ECLI:NL:RBMNE:2023:2554

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
16/272675-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag in café te Utrecht met vuurwapen

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 oktober 2021 in een café in Utrecht betrokken was bij een schietincident. De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven beroofd door met een vuurwapen te schieten, wat resulteerde in de dood van [slachtoffer 1]. Daarnaast heeft hij geprobeerd [slachtoffer 3] van het leven te beroven en [slachtoffer 2] mishandeld door hem te slaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen (slachtoffers en nabestaanden) gedeeltelijk toegewezen, waarbij aanzienlijke schadevergoedingen zijn toegekend voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De zaak is behandeld op basis van meerdere zittingen en getuigenverklaringen, waarbij camerabeelden en forensisch bewijs zijn gebruikt om de feiten vast te stellen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/272675-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 januari 2022, 13 april 2022, 28 april 2022, 6 juli 2022, 8 september 2022, 3 november 2022, 25 januari 2023, 18 april 2023 en 17 mei 2023. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] (allen vertegenwoordigd door mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort), [slachtoffer 2] (vertegenwoordigd door mr. C.E. Hok-A-Hin, advocaat te Utrecht) en [slachtoffer 3] (vertegenwoordigd door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden) naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 3 november 2022 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
onder 1,
primair:op 9 oktober 2021 te Utrecht [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen te schieten richting [slachtoffer 1] ;
subsidiair: op 9 oktober 2021 te Utrecht [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair: op 9 oktober 2021 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
onder 2:op 9 oktober 2021 te Utrecht [slachtoffer 2] , al dan niet met voorbedachten rade, heeft mishandeld, door hem (meerdere malen) tegen het hoofd te slaan;
onder 3,
primair:op 9 oktober 2021 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, door met een vuurwapen te schieten in een café waar (veel) personen aanwezig waren, waardoor [slachtoffer 3] door een kogel is geraakt;
subsidiair:op 9 oktober 2021 te Utrecht [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk heeft toegebracht;
meer subsidiair:op 9 oktober 2021 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meest subsidiair:op 9 oktober 2021 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 3 ten laste gelegde en daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de dood van of enig letsel bij [slachtoffer 1] of [slachtoffer 3] . Verdachte droeg het wapen bij zich om zichzelf te verdedigen. Het wapen is afgegaan, maar verdachte heeft de trekker niet of niet opzettelijk overgehaald waardoor er geen sprake is van opzet op de dood van of enig lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] of [slachtoffer 3] . Niemand heeft gezien dat de trekker werd overgehaald en dit is ook niet waarneembaar op de beelden. Niet uitgesloten kan worden dat de kogel daarom door een technisch mankement aan het vuurwapen is afgevuurd. Maar ook als de rechtbank van oordeel is dat verdachte de trekker wel heeft overgehaald, kan niet vastgesteld worden dat hij dit ‘willens en wetens’ heeft gedaan. Aannemelijk is immers dat verdachte in het gedrang in het café waarbij hij is vastgepakt en tegen de ramen is aangedrukt ongewild de trekker heeft overgehaald.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman partieel vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde ‘voorbedachte raad’, omdat verdachte om een andere reden in de buurt van het café was, naar binnen ging om iemand anders te begroeten en niet kan worden vastgesteld dat hij wist van de aanwezigheid van [slachtoffer 2] . Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
In het proces-verbaal camerabeelden van verbalisant [verbalisant] staat onder meer het volgende:
Op zaterdag 9 oktober heeft er een schiet incident plaatsgevonden in café [café] welke gelegen is aan de [adres] in [vestigingsplaats] . [2]
Ik zie dat er een persoon komt lopen vanuit de [straat] . Ik zie dat deze persoon het café binnen loopt. [3]
Verder te noemen in dit proces-verbaal als verdachte. [4]
Ik zie dat de verdachte met zijn linkerbeen een stap naar voren zet. Ik zie dat hij zijn rechterarm naar achteren zwaait en vervolgens uithaalt in het gezicht van slachtoffer [slachtoffer 2] met zijn rechter vuist. Ik zie op de bewegende beelden dat rechtervuist van de verdachte de rechteroogkas van het slachtoffer raakt. Ik zie dat het slachtoffer [slachtoffer 2] achterover valt tegen de muur. [5]
Ik zie dat de verdachte met zijn linkerhand de onderkant van zijn rechterbroekzak vast houdt. Ik zie dat de verdachte met zijn rechterhand iets probeert te pakken in de richting van zijn rechterbroekzak. [6]
Ik zie dat slachtoffer [slachtoffer 1] naar de verdachte toeloopt en met zijn linker wijsvinger naar de
verdachte toewijst. Ik schat dat de tussenafstand tussen [slachtoffer 1] en de verdachte ongeveer één meter is.
Ik zie dat de verdachte in de richting kijkt van [slachtoffer 1] .
