ECLI:NL:RBMNE:2020:1260

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
UTR 18/3370
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verbouwing sporthal en toevoeging woonfunctie met betrekking tot parkeersituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2020 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend voor de verbouwing van een sporthal en de toevoeging van een woonfunctie. De rechtbank beoordeelde of de aan de vergunning verbonden voorwaarden voldoende waren om een aanvaardbare parkeersituatie te waarborgen. De eiseres, een huisartsenpraktijk, betwistte de adequaatheid van de voorwaarden, met name de tweede voorwaarde die als te vaag werd ervaren. De rechtbank oordeelde dat de tweede voorwaarde inderdaad onduidelijk was en heeft deze gewijzigd. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning in redelijkheid was verleend, maar dat de belangen van de huisartsenpraktijk onvoldoende waren gewaarborgd door de oorspronkelijke voorwaarden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de tweede voorwaarde betreft en heeft een nieuwe, duidelijkere voorwaarde geformuleerd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verweerder de proceskosten van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3370

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. H.J.M. van Gellekom)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] h.o.d.n. [handelsnaam], vergunninghouder
(gemachtigde: mr. A.R. van Tilborg).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruiken van gronden of gebouwen in strijd met het bestemmingsplan’ op het perceel [straatnaam] [nummmeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] te [plaatsnaam] . Concreet gaat het om het verbouwen van een sporthal (realisatie van een sportzaal en een fysiotherapiepraktijk met één behandelkamer) en het toevoegen van een woonfunctie (het realiseren van een bovenwoning met dakterras).
Bij besluit van 20 december 2016 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 maart 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:900, is het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 20 december 2016 vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twaalf weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Bij besluit van 11 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, voor zover dit ziet op het onderdeel parkeren op eigen terrein. Verweerder handhaaft de verleende omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering van de belangenafweging ten aanzien van het dakterras en de parkeerproblematiek. Aan de omgevingsvergunning zijn twee aanvullende voorwaarden verbonden.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Namens eiseres zijn [A] en [B] , verschenen, vergezeld door verkeersdeskundige ing. [C] en bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partij zijn [derde-partij] en [D] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Na de zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft partijen na de zitting nog ruimschoots in de gelegenheid gesteld om in onderling overleg en met de op de zitting gegeven handreikingen tot een oplossing te komen voor de parkeerproblematiek.
Bij brief van 23 december 2019 heeft eiseres de rechtbank laten weten dat het niet is gelukt om tot een oplossing te komen en zij verzoekt om de zaak opnieuw op een zitting te behandelen. De rechtbank heeft dit opgevat als verzoek om heropening van het onderzoek. Dit verzoek is bij brief van 5 februari 2020 afgewezen, waarbij de rechtbank heeft meegedeeld dat de rechtbank uitspraak zal doen. Vergunninghouder heeft bij brief van 24 februari 2020 laten weten dat hij een uitspraak op prijs stelt, zodat dit mogelijk bijdraagt aan het alsnog komen tot een oplossing.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze zaak
1. De omgevingsvergunning is verleend voor verbouwen van een sporthal van 386 m2, het realiseren van een bovenwoning van 85 m2 met dakterras en een fysiotherapiepraktijk met een behandelkamer in het bestaande gebouw op het perceel [straatnaam] [nummmeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] . Eiseres exploiteert een huisartsenpraktijk op het naastgelegen perceel [straatnaam] [nummeraanduiding 3] . Op een onbebouwd deel van het perceel wordt (door medewerkers en patiënten) geparkeerd. Dit deel van het perceel van eiseres grenst aan een onbebouwd deel van het perceel van vergunninghouder, dat eveneens voor parkeren wordt gebruikt. Voor meer feiten en het toetsingskader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank van 6 maart 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:900.
