ECLI:NL:RBMNE:2023:2552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
21/3971
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavend optreden tegen parkeersituatie in verband met omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2023 uitspraak gedaan over het handhavingsverzoek van [eiseres] B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De [eiseres] verzocht om handhavend op te treden tegen de parkeersituatie die voortvloeit uit de omgevingsvergunning die aan [derde-partij] is verleend. De rechtbank oordeelde dat er geen overtreding van de vergunningvoorwaarden of het bestemmingsplan was, en dat het college terecht het handhavingsverzoek had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de vergunningvoorwaarden niet vereisen dat de middenstrook tussen de parkeerplaatsen volledig vrij moet blijven, en dat de handelingen van [derde-partij] niet in strijd waren met de vergunning. De rechtbank benadrukte dat de belangen van beide partijen gelijkwaardig zijn en dat zij zelf naar oplossingen moeten zoeken voor de parkeersituatie. De uitspraak bevestigde dat het beroep van [eiseres] ongegrond was, en dat de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. De rechtbank wees ook de verzoeken om proceskostenvergoeding en terugbetaling van griffierecht af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Eising)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[A] h.o.d.n. [derde-partij]
(gemachtigde: mr. S.H. van den Ende).
Partijen worden hierna aangeduid als: de [eiseres] , het college en [derde-partij] .

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de afwijzing van het verzoek van de [eiseres] om handhavend op te treden tegen de vergunningvoorwaarden bij de omgevingsvergunning die aan [derde-partij] is verleend.
2. De [eiseres] is gevestigd op het perceel [adres 1] in [vestigingsplaats] . [derde-partij] exploiteert in het pand op het perceel [adres 2] het [derde-partij] . In 2015 is aan [derde-partij] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een sporthal en fysiotherapiepraktijk en het realiseren van een bovenwoning met dakterras op dit perceel. De [eiseres] is opgekomen tegen de omgevingsvergunning omdat zij zorgen heeft over de parkeersituatie. De twee percelen hebben allebei een onbebouwd gedeelte. Op het onbebouwde deel van het perceel van de [eiseres] wordt geparkeerd door medewerkers en patiënten. Dit deel van het perceel grens aan het onbebouwde deel van het perceel van [derde-partij] , dat ook voor parkeren wordt gebruikt. Dat betekent dat zowel op het perceel van de [eiseres] als op het perceel van [derde-partij] parkeerplaatsen zijn. Om die parkeerplaatsen (aan beide kanten) te bereiken moet een auto over de middenstrook rijden. In het midden van die middenstrook bevindt zich de perceelsgrens. Het college heeft aan de omgevingsvergunning twee voorwaarden verbonden met betrekking tot het parkeren. Met de uitspraak van 30 maart 2020 heeft deze rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van de [eiseres] tegen deze omgevingsvergunning. [1]
3. De [eiseres] heeft het college op 8 september 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen [derde-partij] vanwege overtreding van de vergunningvoorwaarden. Het college heeft dit verzoek beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van een overtreding van de vergunningvoorwaarden. De afwijzing van het handhavingsverzoek is met de beslissing op bezwaar van 13 augustus 2021 in stand gebleven. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de [eiseres] tegen deze beslissing op bezwaar (hierna: het bestreden besluit).
4. Voordat de rechtbank het beroep inhoudelijk zal beoordelen, zal zij het procesverloop in beroep schetsen, wat uitgebreider ingaan op de voorgeschiedenis en de vorige uitspraak van de rechtbank.
Procesverloop in beroep
5. De [eiseres] heeft op 21 september 2021 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 13 augustus 2021 en op 1 november 2021 de gronden ingediend. [derde-partij] heeft een korte schriftelijke reactie gegeven op het beroepschrift. De [eiseres] heeft nog een nader stuk met daarbij opnames van een rijproef toegestuurd.
6. De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Namens de [eiseres] zijn [B] en [C] verschenen, bijgestaan door gemachtigde mr. T.A.M. van Oosterhout. De gemachtigde van het college is verschenen. Namens [derde-partij] heeft [A] deelgenomen aan de zitting, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende.
7. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of hun conflict door middel van mediaton kan worden opgelost. Er heeft een verkennend gesprek met een mediator plaatsgevonden, maar de mediator heeft daaruit geconcludeerd dat een mediationgesprek onvoldoende perspectief biedt om tot een gezamenlijke oplossing te komen. De mediator heeft opgemerkt dat wellicht een gesprek met de gemeente nog openingen kan bieden. [derde-partij] heeft aan de [eiseres] kenbaar gemaakt dit niet op voorhand af te wijzen, maar hier pas voor open te staan nadat uitspraak is gedaan op dit beroep.
8. Met toestemming van partijen is geen nadere zitting gehouden. De rechtbank heeft het onderzoek op 20 april 2023 gesloten.
Eerdere procedures
9. Partijen zijn al lang in conflict met elkaar over de parkeersituatie op de percelen. Het is begonnen in 2015 toen aan [derde-partij] een omgevingsvergunning is verleend voor het verbouwen van een sporthal en fysiotherapiepraktijk en het realiseren van een bovenwoning met dakterras op het perceel [adres 2] . Voor die tijd was dit perceel niet in gebruik waardoor de beschikbare ruimte ook gebruikt kon worden door de [eiseres] . Tegen de verleende omgevingsvergunning heeft de [eiseres] bezwaar en beroep ingesteld. Met de uitspraak van 6 maart 2018 vernietigde deze rechtbank de beslissing op bezwaar, waarmee de omgevingsvergunning in stand was gebleven, en kreeg het college de opdracht opnieuw op het bezwaar te beslissen. [2]
10. Met een nieuwe beslissing op bezwaar handhaafde het college de omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering en met toevoeging van twee aanvullende voorwaarden. Het daartegen ingediende beroep van de [eiseres] is met de uitspraak van 6 maart 2020 gegrond verklaard, omdat deze rechtbank vond dat een deel van voorwaarde 2 vaag was geformuleerd en daardoor rechtsonzeker was. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en voorwaarde 2 gelet op het belang dat het college voor ogen stond bij het opleggen van deze voorwaarde gewijzigd vastgesteld. Voorwaarde 1 is ongewijzigd in stand gebleven. Verder oordeelde de rechtbank dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of het college het handhavingsverzoek van de [eiseres] terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de [eiseres] . De rechtbank zal eerst de formele beroepsgrond beoordelen en daarna de inhoudelijke beroepsgronden.
Heeft het college op alle bezwaargronden beslist?
12. De [eiseres] voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat het college niet op alle bezwaargronden is ingegaan. Zo is het college niet ingegaan op de bezwaargrond dat het handhavingsverzoek niet alleen zag op een overtreding van de vergunningvoorschriften, maar ook een overtreding van het bestemmingsplan. Ook is het college niet ingegaan de bevindingen van de rijproef dat de middenstrook tussen de parkeerplaatsen op beide percelen vrij moet worden gehouden en de paaltjes en belijning dus strak tegen de parkeervakken geplaatst moeten worden om zonder problemen te kunnen in- en uitparkeren.
13. De rechtbank stelt vast dat de bezwaren in het bestreden besluit samengevat staan weergegeven. Bij de beoordeling staat vermeld dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het plaatsen van paaltjes bij de parkeerplaatsen door [derde-partij] tot gevolg heeft dat de [eiseres] niet overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen (maatschappelijke) bestemming kan worden gebruikt. Omdat op deze bezwaargrond is ingegaan, bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Dat verder niet op alle bezwaren afzonderlijk is ingegaan, geeft de rechtbank ook geen reden om te oordelen dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de heroverweging zijn betrokken.
Handhavingsverzoek
14. De [eiseres] heeft verzocht om handhavend op te treden tegen het overtreding van de vergunningvoorwaarde 1, omdat [derde-partij] belemmert dat de parkeerplaatsen van de [eiseres] goed bereikbaar zijn en gebruikt kunnen worden. [derde-partij] heeft paaltjes geplaatst voor de parkeerplaatsen op zijn perceel, terwijl volgens de [eiseres] de middenstrook volledig vrij moet blijven. Ook vindt de [eiseres] dat het college erop moet toezien dat zij op juiste wijze invulling kan geven aan de bestemming die op het perceel rust.
