10.1.De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder bij de besluitvorming rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres. Verweerder heeft de parkeersituatie op het perceel van vergunninghouder niet op zichzelf staand beoordeeld, maar in samenhang met de parkeersituatie bij de huisartsenpraktijk. Uit de stukken en wat op zitting naar voren is gekomen, volgt dat verweerder heeft geprobeerd om tot een situatie te komen die voor beide partijen werkzaam en aanvaardbaar is. Vanuit de gedachte dat eiseres en vergunninghouder elkaar nodig hebben om op de juiste wijze te kunnen parkeren, heeft verweerder daarom aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden. In reactie op de stelling van eiseres dat de hulpdiensten de huisartsenpraktijk moeilijker kunnen bereiken, heeft verweerder opgemerkt dat de ingang zich aan de straatzijde bevindt. Voor het oordeel dat sprake is geweest van een onzorgvuldige belangenafweging bestaat dan ook geen aanleiding. Van belang hierbij is dat vergunninghouder op eigen terrein met de reeds aanwezige parkeerplaatsen in de parkeerbehoefte van negen parkeerplaatsen voorziet. De rechtbank heeft in het dossier ook geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat bij verweerder sprake is geweest van willekeur, vooringenomenheid of schijn daarvan. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbare parkeersituatie. Verweerder heeft de omgevingsvergunning dan ook in redelijkheid kunnen verlenen. Wel heeft de rechtbank bepaald dat de tweede voorwaarde die verbonden is aan de omgevingsvergunning wordt gewijzigd op de wijze zoals is opgenomen in overweging 8.3 van deze uitspraak.
11. Uit overweging 8.2 volgt dat het beroep gegrond is. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
13. Eiseres heeft verder verzocht om vergoeding van de reiskosten van € 24,00 en verletkosten van € 583,96 in verband met het regelen van waarnemende huisartsen vanwege het bijwonen van de zitting.
Op grond van artikel 1 van het Bpb komen de reiskosten van [B] , die op zitting hoofdzakelijk het woord heeft gevoerd namens eiseres, voor vergoeding in aanmerking. Als reiskosten komen op grond van artikel 11, eerste lid, sub c, van het Besluit tarieven in strafzaken voor vergoeding in aanmerking de reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van € 9,80 (2 x retour treinkaartje 2e klas [plaatsnaam] -Utrecht Centraal). De reis- en verletkosten van [A] , die is meegebracht in de hoedanigheid van medegemachtigde komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voor de motivering hiervan wordt verwezen naar overweging 22 van de eerdere uitspraak van de rechtbank van
6 maart 2018.
14. Ten aanzien van de door [B] opgegeven verletkosten overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb komen verletkosten van een partij in aanmerking voor vergoeding. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bbp kunnen deze kosten, afhankelijk van de omstandigheden, tussen de € 7,- en € 86,- per uur bedragen. Het door eiseres verzochte bedrag van € 583,69 is gespecifieerd en uit de specificatie blijkt dat het om de kosten voor het inschakelen van waarnemende huisartsen gaat vanwege het bijwonen van de zitting. De kosten voor inschakeling van waarnemers kunnen op grond van het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking komen. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat [B] eigen verletkosten heeft gemaakt. De rechtbank zal 2 uren à € 86,-, dus € 172,-, als het in artikel 2, eerste lid, onder d, van het Bbp gestelde maximumuurtarief aan verletkosten voor vergoeding in aanmerking laten komen.
15. De deskundige die namens eiseres op de zitting is verschenen, de heer [C] , heeft op een door hemzelf ingevuld proceskostenformulier verzocht om vergoeding van zijn reiskosten van € 32,-. Voor zover eiseres heeft verzocht om reiskostenvergoeding van de heer [C] , wijst de rechtbank dit verzoek af. Het is niet duidelijk waar vandaan hij gereisd is.