Ik zie dat de verdachte plotseling zijn rechterarm omhoog doet. Ik zie dat hij een zwart vuurwapen gelijkend voorwerp vast houdt. Ik zie dat hij kijkt naar [slachtoffer 1] . Ik zie dat hij
wijst naar [slachtoffer 1] met het vuurwapen. Ik zie dat er vuurvonken uit het vuurwapen komen. [7]
Ik zie dat het slachtoffer [slachtoffer 3] achter het slachtoffer [slachtoffer 1] staat. [8]
Ik zie dat de verdachte een vuurwapen vasthoudt in zijn rechterhand. [9]
In het proces-verbaal camerabeelden van verbalisant [verbalisant] staat onder meer het volgende:
Ik zie dat [slachtoffer 3] achter [slachtoffer 1] gaat staan met haar gezicht in de richting van de verdachte en
[slachtoffer 1] .
Ik zie dat er geschoten wordt en dat [slachtoffer 3] direct daarna met haar rechterhand naar
haar linkerborst grijpt. [10]
Aangever [slachtoffer 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
En ik sta met m’n rug naar de deur toe en m’n glas drinken naast me. Zwager aan die kant, niks, en in één keer krijg ik een klap van achteren van de zijkant. [11] Ja er was zo veel man binnen, Marokkanen, Nederlanders, Kampers, ik, alles zit daar binnen om het maar zo te zeggen. Het is een verjaardagsfeestje een besloten feest. [12]
In een brief van de huisarts van [slachtoffer 2] van 21 oktober 2021 staat onder meer het volgende:
Betreft: Dhr [slachtoffer 2]
Bovengenoemde patiënt zagen wij 10-10-2021 op onze polikliniek
oogheelkunde.
Conclusie: laceratie lateraal van temporale ooghoek OD doorlopen
tot halverwege onderooglid. [13]
In een pathologieonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut staat onder meer het volgende:
Overledene
[slachtoffer 1]
[1983] .
Het forensisch pathologisch onderzoek betrof een volwassen man (sub B1) met tekenen van en/of passend bij recent medisch handelen (sub B2). Aan de romp was een doorschot (sub B3). Het schotkanaal verliep van de borst links zijwaarts naar de rug rechts zijwaarts (enigermate dalend) met perforatie van onder meer het hart en de longen. Op basis van dit schotletsel kan het overlijden verklaard worden als gevolg van hartpomp-, ademhalings- en longfunctiestoornissen alsook ernstig bloedverlies. [14]
Het overlijden van [slachtoffer 1] , 37 jaar oud, wordt verklaard door de gevolgen van één doorschot door de romp (verlopend van de borst links zijwaarts naar de rug rechts zijwaarts). [15]
In een huisartsenbrief van drs. [huisarts] met betrekking tot [slachtoffer 3] van 10 oktober 2021 staat onder meer het volgende:
Betreft: [slachtoffer 3] , [1991]
Schotverwonding in de thorax met ingangswond in de linkermamma met doorboring van prothese (status na cosmetische augmentatie), fractuur costa 5, pneumothorax links. Kogel nog in situ in dorsale thoraxwand links. [16]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 9 oktober 2021 kwam ik binnen bij café [café] . Ik had een pistool, geladen met kogels, bij mij. Ik was er zo gewend aan dat ik het niet eens meer voelde. Ik sloeg [slachtoffer 2] . Ik gaf een ongecontroleerde stoot. Ik voelde mij benauwd en daarom heb ik het wapen getrokken en doorgeladen. Ik haalde hem uit mijn broek en haalde de slede naar achteren. Het wapen is afgegaan. [17]
Inleiding: wat is er gebeurd op 9 oktober 2021 in Café [café] in Utrecht?
Voordat de rechtbank haar bewijsoverwegingen geeft en de verweren van de verdediging bespreekt, geeft zij voor een goed begrip daarvan een korte chronologische weergave van de gebeurtenissen in het café. Die weergave wordt door de verdediging niet betwist, en valt op basis van het dossier en de camerabeelden van het café te reconstrueren.
Op 9 oktober 2021 vond in café [café] op het adres [adres] te Utrecht een besloten feest plaats. Daar waren onder andere [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [A] en [B] aanwezig. Omstreeks 19:36 uur kwam verdachte de [straat] uitlopen en liep hij het café in via de hoofdingang. Hij begroette [A] , die naast [slachtoffer 2] stond. Direct daarna sloeg hij met een vuist [slachtoffer 2] in het gezicht. Verdachte werd toen meteen weggeduwd door [A] en door [B] tegen het raam aangezet, die zijn linkerarm over de rechterschouder van verdachte legde en de linkerarm van verdachte onder controle hield. In de korte tijd tussen het moment dat verdachte [slachtoffer 2] sloeg en tegen het raam werd geduwd, pakte verdachte een vuurwapen en laadde hij het wapen door. Enkele seconden daarna kwamen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] van de andere kant van het café aangelopen en gingen ze in de buurt van verdachte staan. [slachtoffer 1] zei vervolgens iets tegen verdachte en wees daarbij met zijn vinger naar hem. Vrijwel direct daarna bracht verdachte zijn arm omhoog en ging het vuurwapen af. Het publiek schrok hiervan en rende het café uit. Ook verdachte vertrok op aandringen van anderen. [slachtoffer 1] liep na het schot nog een stukje naar achteren, viel tegen de muur, stond weer even kort op en viel daarna weer op de grond waarna hij bleef liggen. [slachtoffer 3] greep na het schot naar haar borstkas en liep richting de nooduitgang.
