuiting van degene die de uitlating doet (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM). Aan de andere kant het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van degene over wie de uitlating gaat (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Tussen die twee fundamentele rechten bestaat geen rangorde, zodat per geval aan de hand van de specifieke omstandigheden moet worden bepaald welk grondrecht in deze situatie zwaarder moet wegen. Het gaat daarbij niet om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging). Deze toetsing moet in één keer gebeuren, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2. [1]
5.2.
Bij de toetsing die moet plaatsvinden om te komen tot het oordeel welk van de botsende grondrechten in dit geval voorrang krijgt, kunnen onder meer de volgende omstandigheden relevant zijn:
1. de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal,
2. de aard van de gedane uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben,
3. de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen,
4. het bereik en het gezag van het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd,
5. de hoedanigheid en de maatschappelijke status van de persoon op wie de uitlatingen betrekking hebben,
6. de aard van de misstand die aan de kaak wordt gesteld,
7. de kans dat de informatie ook zonder de verweten publicatie in de publiciteit zou zijn gekomen.
Genoemde omstandigheden wegen niet allen even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
(2) Toepassing van het toetsingskader
De mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal
5.3.
Het geschil tussen partijen gaat in de kern genomen om de vraag óf [eiser] de getuigen van het voorval dat op 2 maart 2015 in de [naam 1] heeft plaatsgevonden, heeft omgekocht. Partijen twisten dus over de vraag of de Uitlatingen voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
5.4.
[eiser] stelt dat hij de getuigen van het voorval van 2 maart 2015 geen geldbedrag heeft aangeboden, laat staan heeft betaald. Dit heeft hij ook niet indirect (via een derde) gedaan. Dat hij de getuigen een geldbedrag heeft aangeboden, blijkt helemaal nergens uit. Volgens [eiser] vinden de Uitlatingen daarom geen steun in het beschikbare feitenmateriaal.
5.5.
Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zij van de heer [C] (de eigenaar van de [naam 1] in [vestigingsplaats] ) en een anonieme bron vernomen dat [eiser] een geldbedrag heeft aangeboden aan de getuigen van het voorval van 2 maart 2015. Dit kunnen zij bewijzen door middel van het horen van getuigen. De Uitlatingen vinden volgens hen daarom voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal.
5.6.
Het is aan [eiser] om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld. [eiser] beroept zich namelijk op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten (artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Het ligt op de weg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om voldoende gemotiveerd te betwisten dat zij onrechtmatig hebben gehandeld.
5.7.
[eiser] heeft aan zijn stelplicht voldaan. Volgens [eiser] heeft hij de getuigen van het voorval van 2 maart 2015 niet omgekocht. Hij kan daarom niet meer stellen dan hij heeft gedaan, namelijk dat hij de getuigen niet heeft omgekocht. Ook niet via een derde. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben deze stelling van [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist. Volgens hen hebben zij niet onrechtmatig tegenover [eiser] gehandeld, omdat de Uitlatingen juist zijn. Dat de Uitlatingen juist zijn, hebben zij echter onvoldoende onderbouwd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben namelijk geen feiten, omstandigheden, stukken en/of verklaringen naar voren gebracht waaruit de juistheid van hun stelling blijkt, dan wel waarmee hun stelling in voldoende mate wordt onderbouwd. Zo hebben zij onder meer niet naar voren gebracht hoe er door [eiser] zou zijn betaald. Heeft deze betaling contant plaatsgevonden, giraal of op andere wijze? Ook spreken [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over betalingen die door [eiser] “direct of indirect” zouden hebben plaatsgevonden, maar leggen dit verder niet uit. Ook hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niets aangevoerd over het moment waarop [eiser] de getuigen zou hebben betaald en waar die betaling zou hebben plaatsgevonden. Vaststaat dat [eiser] op de avond van 2 maart 2015 zelf niet aanwezig was in de [naam 1] , zodat de gestelde betalingen toen niet konden