Vergunningvoorwaarden
15. Vergunningvoorwaarde 1 bepaalt dat vergunninghouder verplicht is om de negen parkeerplaatsen die zijn vereist om aan de parkeerbehoefte te voldoen, uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van dit besluit te hebben gerealiseerd. Tevens is hij verplicht om de negen parkeerplaatsen vervolgens beschikbaar, bruikbaar en bereikbaar te houden ten behoeve van het gebruik van het pand aan de [adres 2] . Het is vergunninghouder toegestaan om deze parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar te houden met behulp van een verwijderbare ketting of opklapbaar hekje per parkeerplek met inachtneming van het in voorwaarde 2 gestelde.
16. Vergunningvoorwaarde 2, zoals door de rechtbank vastgesteld, luidt als volgt:
Het plaatsen van een hekwerk of andersoortige erfafscheiding door [derde-partij] op de perceelsgrens wordt niet toegestaan.
Middenstrook
17. De [eiseres] betoogt dat [derde-partij] de vergunningvoorwaarden heeft overtreden. Door het plaatsen van paaltjes en het aanbrengen van belijning zijn hun eigen parkeerplaatsen praktisch onbereikbaar en ontoegankelijk. De [eiseres] wijst erop dat de middenstrook tussen de parkeerplaatsen op beide percelen vrij moet worden gehouden om zonder problemen te kunnen in- en uitparkeren. Dit blijkt klip en klaar uit de rijproef die heeft plaatsgevonden. Volgens de [eiseres] heeft de rechtbank in de vorige procedure de uitdrukkelijke aanwijzing gegeven dat het vrijhouden van de middenstrook de enige oplossing is van het conflict. Het college is hiervan ook op de hoogte.
18. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft een inspecteur van het college in september 2020 twee controles op het perceel uitgevoerd. Daarbij zijn foto’s gemaakt van de situatie ter plaatse. Op de foto’s is te zien dat een erfafscheiding is geplaatst die bestaat uit losstaande paaltjes die door middel van een koord met elkaar verbonden zijn. Het college is van mening dat deze erfafscheiding, die niet op de perceelsgrens is geplaatst, niet in strijd is met de vergunningvoorschriften. In vergunningvoorwaarde 2 is geen specifieke afstand opgenomen waarbinnen het [derde-partij] niet is toegestaan de erfafscheiding te plaatsen.
19. Het college heeft alleen bij een overtreding van een wettelijk voorschrift de bevoegdheid om handhavend op te treden. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het niet volledig vrijhouden van de middenstrook tussen de haakse parkeerplaatsen op beide percelen strijd oplevert met de vergunningvoorwaarden. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Daartoe overweegt zij dat in de vergunningvoorwaarden niet expliciet is bepaald dat de middenstrook volledig vrij gehouden moet worden. Dat volgens de [eiseres] in de vorige procedure door de rechtbank het advies is gegeven om de middenstrook vrij te houden, laat onverlet dat bij de vraag of sprake is van een overtreding gekeken moet worden naar de vergunningvoorwaarden. De [eiseres] is niet in hoger beroep gegaan tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank, waardoor de omgevingsvergunning met de voorwaarde 1 en de (gewijzigde) voorwaarde 2 in rechte is vast komen te staan en als uitgangspunt geldt in deze handhavingszaak. De inhoud van de vergunningvoorwaarden kan niet meer in deze procedure aan de orde gesteld worden.