[slachtoffer 1] is kort na het arriveren van de hulpdiensten overleden. [slachtoffer 3] is naar het ziekenhuis vervoerd.
Bewijsoverwegingen over de mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 2)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld, maar zij spreekt verdachte vrij van het met voorbedachte raad plegen van de mishandeling. Van voorbedachte raad is sprake asl verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Er moet met andere woorden duidelijk zijn met welke intentie verdachte naar café [café] is gegaan. Dat kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Niet op basis van getuigenverklaringen, omdat de getuigen [getuige 1] en getuige [getuige 2] hierover verschillend verklaren, en ook niet op basis van de gedragingen van verdachte zoals te zien op de camerabeelden. Er kan dus niet bewezen worden dat verdachte van plan was om naar het café te gaan om geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 2] . Verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken van de ten laste gelegde ‘voorbedachte raad’.
Bewijsoverwegingen over de doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1) en poging tot doodslag op [slachtoffer 3] (feit 3)
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] aan de gevolgen van een schotwond in het bovenlichaam is overleden. De schotwond werd veroorzaakt door een kogel afkomstig uit het vuurwapen van verdachte. Ook stelt de rechtbank vast dat de kogel in het lichaam van [slachtoffer 3] van hetzelfde schot afkomstig is. De rechtbank dient antwoord te geven op de vragen of verdachte de trekker heeft overgehaald en zo ja, of hij dat opzettelijk heeft gedaan, of dat er – kort gezegd – sprake is van een ongewild schot, zoals de verdediging stelt. In juridische zin betekent dit dat de vraag moet worden beantwoord of er sprake is van opzet bij verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank houdt bij de beantwoording van die vraag geen rekening met het mogelijke motief van verdachte om café [café] te bezoeken. Hoewel duidelijk is dat er al een langer lopend conflict met [slachtoffer 2] op de achtergrond speelt, is die context niet relevant voor de vraag die de rechtbank moet beantwoorden. Datzelfde geldt voor de reden waarom verdachte een wapen bij zich droeg. Het is begrijpelijk dat getuigen, slachtoffers en nabestaanden op zoek zijn naar zo’n motief en willen begrijpen waarom verdachte het café met een geladen vuurwapen is binnengegaan. De rechtbank ziet zich – tegen de achtergrond van de tenlastegelegde (poging tot) doodslag – echter alleen voor de vraag gesteld of verdachte ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op het moment van het schot opzet had op hun dood. De rechtbank baseert haar antwoord op de camerabeelden en op hetgeen verdachte over zijn eigen handelen heeft verklaard.
Op basis daarvan kan (zoals deels hiervoor al is overwogen) het volgende worden vastgesteld. Verdachte pakte het vuurwapen in zijn rechterhand, hij laadde het door en op het moment dat [slachtoffer 1] vlak bij hem stond bracht hij zijn rechterarm – die op dat moment vrij was – omhoog richting [slachtoffer 1] , waarna het vuurwapen direct afging. Dit alles wijst er in beginsel op dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk (vol opzet in juridische zin) heeft doodgeschoten.
Verdachte zegt echter dat hij de trekker niet of niet opzettelijk heeft overgehaald.
