10.4Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen over shockschade en affectieschade
De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade is bij een deel van de benadeelde partijen mede gebaseerd op zogenoemde shockschade. De wet (artikelen 6:107, 107a en 108 BW) regelt de vergoeding van schade die derden lijden door kwetsing of overlijden van een naaste limitatief en exclusief. Dat stelsel laat in beginsel niet toe dat derden buiten dat stelsel op grond van een eigen vordering uit onrechtmatige daad vergoeding vorderen van niet in die artikelen genoemde schade die het gevolg is van kwetsing of overlijden van een naaste. Een uitzondering daarop is echter schade ontstaan door waarneming van of confrontatie met een schokkende gebeurtenis. Dat biedt onder omstandigheden een zelfstandige (dus niet van aansprakelijkheid jegens de primair gekwetste afgeleide) aanspraak op schadevergoeding. Dit soort aanspraken wordt doorgaans aangeduid met de term shockschade.
Voor een dergelijke aanspraak is nodig dat is voldaan aan het door de Hoge Raad geformuleerde samenstel van eisen: (a) er moet sprake zijn van schending van een verkeers- of veiligheidsnorm of een strafbaar feit, (b) van letsel of overlijden van een ander, (c) van waarneming van het ongeval of het tenlastegelegde of directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan en ten slotte (d) moet sprake zijn een hevige emotionele schok en geestelijk letsel.
De geschrokkene hoeft niet aanwezig te zijn geweest bij de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust (in dit geval de doodslag op [slachtoffer 1] ); onder omstandigheden is (in de woorden van de Hoge Raad) ook
“directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan”voldoende voor het vestigen van een aanspraak op schadevergoeding:
“Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden.”
De benadeelde partij die zich beroept op het ontstaan van geestelijk letsel, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat uit zo’n confrontatie psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in
het algemeenslechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Op grond van artikel 6:108, derde lid BW hebben nabestaanden sinds 1 januari 2019 ook recht op vergoeding van affectieschade, oftewel schade die bestaat uit het verdriet dat wordt veroorzaakt door het overlijden van een naaste als gevolg van een onrechtmatige daad.
Hoewel de rechtsgrondslag voor de gevorderde affectieschade en shockschade dus verschilt, bestaat de schade voor beide in onderhavige zaak alleen uit immateriële schade in de vorm van geestelijk letsel. Er is daarmee sprake van samenloop. Uit de (feiten)rechtspraak volgt dat het de taak van de rechtbank is om de shockschade naar billijkheid vast te stellen, en zij daarbij vanwege die samenloop rekening mag houden met het wettelijke genormeerde bedrag aan affectieschade. In deze zaak zal de rechtbank de toegewezen affectieschade enigszins matigend laten werken op de vaststelling van de hoogte van de shockschade.
Gijzeling
Uit artikel 36f, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de rechter bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de duur van de gijzeling bepaalt. De duur van de gijzeling bedraagt ten hoogste 360 dagen (vgl. ECLI:NL:HR:2022:1564). Gelet op de hoogte van de toegewezen bedragen en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel – zoals hieronder weergegeven – zou de rechtbank bij het bepalen van de duur van de gijzeling naar de gebruikelijke maatstaven de maximale 360 dagen overstijgen. Vanwege het eerdergenoemde wettelijke maximum zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling dat aan verdachte wordt opgelegd evenredig verdelen per benadeelde partij. [benadeelde 1]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. Dat bedrag bestaat grotendeels uit gederfd levensonderhoud omdat [slachtoffer 1] kostwinner van het gezin was. Het gevorderde bedrag is onderbouwd met een schaderapport van Laumen Expertise aan de hand van De Letselschade Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij aangevoerde ‘proceskosten’ – te weten de kosten voor het opmaken van een rapportage door Laumen Expertise B.V. – als materiële schade dienen te worden beschouwd.
De rechtbank acht de materiële schade – bestaande uit kosten van de lijkbezorging, gederfd levensonderhoud en de kosten voor het opmaken van het rapport – een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade volledig toewijzen.
Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade (overlijden van een echtgenoot door een misdrijf) zal aan de benadeelde partij het bedrag van € 20.000,- aan affectieschade worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen shockschade heeft geleden. De rechtbank acht ook de shockschade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd gelet op de hiervoor genoemde samenloop tussen shockschade en affectieschade en gekeken naar toegewezen bedragen in vergelijkbare zaken. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 15.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 515.813,87 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag € 515.813,87, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 83 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 2]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade – bestaande uit gederfd levensonderhoud – heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. Het gevorderde bedrag is onderbouwd met een schaderapport van Laumen Expertise aan de hand van De Letselschade Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade. De rechtbank acht de materiële schade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade volledig toewijzen.
Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade (overlijden van een ouder door een misdrijf) zal aan de benadeelde partij het bedrag van € 20.000,- worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 33.632,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 33.632,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 47 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal tot slot bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige benadeelde partij [benadeelde 2] en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen daardoor slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige op deze spaarrekening beschikken tot zij achttien jaar is.
[benadelde 3]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade – bestaande uit gederfd levensonderhoud – heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. Het gevorderde bedrag is onderbouwd met een schaderapport van Laumen Expertise aan de hand van De Letselschade Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade. De rechtbank acht de materiële schade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade volledig toewijzen.
Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade (overlijden van een ouder door een misdrijf) zal aan de benadeelde partij het bedrag van € 20.000,- worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 40.857,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadelde 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 40.857,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 55 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadelde 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal tot slot bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [benadelde 3] te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige benadeelde partij [benadelde 3] en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen daardoor slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige op deze spaarrekening beschikken tot zij achttien jaar is.
[benadeelde 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen shockschade heeft geleden. De rechtbank acht de shockschade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd gelet op de hiervoor genoemde samenloop tussen shockschade en affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 15.000.
Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade (overlijden van een meerderjarig niet-thuiswonend kind door een misdrijf) zal aan de benadeelde partij het bedrag van € 17.500,- worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 32.500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 32.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 5]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen shockschade heeft geleden. De rechtbank acht de shockschade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd gelet op de hiervoor genoemde samenloop tussen shockschade en affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 15.000,-.
Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade (overlijden van een meerderjarig niet-thuiswonend kind door een misdrijf) zal aan de benadeelde partij het bedrag van € 17.500,- worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 32.500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 5] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 32.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 6]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen shockschade heeft geleden. De rechtbank acht de shockschade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd en heeft hierbij gekeken naar op welk bedrag de rechtbank de shockschade aan de ouders waardeert, waarbij de rechtbank van oordeel is dat de confrontatie voor ouders met hun overleden zoon heftiger is dan de confrontatie van een zus met een overleden broer. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 10.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 10.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 6] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 19 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 6] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 7]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen shockschade heeft geleden. De rechtbank acht de shockschade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd en heeft hierbij gekeken naar op welk bedrag de rechtbank de shockschade aan de ouders waardeert, waarbij de rechtbank van oordeel is dat de confrontatie voor ouders met hun overleden zoon heftiger is dan de confrontatie van een zus met een overleden broer. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 10.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 10.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 7] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 19 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 7] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht ook de immateriële schade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd en heeft hierbij gekeken naar toegewezen bedragen in vergelijkbare zaken. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 650,-.
De rechtbank verwerpt het verzoek van de raadsman tot verrekening nu uit artikel 6:135 onder b BW volgt dat een schuldenaar niet bevoegd is tot verrekening indien zijn verplichting strekt tot vergoeding van schade die hij opzettelijk heeft toegebracht.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 650,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 650,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 3 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. De rechtbank acht de materiële schade – bestaande uit eigen risico, een hersteloperatie, fysiotherapie, ziekenhuisdaggeldvergoeding, en kosten voor informatieverstrekking door huisarts en ziekenhuis – een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering tot vergoeding van deze materiële schade toewijzen. Ten aanzien van de schadepost voor toekomstige behandelingen acht de rechtbank het onvoldoende onderbouwd dat die schade daadwerkelijk zal ontstaan. Ten aanzien van de schadepost voor de beveiligingsinstallatie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de ontstane schade en het bewezen verklaarde. Voor die beide posten zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht ook de immateriële schade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst het bedrag van € 20.000,- geheel toe.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 26.003,29 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 26.003,29, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 38 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.