plaatsvinden. Maar wanneer en waar die betalingen dan wel zouden hebben plaatsgevonden, blijft volledig onduidelijk. Het had wel op de weg gelegen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , die een beroep doen op hun rechten als journalist, om meer onderbouwing te geven van hun stelling. Temeer nu zij in de Uitzending hebben gezegd dat het 100.000% waar is dat [eiser] de getuigen heeft omgekocht en dat die uitlating is geverifieerd met bron en bewijs. Van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] had daarom mogen worden verwacht dat zij bij de personen van wie zij de informatie over [eiser] hebben gekregen, meer concrete informatie hadden ingewonnen en deze informatie ook zelf hadden geverifieerd. Nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun stelling niet met concrete feiten, relevante omstandigheden, stukken en/of verklaringen hebben onderbouwd, hebben zij onvoldoende gemotiveerd betwist dat de Uitlatingen geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
5.8.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben nog aangeboden om hun stelling te bewijzen door het horen van getuigen. Zij hebben daartoe ook een concreet bewijsaanbod gedaan. Op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] rust echter, zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 5.6, niet de bewijslast. Maar ook als op hen wel de bewijslast zou rusten, dan dienen zij eerst de stelling van [eiser] voldoende gemotiveerd te betwisten voordat zij in de gelegenheid worden gesteld om hun stelling te bewijzen. Van een dergelijke gemotiveerde betwisting is, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake.
5.9.
De conclusie van het voorgaande is dat de uitlating dat [eiser] de getuigen van het voorval van 2 maart 2015 heeft omgekocht geen steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Nu de Uitlatingen allemaal zijn gebaseerd op die stelling, vinden alle Uitlatingen geen steun in het beschikbare feitenmateriaal.
Overige omstandigheden
5.10.
Partijen hebben in hun processtukken niet of nauwelijks gesproken over overige omstandigheden zoals genoemd in rechtsoverweging 5.2 die mee genomen kunnen worden bij de vraag of de Uitlatingen onrechtmatig zijn of niet. Als een uitlating geen of onvoldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal, leidt dit veelal tot de conclusie dat de uitlating onrechtmatig is. De overige omstandigheden kunnen dan onbesproken blijven. Hier is dat ook het geval. De uitlating dat – samengevat – [eiser] de getuigen van het voorval van 2 maart 2015 heeft omgekocht is de ‘scoop’ van de Uitzending en daar draait de Uitzending ook om. Als een dergelijke uitlating, waaraan dus veel gewicht wordt toegekend, geen steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal, is dat voldoende om die uitlating als onrechtmatig te kwalificeren. De overige omstandigheden genoemd in rechtsoverweging 5.2. brengen daar geen verandering in, mede nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook geen omstandigheden hebben aangevoerd die de onrechtmatigheid van hun uitlatingen zouden kunnen wegnemen.
Conclusie
5.11.
De conclusie van het voorgaande is dat de Uitlatingen onrechtmatig zijn tegenover [eiser] . Het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van [eiser] dient in dit geval te prevaleren boven het recht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op vrijheid van meningsuiting. De door [eiser] onder I gevorderde verklaring voor recht wordt daarom toegewezen. Daarbij wordt het volgende overwogen. [eiser] heeft gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig tegenover [eiser] hebben gehandeld door het doen van (onder meer) de zeven onder I vermelde uitlatingen. Een aantal van deze uitlatingen gaat over de zoon van [eiser] . [eiser] kan in deze procedure echter niet optreden voor zijn zoon. Daarnaast blijkt uit de dagvaarding en uit wat de advocaat van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, dat het [eiser] niet zozeer gaat om de onrechtmatigheid van de zeven vermelde uitlatingen, maar om het feit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de Uitzending in de kern genomen hebben gezegd dat [eiser] de getuigen van het voorval van 2 maart 2015 heeft omgekocht. Gelet op deze twee omstandigheden, zal de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen voor zover het de algemene uitlating van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betreft dat [eiser] de getuigen van het voorval van 2 maart 2015 heeft omgekocht.
(3) Schadevergoeding
5.12.