Daarom dient allereerst beoordeeld te worden of het aannemelijk is geworden dat het vuurwapen van verdachte op een andere manier kan zijn afgegaan dan doordat verdachte de trekker heeft overgehaald. De rechtbank stelt hierbij voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat een doorgeladen vuurwapen in beginsel alleen een schot kan lossen als de trekker wordt overgehaald. Als de verdediging stelt dat het schot is gelost zonder dat verdachte de trekker heeft overgehaald, dient zij feiten en omstandigheden aan te dragen waardoor het aannemelijk wordt dat er in dit concrete geval sprake kan zijn van een andere oorzaak, zoals een technisch mankement. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging die feiten of omstandigheden niet heeft aangevoerd. Onderzoek naar het gebruikte vuurwapen was onmogelijk omdat het wapen niet is gevonden. Uit het dossier volgen geen details over ouderdom, onderhoudsstaat of andere gegevens van het gebruikte vuurwapen en verdachte kon daar ook niet over verklaren. Ook al het overige dat door de verdediging is aangevoerd over mogelijke technische mankementen en ongewilde schoten in het algemeen, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat het in dit concrete geval aannemelijk is geworden dat het vuurwapen door een technisch mankement of een andere oorzaak is afgegaan. De rechtbank concludeert daarom dat het schot is gelost doordat verdachte de trekker heeft overgehaald.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het aannemelijk is dat verdachte de trekker ongewild heeft overgehaald. De verdediging heeft ter onderbouwing van dit alternatieve scenario onder andere aangevoerd dat verdachte geen kennis van of ervaring met vuurwapens heeft, het wapen niet heeft gecontroleerd, zijn schouder al eerder uit de kom is gegaan, er op het moment van het schot aan hem werd getrokken en zijn rechterhand gekneusd was vanwege het slaan van [slachtoffer 2] . Die omstandigheden maken het volgens de verdediging, onder verwijzing naar publicaties over ongewild politiegeweld, aannemelijk dat sprake was van een klungelschot, reflexschot of worstelschot. De rechtbank ziet dat anders en licht hierna toe waarom.
De rechtbank stelt op basis van de uiterlijke verschijningsvorm – zoals te zien op de beelden – vast dat verdachte in slechts enkele seconden het wapen uit zijn broeksband pakte en het wapen direct doorlaadde. Dit past niet bij iemand die nooit eerder een vuurwapen heeft gehanteerd of geen kennis had van dit specifieke vuurwapen. Daar komt bij dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij het wapen al zo lang bij zich droeg dat hij het niet eens meer merkte. Het is dus niet aannemelijk geworden dat verdachte geen ervaring had met vuurwapens of zo weinig ervaring dat dit heeft geleid tot een ongewild schot. Het is ook niet aannemelijk geworden dat de fysieke toestand van verdachte (schouder en rechterhand) of de omstandigheid dat er aan hem werd getrokken tot een ongewild schot hebben geleid. Op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] aan kwamen lopen had verdachte zijn rechterarm, waarin hij het vuurwapen had, vrij en kon hij deze zonder beperking bewegen. Hij bracht zijn arm omhoog en hield het vuurwapen ter hoogte van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] , waarna hij de trekker overhaalde. De door de verdediging gestelde gekneusde rechterhand en problemen met de schouder hebben verdachte dus niet belemmerd om zijn arm met het wapen in zijn hand omhoog te brengen. De rechtbank ziet niet in hoe die fysieke toestand van verdachte ertoe zou kunnen leiden dat hij ongewild zijn arm heeft geheven en een schot heeft gelost. Op de beelden is wel te zien dat verdachte in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt doordat [B] hem vasthield. Maar ook daarvoor geldt dat niet aannemelijk is geworden dat dit in beslissende mate van invloed is geweest op het wel of niet bewust overhalen van de trekker. Kortom: de rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte door omstandigheden buiten zijn wil om de trekker heeft overgehaald en concludeert dat verdachte opzettelijk op [slachtoffer 1] heeft geschoten en hem ook opzettelijk heeft gedood (in juridische zin had verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, vol opzet op de dood).
De rechtbank concludeert daarnaast dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 3] zou komen te overlijden. Verdachte heeft immers in een vol café op zeer korte afstand van [slachtoffer 1] , en ter hoogte van zijn bovenlichaam, een schot gelost. Daarmee bestond er een reële, niet onwaarschijnlijke kans, dat ook anderen dan [slachtoffer 1] door dat schot in hun bovenlichaam geraakt zouden worden, zoals ook is gebeurd bij [slachtoffer 3] , en ten gevolge daarvan zouden kunnen komen te overlijden. Verdachte heeft door onder deze omstandigheden en op deze manier te schieten de kans dat iemand anders ook zou komen te overlijden op de koop toe genomen (bewust aanvaard).
Conclusie met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht het onder 1, primair en onder 3, primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft drie voorwaardelijke verzoeken ingediend. Omdat de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 1] niet gebruikt voor het bewijs, geen vaststellingen doet over het merk en model van het vuurwapen en verdachte partieel vrijspreekt van de onder 2 ten laste gelegde ‘voorbedachte raad’, wordt geen van de voorwaarden vervuld en hoeft de rechtbank niet te beslissen op de verzoeken van de verdediging.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
onder 1, primair:
op 9 oktober 2021 te Utrecht, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet éénmaal met een vuurwapen een kogel afgeschoten richting die [slachtoffer 1] , welke kogel die [slachtoffer 1] heeft geraakt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
onder 2:
op 9 oktober 2021 te Utrecht, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met kracht met een vuist éénmaal tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] , te slaan of te stompen;
onder 3, primair:
op 9 oktober 2021 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen éénmaal een kogel heeft afgeschoten in een café, , waar (veel) personen aanwezig waren, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] door een kogel is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
onder 1, primair:
doodslag;
onder 2:
mishandeling;
onder 3, primair:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige en schokkende strafbare feiten. In de eerste plaats heeft verdachte [slachtoffer 1] op een abrupte en schokkende wijze van het leven beroofd. [slachtoffer 1] had nog een leven voor zich, maar is door het toedoen van verdachte slechts 37 jaar geworden. Daarmee heeft verdachte de vrouw, kinderen, ouders, zussen, naaste familie en vrienden van [slachtoffer 1] onnoemelijk veel verdriet gedaan. De nabestaanden en in het bijzonder zijn vrouw en twee jonge kinderen worden hierdoor met een permanente leegte achtergelaten, nu zij voor altijd zonder hun man en vader verder moeten. In hun slachtofferverklaringen en de vorderingen is op indringende wijze verwoord wat het verlies hen heeft aangedaan.