2. In de uitspraak van 6 maart 2018 heeft de rechtbank - kort gezegd - geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van 20 december 2016 in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat de afmetingen van de parkeerplaatsen op de tekening niet overeenkomen met de afmetingen zoals neergelegd in artikel 2.5.30, zesde lid, van de Bouwverordening Amersfoort 2014. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twaalf weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen, met inachtneming van de uitspraak.
Het bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder uitvoering gegeven aan deze uitspraak. Onder verwijzing naar de voormelde uitspraak stelt verweerder dat de aangevraagde situatie leidt tot een parkeerbehoefte van negen parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen zullen op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij het bestreden besluit is een nieuwe gewaarmerkte tekening gevoegd. Om de bereikbaarheid en bruikbaarheid van de parkeerplaatsen te waarborgen, heeft verweerder twee aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden.
Het geschil
4. Tussen partijen staat ter discussie of deze twee aanvullende voorwaarden leidt tot een aanvaardbare parkeersituatie op beide percelen. Voor zowel de parkeerplaatsen aan de linkerkant voor de huisartsenpraktijk, als de zes aan de rechterkant voor vergunninghouder geprojecteerde parkeerplaatsen geldt dat gebruik moet worden gemaakt van het middenterrein voor het inparkeren en uitrijden. Eiseres vreest dat de huisartsenpraktijk niet goed bereikbaar zal zijn voor zowel medewerkers van de praktijk als patiënten en dat de parkeerplaatsen op haar terrein niet goed gebruikt kunnen worden. Vergunninghouder heeft een hekwerk/erfafscheiding geplaatst, waardoor de parkeerplaatsen van de huisartsenpraktijk volgens eiseres niet goed bereikbaar zijn. Eiseres vindt verder dat verweerder bij zijn besluitvorming onvoldoende met haar belangen rekening houdt. Eiseres voelt zich niet gehoord.
Vergunninghouder vindt het niet eerlijk dat het parkeerprobleem van eiseres op haar wordt afgewenteld. Volgens de vergunninghouder is de locatie niet geschikt voor de grootte van de huisartsenpraktijk. Er wordt vaak dubbel geparkeerd door gebruikers van de huisartsenpraktijk.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij met het bestreden besluit door het stellen van aanvullende voorwaarden recht heeft gedaan aan alle belangen, die spelen.
Beoordeling van de beroepsgronden
Hierna zal de rechtbank de beroepsgronden van eiseres beoordelen, die - kort gezegd - zien op de nieuwe tekening waarop de negen parkeerplaatsen die op het eigen terrein van vergunninghouder worden gerealiseerd, zijn ingetekend, de bereikbaarheid en bruikbaarheid van de zes aan de zijkant geprojecteerde parkeerplaatsen, de aan de omgevingsvergunning verbonden aanvullende voorwaarden en de bij de besluitvorming gemaakte belangenafweging.
De nieuwe tekening
5. Allereerst betwist eiseres de afmetingen en maatvoering van de parkeerplaatsen zoals weergegeven op de nieuwe tekening. Als wordt uitgegaan van de juiste maatvoering, dan is er niet voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein en kan volgens haar niet aan de parkeernorm worden voldaan.
5.1
De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit een gewaarmerkte tekening van 9 april 2018 is gevoegd. Op deze tekening zijn negen parkeerplaatsen ingetekend met daarbij de afmetingen van de parkeerplaatsen. In het beroepschrift heeft eiseres niet onderbouwd wat er niet klopt aan deze afmetingen. Ook op de zitting heeft eiseres dit niet toegelicht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de bij het bestreden besluit gevoegde tekening qua afmetingen en maatvoering onjuist is. Dat over deze tekening geen overleg heeft plaatsgevonden met eiseres, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Er bestaat geen wettelijke verplichting tot overleg.