[eiser] vordert een schadevergoeding van € 27.500,00, omdat hij door de Uitlatingen in zijn eer en goede naam is geschaad. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben betwist dat [eiser] schade heeft geleden.
5.13.
In het oordeel dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, meer in het bijzonder van het recht op eer en goede naam, van [eiser] zwaarder weegt dan het recht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op vrijheid van meningsuiting, ligt besloten dat door de Uitlatingen inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] . Daarmee is de aanspraak op schadevergoeding wegens het schenden van de eer en goede naam van [eiser] , zoals bepaald in artikel 6:106 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek (BW), gegeven. De hoogte van de schadevergoeding kan niet nauwkeurig worden vastgesteld en zal daarom worden geschat (artikel 6:97 BW). De omstandigheden die worden meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de schade zijn de volgende.
5.14.
De Uitlatingen zijn niet zomaar beschuldigingen. De Uitlatingen impliceren namelijk een beschuldiging van een strafbaar feit (beïnvloeding van getuigen). De aard van de Uitlatingen is dus ernstig. Ook de toonzetting van de Uitlatingen en de grievende woorden die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarbij hebben gebruikt zijn ernstig. Hoewel [eiser] als een publiek persoon zich in zekere mate ook blootstelt aan kritiek en publiciteit, bestaat voor deze beschuldiging geen rechtvaardiging. Daarnaast weegt mee dat [onlineprogramma] – in Nederland – een bekend online programma is en een groot bereik heeft. De Uitlatingen zijn dus breed gedeeld. Aan de andere kant weegt de rechtbank mee dat [eiser] in de processtukken in algemene zin is ingegaan op zijn zakelijke en privé belangen. Maar tot welke concrete gevolgen de Uitlatingen voor [eiser] hebben geleid, heeft [eiser] niet gesteld. Dat sprake is van ernstige gevolgen die [eiser] hebben geraakt, kan de rechtbank daarom niet vaststellen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier daarom om onrechtmatige uitlatingen die hebben geleid tot een beperkte aantasting van de eer en goede naam van [eiser] . Hierbij past niet het gevorderde bedrag van € 27.500,00. Alles afwegend acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 billijk. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf de datum van de Uitzending, 13 april 2022, tot de dag waarop de schadevergoeding volledig is betaald.
(4) Buitengerechtelijke incassokosten
5.15.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.240,25 aan buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de verschuldigdheid van deze kosten betwist.
5.16.
[eiser] heef geen brief in het geding gebracht waaruit volgt dat hij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft verzocht om aan hem een schadevergoeding te betalen van € 27.500,00. Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiser] naar voren gebracht dat een dergelijke brief niet is verstuurd aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Dat [eiser] kosten heeft gemaakt voor buitengerechtelijke werkzaamheden in verband met de gevorderde schadevergoeding is dus niet gebleken. De gevorderde incassokosten worden daarom afgewezen.
(5) Proceskosten
5.17.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben (grotendeels) ongelijk gekregen. Zij moeten daarom de proceskosten betalen. Aan de kant van [eiser] worden de proceskosten begroot op € 125,03 aan kosten voor de dagvaarding, € 1.301,00 aan griffierecht en € 1.196,00 (€ 598,00 x 2 punten) aan salaris advocaat, in totaal € 2.622,03.
5.18.
[eiser] heeft ook verzocht om een veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak [2] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omdat dus ook een veroordeling tot betaling van de nakosten. De nakosten worden daarom niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig tegenover [eiser] hebben gehandeld door in de uitzending van [onlineprogramma] van 13 april 2022 te zeggen dat [eiser] de getuigen van het voorval van 2 maart 2015 in de [naam 1] in [vestigingsplaats] heeft omgekocht;
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 13 april 2022 tot de dag waarop de schadevergoeding volledig is betaald;
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, aan de kant van [eiser] begroot op € 2.622,03;
6.4.
verklaart de veroordelingen onder 6.2 en 6.3 uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023. [3]

Voetnoten

1.Zie HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210
2.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
3.type: 5348/RvR