De gevolgen van het handelen van verdachte gaan helaas nog verder. [slachtoffer 3] heeft ernstig letsel opgelopen door de kogel die verdachte afvuurde en ook haar in het bovenlichaam trof. In haar slachtofferverklaring verwoordde zij dat zij onderweg naar het ziekenhuis heeft gedacht dat ze het niet zou halen. Die gedachten moeten zeer heftig zijn geweest. Uit haar verklaring en vordering blijkt eveneens wat voor ernstige, zowel fysieke als psychische, gevolgen het handelen van verdachte op haar leven heeft gehad en nog altijd heeft.
Tot slot heeft de rechtbank ook oog voor het letsel en de pijn die [slachtoffer 2] heeft ondervonden door de mishandeling.
Niet alleen de directe slachtoffers en nabestaanden hebben geleden onder het handelen van verdachte. Het geweld dat verdachte in café [café] heeft gepleegd, heeft ook gevolgen gehad voor de directe aanwezigen in het café, de buurtbewoners en café [café] als onderneming. Een schietincident als deze in een (overvol) café waar bekenden samenkwamen om een verjaardag te vieren, moet bij alle betrokkenen – en de samenleving in het algemeen – grote onrust en gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt.
De officier van justitie en de nabestaanden van [slachtoffer 1] hebben meermaals de vraag gesteld waarom verdachte het hiervoor omschreven geweld heeft gepleegd. Deze vraag is tot op heden onbeantwoord gebleven. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen met welke intentie verdachte naar café [café] is gegaan, hecht de rechtbank geen waarde aan de verklaring van verdachte dat hij deze gevolgen niet heeft gewenst. Hij is immers zelf degene geweest die met een geladen vuurwapen een drukbezocht café binnenging, direct overging tot geweld tegen [slachtoffer 2] en – terwijl hij zich kon onttrekken aan de situatie – vervolgens besloot het vuurwapen door te laden en af te vuren op [slachtoffer 1] .
Persoon van de verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 20 maart 2023 blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
Deskundigen bij het Pieter Baan Centrum, C.A.M. van der Meijs, psychiater en G.A. van den Nagel, klinisch psycholoog, hebben een rapportage ten aanzien van verdachte uitgebracht op 5 september 2022. Hieruit volgt dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd heeft. Op basis van groepsobservatie en beschikbare collaterale informatie lijken ernstige psychiatrische stoornissen niet aanwezig. Evenmin zijn er aanwijzingen voor een ontwikkelingsstoornis. Gedurende zijn verblijf werd ook geen antisociaal gedrag bij verdachte geobserveerd. Er kan geen uitspraak gedaan worden over de eventuele aan- of afwezigheid van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. Ten slotte is onvoldoende zicht ontstaan op de agressieregulatie en de mate van impulsiviteit bij verdachte. De onderzoekers hebben de diagnostische vraagstelling dan ook niet kunnen beantwoorden. Of er sprake is van een (forensisch relevante) psychische stoornis en of mogelijke psychische beperkingen een rol hebben gespeeld in het ten laste gelegde is daarom niet duidelijk geworden. Ten slotte hebben de onderzoekers geen antwoord kunnen geven op de vraag of er sprake is van recidivegevaar. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij geen vertrouwen had in de personen die het onderzoek moesten doen. De rechtbank concludeert dat het bewezenverklaarde verdachte volledig toegerekend kan worden.
De rechtbank ziet ambtshalve geen strafmatigende omstandigheden om rekening mee te houden bij de strafoplegging.