Bereikbaarheid en bruikbaarheid van de parkeerplaatsen
6. Eiseres vindt het onzorgvuldig dat verweerder geen actueel rijcurveonderzoek heeft laten verrichten of een praktische parkeertest heeft gedaan.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder heeft beoordeeld of de aanvraag vanuit een oogpunt van parkeren in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dat kader heeft verweerder onderzocht hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn in de nieuwe situatie en of de op het perceel van vergunninghouder reeds aanwezige parkeerplaatsen bereikbaar en bruikbaar zijn. In het bestreden besluit is uiteengezet dat, bij de beoordeling of er voor de zes schuine parkeerplaatsen aan de zijkant van het pand van eiseres voldoende manoeuvreerruimte is, het uitgangspunt is gehanteerd dat het een locatie is waar zowel vergunninghouder als eiseres met elkaar rekening dienen te houden bij de bereikbaarheid van de parkeerplaatsen op beide percelen. Voor het inparkeren en uitrijden maken zij gebruik van elkaars percelen. De rechtbank acht dit uitgangspunt van verweerder niet onredelijk. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de zes schuine parkeerplaatsen niet bruikbaar zijn. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen afzien van het laten uitvoeren van een rijcurveonderzoek of een praktische parkeertest.
De aan de omgevingsvergunning verbonden aanvullende voorwaarden
8. Eiseres voert daarnaast aan dat de in de omgevingsvergunning geformuleerde tweede voorwaarde onduidelijk en niet handhaafbaar is. Zo is haar niet duidelijk wat onder ‘frequent’, ‘zodanig dubbelparkeren’ en ‘min of meer fungeren als een erfafscheiding’ moet worden verstaan. Eiseres vindt het verder onbegrijpelijk dat het verbod voor het plaatsen van een hekwerk of andersoortige erfafscheiding kan komen te vervallen, omdat dan niet aan de parkeernorm kan worden voldaan.
8.1.
In het bestreden besluit staat dat de omstandigheid dat vergunninghouder op eigen terrein kan voorzien in negen parkeerplaatsen, nog geen verplichting schept om deze parkeerplaatsen daadwerkelijk te realiseren en in stand te houden. Vanwege de parkeersituatie ter plaatse heeft verweerder twee aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden, te weten:
“1. Vergunninghouder is verplicht om de negen parkeerplaatsen die zijn vereist om aan de parkeerbehoefte te voldoen, uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van dit besluit te hebben gerealiseerd. Tevens is hij verplicht om de negen parkeerplaatsen vervolgens beschikbaar, bruikbaar en bereikbaar te houden ten behoeve van het gebruik van het pand aan de [straatnaam] [nummmeraanduiding 1] . Het is vergunninghouder toegestaan om deze parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar te houden met behulp van een verwijderbare ketting of opklapbaar hekje per parkeerplek met inachtneming van het in voorwaarde 2 gestelde.
2. Met betrekking tot de opmerking van Medisch Centrum [.] dat een eventueel tussen beide percelen te plaatsen (vergunningvrij) hekwerk het parkeren op beide percelen ernstig zal belemmeren, dan wel onmogelijk zal maken, hebben wij hiervoor reeds gesteld dat er geen afspraken gemaakt zijn met het Medisch Centrum waaruit voortvloeit dat [handelsnaam] niet zijn perceelsgrens zou mogen afbakenen.
Tegelijkertijd merken wij op dat het naar onze mening een gezamenlijk belang is van zowel Medisch Centrum [.] als vergunninghouder om de parkeerplaatsen goed bereikbaar te houden. Het ligt daarom voor de hand dat beide partijen zich zullen onthouden van handelingen die de bereikbaarheid en bruikbaarheid van de daar aanwezige parkeerplaatsen ernstig zullen belemmeren. Het plaatsen van een hekwerk of andersoortige erfafscheiding door [handelsnaam] op de perceelsgrens wordt tegen die achtergrond niet toegestaan. De eventuele afscherming van de eigen parkeerplaatsen dient derhalve op enige afstand van de perceelsgrens aangebracht te worden. Deze voorwaarde vervalt echter indien objectief is vast te stellen dat de gebruikers van het Medisch Centrum zodanig frequent dubbel parkeren, dat de geparkeerde auto’s min of meer fungeren als een erfafscheiding op de perceelsgrens, waardoor de bezoekers van [handelsnaam] niet goed de parkeerplaatsen aan de zijde van de sportschool kunnen indraaien.”