20. Op grond van vergunningvoorwaarde 1 mag [derde-partij] de parkeerplaatsen op het eigen perceel beschikbaar houden met behulp van een verwijderbare ketting als voorwaarde 2 in acht wordt genomen. De vergunningvoorwaarden 1 en 2 moeten in samenhang gelezen worden. Vergunningvoorwaarde 2 staat het niet toe dat een erfafscheiding op de perceelsgrens wordt geplaatst. In het bestreden besluit is uiteengezet dat [derde-partij] de paaltjes niet op de perceelsgrens heeft geplaatst, maar op enige afstand. De [eiseres] heeft gesteld dat belijning niet overeenkomst met de perceelsgrens, maar dat deze grens vóór de belijning ligt. Op basis hiervan kan vastgesteld worden dat de paaltjes met koorden niet op de perceelsgrens staan. Verder is van belang dat de paaltjes geen permanent karakter hebben en eenvoudig te verplaatsen zijn. Op basis van de dossierstukken en wat op zitting is besproken kan de rechtbank niet vaststellen dat met het plaatsen van de paaltjes sprake is van een overtreding van de vergunningvoorwaarden. Het beschikbaar, bruikbaar en bereikbaar houden van parkeerplaatsen, zoals in voorwaarde 1 staat, heeft betrekking op de parkeerplaatsen van [derde-partij] . De handelwijze van [derde-partij] maakt niet dat hier niet aan voldaan wordt. De rechtbank ziet ook het belang van een goede bereikbaarheid van de parkeerplaatsen van de [eiseres] , maar dat kan geen reden zijn om te oordelen dat [derde-partij] de vergunningvoorwaarden heeft overtreden.
Reclamebord
21. De [eiseres] brengt ook naar voren dat het bij de toegang van de inrit geplaatste reclamebord een onnodige belemmering vormt. Het reclamebord staat op het perceel van [derde-partij] . De rechtbank is het met het college eens dat dit bord niet tot gevolg heeft dat de parkeerplaatsen van [derde-partij] niet beschikbaar, bruikbaar en bereikbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank levert het reclamebord geen strijd met de vergunningvoorwaarden op.
Bestemmingsplan
22. Volgens de [eiseres] wordt een inbreuk gemaakt op het bestemmingsplan. Omdat [derde-partij] het goed in-en uitrijden belemmert komt de spoedeisende zorg in gevaar.
23. Het perceel van de [eiseres] heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming “Maatschappelijk”. Op deze bestemming en de bestemming “Sport” zoals dat op het perceel van [derde-partij] geldt, zijn ook parkeervoorzieningen toegestaan. Dat de huidige parkeersituatie door de [eiseres] als een probleem wordt ervaren, betekent niet dat dat perceel niet meer voor de maatschappelijke bestemming gebruikt kan worden. Van een overtreding van het bestemmingsplan door [derde-partij] is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Alternatieven
24. De [eiseres] wijst erop dat er alternatieven voorhanden zijn waardoor alle parkeerplaatsen toegankelijk zijn, zoals het plaatsen van beugels of boorden voor de parkeerplaatsen van [derde-partij] . De rechtbank overweegt dat dit geen rol kan spelen bij de vraag die in deze zaak ter beoordeling voorligt. Dat laat onverlet dat een aanpassing van de huidige parkeersituatie een oplossing kan bieden voor de door de [eiseres] ervaren problemen. De rechtbank merkt in dit verband op dat zowel de [eiseres] als [derde-partij] kunnen onderzoeken wat zij zelf kunnen doen om tot een oplossing te komen. Zij zijn immers als eigenaren van de percelen gelijkwaardige partijen van elkaar.
College is niet vooringenomen
25. De [eiseres] meent dat het college vooringenomen is geweest, omdat bij de besluitvorming geen rekening is gehouden met de belangen van de [eiseres] . De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat het college vooringenomen is geweest is bij de beoordeling van het handhavingsverzoek. Naar aanleiding van dit verzoek hebben controles plaatsgevonden en op basis daarvan is het handhavingsverzoek beoordeeld. De besluitvorming geeft ook geen blijk van vooringenomenheid.

Conclusie en gevolgen

26. De conclusie van de rechtbank is dat het college terecht heeft geconstateerd dat geen sprake is van een overtreding en dat hij daarom niet bevoegd is om handhavend op te treden. Het handhavingsverzoek is terecht afgewezen.
27. Het beroep is ongegrond. De [eiseres] krijgt geen gelijk. Dit betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft.
28. De [eiseres] krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.