Straf
Gelet op de hiervoor omschreven ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de maximaal op te leggen gevangenisstraf volgens de wet. Voor doodslag is de maximaal op te leggen gevangenisstraf 15 jaar. In dit geval is er niet alleen sprake van doodslag op [slachtoffer 1] , maar ook van een poging tot doodslag op [slachtoffer 3] , waardoor de maximaal op te leggen gevangenisstraf 20 jaar bedraagt (dit volgt uit artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, dat voorschrijft dat bij deze samenloop van feiten één straf wordt opgelegd, die niet meer kan bedragen dan 1/3e boven het hoogste strafmaximum). De maximaal op te leggen gevangenisstraf is weliswaar 20 jaar, maar de rechtbank is van oordeel dat, gelet op de straffen die binnen de rechtspraak voor soortgelijke feiten worden opgelegd, een lagere gevangenisstraf dan geëist door de officier van justitie op zijn plaats is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp dat aan verdachte toebehoort, te weten 1 STK Patroon (G2888920), onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Dit voorwerp kan bovendien dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven.

10.BENADEELDE PARTIJEN

10.1
Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 522.788,87. Dit bedrag bestaat uit € 477.788,87 materiële schade, € 25.000 shockschade en € 20.000,- affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 3.025,- aan proceskosten.
[benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 33.632,-. Dit bedrag bestaat uit € 13.632,- materiële schade en € 20.000,- affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadelde 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 40.857,-. Dit bedrag bestaat uit € 20.857,- materiële schade en € 20.000,- affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 4]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 42.500,- aan immateriële schade. Dit bedrag bestaat uit € 25.000,- shockschade en € 17.500,- affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 5]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 42.500,- aan immateriële schade. Dit bedrag bestaat uit € 25.000,- shockschade en € 17.500,- affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 6]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25.000,-. Dit bedrag bestaat uit shockschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 7]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25.000,-. Dit bedrag bestaat uit shockschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.500,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 33.850,05. Dit bedrag bestaat uit € 13.850,05 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle vorderingen geheel worden toegewezen, met uitzondering van één schadepost van [slachtoffer 3] , ter hoogte van € 2.000,- voor toekomstige behandelingen.
10.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman de rechtbank verzocht de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot ten hoogste € 650,- en te bepalen dat dit door verrekening ex artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek (BW) teniet is gedaan, waardoor er geen toe te wijzen bedrag meer overblijft.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen over shockschade en affectieschade
De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade is bij een deel van de benadeelde partijen mede gebaseerd op zogenoemde shockschade. De wet (artikelen 6:107, 107a en 108 BW) regelt de vergoeding van schade die derden lijden door kwetsing of overlijden van een naaste limitatief en exclusief. Dat stelsel laat in beginsel niet toe dat derden buiten dat stelsel op grond van een eigen vordering uit onrechtmatige daad vergoeding vorderen van niet in die artikelen genoemde schade die het gevolg is van kwetsing of overlijden van een naaste. Een uitzondering daarop is echter schade ontstaan door waarneming van of confrontatie met een schokkende gebeurtenis. Dat biedt onder omstandigheden een zelfstandige (dus niet van aansprakelijkheid jegens de primair gekwetste afgeleide) aanspraak op schadevergoeding. Dit soort aanspraken wordt doorgaans aangeduid met de term shockschade.
Voor een dergelijke aanspraak is nodig dat is voldaan aan het door de Hoge Raad geformuleerde samenstel van eisen: (a) er moet sprake zijn van schending van een verkeers- of veiligheidsnorm of een strafbaar feit, (b) van letsel of overlijden van een ander, (c) van waarneming van het ongeval of het tenlastegelegde of directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan en ten slotte (d) moet sprake zijn een hevige emotionele schok en geestelijk letsel.
De geschrokkene hoeft niet aanwezig te zijn geweest bij de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust (in dit geval de doodslag op [slachtoffer 1] ); onder omstandigheden is (in de woorden van de Hoge Raad) ook
“directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan”voldoende voor het vestigen van een aanspraak op schadevergoeding:
“Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden.”
De benadeelde partij die zich beroept op het ontstaan van geestelijk letsel, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat uit zo’n confrontatie psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in
het algemeenslechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Op grond van artikel 6:108, derde lid BW hebben nabestaanden sinds 1 januari 2019 ook recht op vergoeding van affectieschade, oftewel schade die bestaat uit het verdriet dat wordt veroorzaakt door het overlijden van een naaste als gevolg van een onrechtmatige daad.
Hoewel de rechtsgrondslag voor de gevorderde affectieschade en shockschade dus verschilt, bestaat de schade voor beide in onderhavige zaak alleen uit immateriële schade in de vorm van geestelijk letsel. Er is daarmee sprake van samenloop. Uit de (feiten)rechtspraak volgt dat het de taak van de rechtbank is om de shockschade naar billijkheid vast te stellen, en zij daarbij vanwege die samenloop rekening mag houden met het wettelijke genormeerde bedrag aan affectieschade. In deze zaak zal de rechtbank de toegewezen affectieschade enigszins matigend laten werken op de vaststelling van de hoogte van de shockschade.