8.2.
Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat voorwaarde 2 vooral gezien moet worden als gedragscode. De rechtbank leest het eerste deel van voorwaarde 2 als toelichting. De aan vergunninghouder opgelegde voorwaarde houdt dus in dat het plaatsen van een hekwerk of andersoortige erfafscheiding door vergunninghouder op de perceelsgrens niet wordt toegestaan. Verweerder heeft vervolgens bepaald dat deze voorwaarde komt te vervallen als objectief is vast te stellen dat de gebruikers van het Medisch Centrum zodanig frequent dubbel parkeren, dat de geparkeerde auto’s min of meer fungeren als een erfafscheiding op de perceelsgrens, waardoor de bezoekers van vergunninghouder niet goed de parkeerplaatsen aan de zijde van de sportschool kunnen indraaien. De rechtbank is het met eiseres eens dat dit deel van voorwaarde 2 te vaag is geformuleerd en daarmee rechtsonzeker is. Bovendien vindt de rechtbank het niet aanvaardbaar om het parkeergedrag van gebruikers van de huisartsenpraktijk, waar vergunninghouder geen invloed op heeft, te koppelen aan het vervallen van een voorwaarde die verweerder nodig acht om tot een aanvaardbare parkeersituatie te komen. Deze beroepsgrond slaagt.
8.3.
De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij aan de omgevingsvergunning voorwaarde 2 is verbonden. De rechtbank beslecht de aan haar voorgelegde geschillen zo definitief mogelijk en staat daarom voor de vraag of zij toepassing kan geven aan artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank is niet gebleken van belemmeringen die aan het zelf voorzien in de weg staan. Gelet op het belang dat verweerder voor ogen stond bij het opleggen van deze voorwaarde bepaalt de rechtbank, mede vanuit oogpunt van handhaafbaarheid, daarom dat voorwaarde 2 als volgt komt te luiden: Het plaatsen van een hekwerk of andersoortige erfafscheiding door [handelsnaam] op de perceelsgrens wordt niet toegestaan.
9. Eiseres betoogt dat in de omgevingsvergunning ten onrechte geen voorwaarde is opgenomen waarin is bepaald dat geen fietsenrekken of andere objecten op de parkeerplaatsen geplaatst mogen worden. Ook wijst zij erop dat vergunninghouder (in het verleden) een erfafscheiding op het perceel heeft neergezet, waardoor de parkeerplaatsen bij de huisartsenpraktijk moeilijk bereikbaar waren voor patiënten en huisartsen.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanvullende voorwaarde aan de omgevingsvergunning heeft hoeven verbinden waarin staat dat het verboden is om fietsenrekken of andere objecten zoals bloembakken op de parkeerplaatsen te zetten. In voorwaarde 1 is al vastgelegd dat vergunninghouder verplicht is de negen parkeerplaatsen beschikbaar, bruikbaar en bereikbaar te houden. Als vergunninghouder de parkeerplaatsen toch gebruikt om daar fietsenrekken of andere objecten neer te zetten of een erfafscheiding plaatst, zoals eiseres vreest, dan is dat een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
De bij de besluitvorming gemaakte belangenafweging
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de belangen van de huisartsen en de patiënten. Eiseres vindt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur en het verbod van vooringenomenheid door in de besluitvorming alleen rekening te houden met de belangen van vergunninghouder.
10.1.
