Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of het college het handhavingsverzoek van de [eiseres] terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de [eiseres] . De rechtbank zal eerst de formele beroepsgrond beoordelen en daarna de inhoudelijke beroepsgronden.
Heeft het college op alle bezwaargronden beslist?
12. De [eiseres] voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat het college niet op alle bezwaargronden is ingegaan. Zo is het college niet ingegaan op de bezwaargrond dat het handhavingsverzoek niet alleen zag op een overtreding van de vergunningvoorschriften, maar ook een overtreding van het bestemmingsplan. Ook is het college niet ingegaan de bevindingen van de rijproef dat de middenstrook tussen de parkeerplaatsen op beide percelen vrij moet worden gehouden en de paaltjes en belijning dus strak tegen de parkeervakken geplaatst moeten worden om zonder problemen te kunnen in- en uitparkeren.
13. De rechtbank stelt vast dat de bezwaren in het bestreden besluit samengevat staan weergegeven. Bij de beoordeling staat vermeld dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het plaatsen van paaltjes bij de parkeerplaatsen door [derde-partij] tot gevolg heeft dat de [eiseres] niet overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen (maatschappelijke) bestemming kan worden gebruikt. Omdat op deze bezwaargrond is ingegaan, bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Dat verder niet op alle bezwaren afzonderlijk is ingegaan, geeft de rechtbank ook geen reden om te oordelen dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de heroverweging zijn betrokken.
14. De [eiseres] heeft verzocht om handhavend op te treden tegen het overtreding van de vergunningvoorwaarde 1, omdat [derde-partij] belemmert dat de parkeerplaatsen van de [eiseres] goed bereikbaar zijn en gebruikt kunnen worden. [derde-partij] heeft paaltjes geplaatst voor de parkeerplaatsen op zijn perceel, terwijl volgens de [eiseres] de middenstrook volledig vrij moet blijven. Ook vindt de [eiseres] dat het college erop moet toezien dat zij op juiste wijze invulling kan geven aan de bestemming die op het perceel rust.
15. Vergunningvoorwaarde 1 bepaalt dat vergunninghouder verplicht is om de negen parkeerplaatsen die zijn vereist om aan de parkeerbehoefte te voldoen, uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van dit besluit te hebben gerealiseerd. Tevens is hij verplicht om de negen parkeerplaatsen vervolgens beschikbaar, bruikbaar en bereikbaar te houden ten behoeve van het gebruik van het pand aan de [adres 2] . Het is vergunninghouder toegestaan om deze parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar te houden met behulp van een verwijderbare ketting of opklapbaar hekje per parkeerplek met inachtneming van het in voorwaarde 2 gestelde.
16. Vergunningvoorwaarde 2, zoals door de rechtbank vastgesteld, luidt als volgt:
Het plaatsen van een hekwerk of andersoortige erfafscheiding door [derde-partij] op de perceelsgrens wordt niet toegestaan.
17. De [eiseres] betoogt dat [derde-partij] de vergunningvoorwaarden heeft overtreden. Door het plaatsen van paaltjes en het aanbrengen van belijning zijn hun eigen parkeerplaatsen praktisch onbereikbaar en ontoegankelijk. De [eiseres] wijst erop dat de middenstrook tussen de parkeerplaatsen op beide percelen vrij moet worden gehouden om zonder problemen te kunnen in- en uitparkeren. Dit blijkt klip en klaar uit de rijproef die heeft plaatsgevonden. Volgens de [eiseres] heeft de rechtbank in de vorige procedure de uitdrukkelijke aanwijzing gegeven dat het vrijhouden van de middenstrook de enige oplossing is van het conflict. Het college is hiervan ook op de hoogte.
18. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft een inspecteur van het college in september 2020 twee controles op het perceel uitgevoerd. Daarbij zijn foto’s gemaakt van de situatie ter plaatse. Op de foto’s is te zien dat een erfafscheiding is geplaatst die bestaat uit losstaande paaltjes die door middel van een koord met elkaar verbonden zijn. Het college is van mening dat deze erfafscheiding, die niet op de perceelsgrens is geplaatst, niet in strijd is met de vergunningvoorschriften. In vergunningvoorwaarde 2 is geen specifieke afstand opgenomen waarbinnen het [derde-partij] niet is toegestaan de erfafscheiding te plaatsen.