Gijzeling
Uit artikel 36f, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de rechter bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de duur van de gijzeling bepaalt. De duur van de gijzeling bedraagt ten hoogste 360 dagen (vgl. ECLI:NL:HR:2022:1564). Gelet op de hoogte van de toegewezen bedragen en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel – zoals hieronder weergegeven – zou de rechtbank bij het bepalen van de duur van de gijzeling naar de gebruikelijke maatstaven de maximale 360 dagen overstijgen. Vanwege het eerdergenoemde wettelijke maximum zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling dat aan verdachte wordt opgelegd evenredig verdelen per benadeelde partij.
[benadeelde 1]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. Dat bedrag bestaat grotendeels uit gederfd levensonderhoud omdat [slachtoffer 1] kostwinner van het gezin was. Het gevorderde bedrag is onderbouwd met een schaderapport van Laumen Expertise aan de hand van De Letselschade Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij aangevoerde ‘proceskosten’ – te weten de kosten voor het opmaken van een rapportage door Laumen Expertise B.V. – als materiële schade dienen te worden beschouwd.
De rechtbank acht de materiële schade – bestaande uit kosten van de lijkbezorging, gederfd levensonderhoud en de kosten voor het opmaken van het rapport – een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade volledig toewijzen.
Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade (overlijden van een echtgenoot door een misdrijf) zal aan de benadeelde partij het bedrag van € 20.000,- aan affectieschade worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen shockschade heeft geleden. De rechtbank acht ook de shockschade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd gelet op de hiervoor genoemde samenloop tussen shockschade en affectieschade en gekeken naar toegewezen bedragen in vergelijkbare zaken. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 15.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 515.813,87 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag € 515.813,87, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 83 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 2]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade – bestaande uit gederfd levensonderhoud – heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. Het gevorderde bedrag is onderbouwd met een schaderapport van Laumen Expertise aan de hand van De Letselschade Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade. De rechtbank acht de materiële schade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade volledig toewijzen.
Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade (overlijden van een ouder door een misdrijf) zal aan de benadeelde partij het bedrag van € 20.000,- worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 33.632,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 33.632,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 47 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal tot slot bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige benadeelde partij [benadeelde 2] en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen daardoor slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige op deze spaarrekening beschikken tot zij achttien jaar is.
[benadelde 3]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade – bestaande uit gederfd levensonderhoud – heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. Het gevorderde bedrag is onderbouwd met een schaderapport van Laumen Expertise aan de hand van De Letselschade Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade. De rechtbank acht de materiële schade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade volledig toewijzen.
Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade (overlijden van een ouder door een misdrijf) zal aan de benadeelde partij het bedrag van € 20.000,- worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 40.857,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadelde 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 40.857,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 55 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadelde 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal tot slot bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [benadelde 3] te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige benadeelde partij [benadelde 3] en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen daardoor slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige op deze spaarrekening beschikken tot zij achttien jaar is.
[benadeelde 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen shockschade heeft geleden. De rechtbank acht de shockschade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd gelet op de hiervoor genoemde samenloop tussen shockschade en affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 15.000.
Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade (overlijden van een meerderjarig niet-thuiswonend kind door een misdrijf) zal aan de benadeelde partij het bedrag van € 17.500,- worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 32.500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 32.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 5]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen shockschade heeft geleden. De rechtbank acht de shockschade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd gelet op de hiervoor genoemde samenloop tussen shockschade en affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 15.000,-.
Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade (overlijden van een meerderjarig niet-thuiswonend kind door een misdrijf) zal aan de benadeelde partij het bedrag van € 17.500,- worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 32.500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 5] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 32.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 6]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen shockschade heeft geleden. De rechtbank acht de shockschade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd en heeft hierbij gekeken naar op welk bedrag de rechtbank de shockschade aan de ouders waardeert, waarbij de rechtbank van oordeel is dat de confrontatie voor ouders met hun overleden zoon heftiger is dan de confrontatie van een zus met een overleden broer. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 10.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 10.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 6] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 19 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 6] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 7]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen shockschade heeft geleden. De rechtbank acht de shockschade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd en heeft hierbij gekeken naar op welk bedrag de rechtbank de shockschade aan de ouders waardeert, waarbij de rechtbank van oordeel is dat de confrontatie voor ouders met hun overleden zoon heftiger is dan de confrontatie van een zus met een overleden broer. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 10.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 10.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 7] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 19 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 7] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht ook de immateriële schade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd, maar waardeert deze schade op een ander bedrag dan gevorderd en heeft hierbij gekeken naar toegewezen bedragen in vergelijkbare zaken. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 650,-.