De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder bij de besluitvorming rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres. Verweerder heeft de parkeersituatie op het perceel van vergunninghouder niet op zichzelf staand beoordeeld, maar in samenhang met de parkeersituatie bij de huisartsenpraktijk. Uit de stukken en wat op zitting naar voren is gekomen, volgt dat verweerder heeft geprobeerd om tot een situatie te komen die voor beide partijen werkzaam en aanvaardbaar is. Vanuit de gedachte dat eiseres en vergunninghouder elkaar nodig hebben om op de juiste wijze te kunnen parkeren, heeft verweerder daarom aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden. In reactie op de stelling van eiseres dat de hulpdiensten de huisartsenpraktijk moeilijker kunnen bereiken, heeft verweerder opgemerkt dat de ingang zich aan de straatzijde bevindt. Voor het oordeel dat sprake is geweest van een onzorgvuldige belangenafweging bestaat dan ook geen aanleiding. Van belang hierbij is dat vergunninghouder op eigen terrein met de reeds aanwezige parkeerplaatsen in de parkeerbehoefte van negen parkeerplaatsen voorziet. De rechtbank heeft in het dossier ook geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat bij verweerder sprake is geweest van willekeur, vooringenomenheid of schijn daarvan. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbare parkeersituatie. Verweerder heeft de omgevingsvergunning dan ook in redelijkheid kunnen verlenen. Wel heeft de rechtbank bepaald dat de tweede voorwaarde die verbonden is aan de omgevingsvergunning wordt gewijzigd op de wijze zoals is opgenomen in overweging 8.3 van deze uitspraak.
11. Uit overweging 8.2 volgt dat het beroep gegrond is. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
13. Eiseres heeft verder verzocht om vergoeding van de reiskosten van € 24,00 en verletkosten van € 583,96 in verband met het regelen van waarnemende huisartsen vanwege het bijwonen van de zitting.
Op grond van artikel 1 van het Bpb komen de reiskosten van [B] , die op zitting hoofdzakelijk het woord heeft gevoerd namens eiseres, voor vergoeding in aanmerking. Als reiskosten komen op grond van artikel 11, eerste lid, sub c, van het Besluit tarieven in strafzaken voor vergoeding in aanmerking de reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van € 9,80 (2 x retour treinkaartje 2e klas [plaatsnaam] -Utrecht Centraal). De reis- en verletkosten van [A] , die is meegebracht in de hoedanigheid van medegemachtigde komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voor de motivering hiervan wordt verwezen naar overweging 22 van de eerdere uitspraak van de rechtbank van
6 maart 2018.
14. Ten aanzien van de door [B] opgegeven verletkosten overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb komen verletkosten van een partij in aanmerking voor vergoeding. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bbp kunnen deze kosten, afhankelijk van de omstandigheden, tussen de € 7,- en € 86,- per uur bedragen. Het door eiseres verzochte bedrag van € 583,69 is gespecifieerd en uit de specificatie blijkt dat het om de kosten voor het inschakelen van waarnemende huisartsen gaat vanwege het bijwonen van de zitting. De kosten voor inschakeling van waarnemers kunnen op grond van het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking komen. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat [B] eigen verletkosten heeft gemaakt. De rechtbank zal 2 uren à € 86,-, dus € 172,-, als het in artikel 2, eerste lid, onder d, van het Bbp gestelde maximumuurtarief aan verletkosten voor vergoeding in aanmerking laten komen.
15. De deskundige die namens eiseres op de zitting is verschenen, de heer [C] , heeft op een door hemzelf ingevuld proceskostenformulier verzocht om vergoeding van zijn reiskosten van € 32,-. Voor zover eiseres heeft verzocht om reiskostenvergoeding van de heer [C] , wijst de rechtbank dit verzoek af. Het is niet duidelijk waar vandaan hij gereisd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij aan de omgevingsvergunning voorwaarde 2 is verbonden;
- bepaalt dat een nieuwe voorwaarde 2 aan de omgevingsvergunning wordt verbonden en dat die als volgt komt te luiden: Het plaatsen van een hekwerk of andersoortige erfafscheiding door [handelsnaam] op de perceelsgrens wordt niet toegestaan.
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.231,80, waarvan € 1.050,- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2020 door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. M.P. Glerum, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
(de griffier is verhinderd
deze uitspraak te tekenen)
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.