19. Het college heeft alleen bij een overtreding van een wettelijk voorschrift de bevoegdheid om handhavend op te treden. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het niet volledig vrijhouden van de middenstrook tussen de haakse parkeerplaatsen op beide percelen strijd oplevert met de vergunningvoorwaarden. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Daartoe overweegt zij dat in de vergunningvoorwaarden niet expliciet is bepaald dat de middenstrook volledig vrij gehouden moet worden. Dat volgens de [eiseres] in de vorige procedure door de rechtbank het advies is gegeven om de middenstrook vrij te houden, laat onverlet dat bij de vraag of sprake is van een overtreding gekeken moet worden naar de vergunningvoorwaarden. De [eiseres] is niet in hoger beroep gegaan tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank, waardoor de omgevingsvergunning met de voorwaarde 1 en de (gewijzigde) voorwaarde 2 in rechte is vast komen te staan en als uitgangspunt geldt in deze handhavingszaak. De inhoud van de vergunningvoorwaarden kan niet meer in deze procedure aan de orde gesteld worden.
20. Op grond van vergunningvoorwaarde 1 mag [derde-partij] de parkeerplaatsen op het eigen perceel beschikbaar houden met behulp van een verwijderbare ketting als voorwaarde 2 in acht wordt genomen. De vergunningvoorwaarden 1 en 2 moeten in samenhang gelezen worden. Vergunningvoorwaarde 2 staat het niet toe dat een erfafscheiding op de perceelsgrens wordt geplaatst. In het bestreden besluit is uiteengezet dat [derde-partij] de paaltjes niet op de perceelsgrens heeft geplaatst, maar op enige afstand. De [eiseres] heeft gesteld dat belijning niet overeenkomst met de perceelsgrens, maar dat deze grens vóór de belijning ligt. Op basis hiervan kan vastgesteld worden dat de paaltjes met koorden niet op de perceelsgrens staan. Verder is van belang dat de paaltjes geen permanent karakter hebben en eenvoudig te verplaatsen zijn. Op basis van de dossierstukken en wat op zitting is besproken kan de rechtbank niet vaststellen dat met het plaatsen van de paaltjes sprake is van een overtreding van de vergunningvoorwaarden. Het beschikbaar, bruikbaar en bereikbaar houden van parkeerplaatsen, zoals in voorwaarde 1 staat, heeft betrekking op de parkeerplaatsen van [derde-partij] . De handelwijze van [derde-partij] maakt niet dat hier niet aan voldaan wordt. De rechtbank ziet ook het belang van een goede bereikbaarheid van de parkeerplaatsen van de [eiseres] , maar dat kan geen reden zijn om te oordelen dat [derde-partij] de vergunningvoorwaarden heeft overtreden.
21. De [eiseres] brengt ook naar voren dat het bij de toegang van de inrit geplaatste reclamebord een onnodige belemmering vormt. Het reclamebord staat op het perceel van [derde-partij] . De rechtbank is het met het college eens dat dit bord niet tot gevolg heeft dat de parkeerplaatsen van [derde-partij] niet beschikbaar, bruikbaar en bereikbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank levert het reclamebord geen strijd met de vergunningvoorwaarden op.
22. Volgens de [eiseres] wordt een inbreuk gemaakt op het bestemmingsplan. Omdat [derde-partij] het goed in-en uitrijden belemmert komt de spoedeisende zorg in gevaar.
23. Het perceel van de [eiseres] heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming “Maatschappelijk”. Op deze bestemming en de bestemming “Sport” zoals dat op het perceel van [derde-partij] geldt, zijn ook parkeervoorzieningen toegestaan. Dat de huidige parkeersituatie door de [eiseres] als een probleem wordt ervaren, betekent niet dat dat perceel niet meer voor de maatschappelijke bestemming gebruikt kan worden. Van een overtreding van het bestemmingsplan door [derde-partij] is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
24. De [eiseres] wijst erop dat er alternatieven voorhanden zijn waardoor alle parkeerplaatsen toegankelijk zijn, zoals het plaatsen van beugels of boorden voor de parkeerplaatsen van [derde-partij] . De rechtbank overweegt dat dit geen rol kan spelen bij de vraag die in deze zaak ter beoordeling voorligt. Dat laat onverlet dat een aanpassing van de huidige parkeersituatie een oplossing kan bieden voor de door de [eiseres] ervaren problemen. De rechtbank merkt in dit verband op dat zowel de [eiseres] als [derde-partij] kunnen onderzoeken wat zij zelf kunnen doen om tot een oplossing te komen. Zij zijn immers als eigenaren van de percelen gelijkwaardige partijen van elkaar.
College is niet vooringenomen
25. De [eiseres] meent dat het college vooringenomen is geweest, omdat bij de besluitvorming geen rekening is gehouden met de belangen van de [eiseres] . De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat het college vooringenomen is geweest is bij de beoordeling van het handhavingsverzoek. Naar aanleiding van dit verzoek hebben controles plaatsgevonden en op basis daarvan is het handhavingsverzoek beoordeeld. De besluitvorming geeft ook geen blijk van vooringenomenheid.