De rechtbank verwerpt het verzoek van de raadsman tot verrekening nu uit artikel 6:135 onder b BW volgt dat een schuldenaar niet bevoegd is tot verrekening indien zijn verplichting strekt tot vergoeding van schade die hij opzettelijk heeft toegebracht.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 650,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 650,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 3 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. De rechtbank acht de materiële schade – bestaande uit eigen risico, een hersteloperatie, fysiotherapie, ziekenhuisdaggeldvergoeding, en kosten voor informatieverstrekking door huisarts en ziekenhuis – een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering tot vergoeding van deze materiële schade toewijzen. Ten aanzien van de schadepost voor toekomstige behandelingen acht de rechtbank het onvoldoende onderbouwd dat die schade daadwerkelijk zal ontstaan. Ten aanzien van de schadepost voor de beveiligingsinstallatie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de ontstane schade en het bewezen verklaarde. Voor die beide posten zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht ook de immateriële schade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst het bedrag van € 20.000,- geheel toe.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 26.003,29 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 26.003,29, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 38 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 15 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
1 STK Patroon (G2888920);
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 515.813,87;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 515.813,87 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 83 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 33.632,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 33.632,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 47 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 2] (geboren op [2008] ) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
Benadeelde partij [benadelde 3]
  • wijst de vordering van [benadelde 3] toe tot een bedrag van € 40.857,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadelde 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadelde 3] aan de Staat € 40.857,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 55 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadelde 3] (geboren op [2010] ) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
  • wijst de vordering van [benadeelde 4] toe tot een bedrag van € 32.500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat € 32.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 45 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 5]
  • wijst de vordering van [benadeelde 5] toe tot een bedrag van € 32.500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 5] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 5] aan de Staat € 32.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 45 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 6]
  • wijst de vordering van [benadeelde 6] toe tot een bedrag van € 10.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 6] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 6] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 6] aan de Staat € 10.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 19 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 7]
  • wijst de vordering van [benadeelde 7] toe tot een bedrag van € 10.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 7] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 7] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 7] aan de Staat € 10.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 19 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 650,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 650,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 26.003,29;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 26.003,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 38 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 mei 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer 1] opzettelijk
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet één of meerdere ma(a)l(en) met een vuurwapen een kogel afgeschoten richting die [slachtoffer 1] , welke kogel die [slachtoffer 1] heeft geraakt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Utrecht, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten perforatie van een of meerdere long(en) en/of het hart, heeft toegebracht, door één of meerdere ma(a)l(en) met een vuurwapen een kogel af te schieten richting die [slachtoffer 1] , welke kogel die [slachtoffer 1] heeft geraakt, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door één of meerdere ma(a)l(en) met een vuurwapen een kogel af te schieten richting die [slachtoffer 1] , welke kogel die [slachtoffer 1] heeft geraakt, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Utrecht, althans in Nederland, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door (met kracht) met een vuist één of meerdere ma(a)l(en) op/tegen het gezicht, althans het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] , te slaan en/of te stompen;
3.
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen één of meerdere ma(a)l(en) een kogel heeft afgeschoten in een café, althans een (besloten) ruimte, waar (veel) personen aanwezig waren, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] door een kogel is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Utrecht, althans in Nederland, aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong, heeft toegebracht door met een vuurwapen één of meerdere ma(a)l(en) een kogel af te schieten in een café, althans een (besloten) ruimte, waar (veel) personen aanwezig waren, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] door een kogel is geraakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen een of meerdere ma(a)I(en) een kogel af te schieten in een café, althans een (besloten) ruimte, waar (veel) personen aanwezig waren, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] door een kogel is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met een vuurwapen één of meerdere ma(a)I(en) een kogel af te schieten in een café, althans een (besloten) ruimte, waar (veel) personen aanwezig waren, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] door een kogel is geraakt.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 9 juli 2022, genummerd PL0900-2021323127-Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 563 en van 9 maart 2023, genummerd PL0900-2021323127-Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 565 tot en met 611. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal camerabeelden, pagina 130.
3.Een proces-verbaal camerabeelden, pagina 133.
4.Een proces-verbaal camerabeelden, pagina 134.
5.Een proces-verbaal camerabeelden, pagina 135.
6.Een proces-verbaal camerabeelden, pagina 136.
7.Een proces-verbaal camerabeelden, pagina 138.
8.Een proces-verbaal camerabeelden, pagina 140.
9.Een proces-verbaal camerabeelden, pagina 141.
10.Een proces-verbaal camerabeelden, pagina 144.
11.Een proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] , pagina 48.
12.Een proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] , pagina 49.
13.Een geschrift, te weten: een brief van [C] van Huisartsenpraktijk [naam] van 21 oktober 2023 bevattende medische informatieverstrekking van [slachtoffer 2] , pagina 89.
14.Een geschrift, te weten: een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut van 2 november 2021, pagina 76.
15.Een geschrift, te weten: een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut van 2 november 2021, pagina 77.
16.Een geschrift, te weten: een brief van huisarts drs. [huisarts] van 10 oktober 2021, pagina 109.
17.Een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 18 april 2023.