ECLI:NL:RBMNE:2023:2469

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
531553
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over perceel en gebruik van water met betrekking tot verjaring en eigendomsgrenzen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen over de eigendom van een perceel en het gebruik van het water dat aan dat perceel grenst. [eiser sub 1] c.s. is sinds 2016 eigenaar van een perceel dat grotendeels uit water bestaat, terwijl [gedaagde sub 1] c.s. aan de andere kant van het water woont en ook een perceel bezit. De partijen zijn het oneens over de kadastrale grens tussen hun eigendommen en de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. door verjaring eigenaar is geworden van een strook grond die volgens [eiser sub 1] c.s. tot zijn perceel behoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kadastrale grens duidelijk is en dat [gedaagde sub 1] c.s. geen eigendom heeft verworven door verjaring. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gebruik van de strook door [gedaagde sub 1] c.s. niet kan worden gekwalificeerd als bezit en dat er geen sprake is van verkrijgende of bevrijdende verjaring. Daarnaast is er een geschil over het gebruik van het water, dat door de rechtbank als niet openbaar is aangemerkt. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. toegewezen, waaronder de verwijdering van een steiger en een verbod voor [gedaagde sub 1] c.s. om het water te betreden zonder toestemming. De rechtbank heeft ook de proceskosten toegewezen aan [eiser sub 1] c.s. en de vorderingen in reconventie van [gedaagde sub 1] c.s. afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/531553 / HA ZA 21-802
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna in mannelijk enkelvoud ook te noemen:
[eiser sub 1] c.s.,
advocaat: mr. M.J.E.L. Delissen te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna in mannelijk enkelvoud ook te noemen:
[gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat: mr. K. Straathof te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bevat tot september 2022 de volgende stukken:
  • de dagvaarding, met producties 1 t/m 22,
  • de conclusie van antwoord en is in reconventie, met producties 23 t/m 41,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 41 t/m 59,
  • de akte overlegging producties van [eiser sub 1] c.s., met productie 60,
  • de akte overlegging producties van [gedaagde sub 1] c.s., met producties 61 t/m 76,
  • de akte overlegging producties van [eiser sub 1] c.s., met producties 77 t/m 83.
1.2.
Op 2 september 2022 heeft mr. D.C.P.M. Straver, rechter, bijgestaan door mr. H.E. Weeda, griffier, op het adres [straat] [nummeraanduiding 1] te [plaats] een descente gehouden en de zaak mondeling behandeld. Beide partijen waren hierbij aanwezig en werden bijgestaan door hun advocaten. Van de descente en de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na afloop van de zitting is afgesproken dat partijen de rechtbank zouden berichten of zij er samen uit zijn gekomen of dat er vonnis moet worden gewezen. Partijen hebben de rechtbank op de roldatum van 19 oktober 2022 bericht dat zij er niet in zijn geslaagd om het geschil onderling te regelen. Partijen zijn hierna in de gelegenheid gesteld een akte te nemen zoals afgesproken tijdens de mondelinge behandeling. [gedaagde sub 1] c.s. heeft op 16 november 2022 een akte ingediend met productie 84. [eiser sub 1] c.s. heeft op 14 december 2022 een antwoordakte in gediend met productie 85. [gedaagde sub 1] c.s. heeft op 28 december 2022 gereageerd op productie 85.
1.4.
Hierna hebben partijen de rechtbank verzocht om vonnis. Door een samenloop van omstandigheden (waaronder de werkdruk) is het de rechtbank niet gelukt het vonnis op de eerder aan partijen opgegeven data te wijzen en kon pas vandaag uitspraak worden gedaan. De rechtbank hoopt dat deze vertraging de verstandhouding tussen partijen niet verder op scherp heeft gesteld en dat de motivering van de te nemen beslissing voldoende rust en duidelijkheid geeft.

2.Waar gaat deze zaak in het kort over?

2.1. [eiser sub 1] c.s. is sinds 2016 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [.] , sectie [letteraanduiding 1] , nummer [letteraanduiding 1] [nummeraanduiding 2] (hierna: perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] ), gelegen aan de [straat] [nummeraanduiding 3/letteraanduiding 2] in [plaats] . Hij is daar, na nieuwbouw, in september 2018 gaan wonen. Op onderstaande afbeeldingen staat het eigendom van [eiser sub 1] c.s. op grond van de kadastrale grens blauw ingekleurd. Te zien is dat het perceel van [eiser sub 1] c.s. voor een groot deel uit water bestaat.
2.2.
[gedaagde sub 1] c.s. woont tegenover [eiser sub 1] c.s. aan de andere kant van het water aan de [straat] [nummeraanduiding 4] / [nummeraanduiding 1] . Sinds 2001 is [gedaagde sub 1] c.s. eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [.] , sectie [letteraanduiding 1] , nummer [nummeraanduiding 5] (nr. [nummeraanduiding 1] , hierna: perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] ). In 2012 heeft hij het perceel kadastraal bekend gemeente [.] , sectie [letteraanduiding 1] , nummer [nummeraanduiding 6] (nr. [nummeraanduiding 4] , hierna: perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 6] ) in eigendom verkregen. De erven van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. grenzen aan elkaar.
2.3.
Partijen verschillen met elkaar van inzicht over de grens tussen hun eigendommen. Dat verschil van inzicht wordt weergegeven in de hierna opgenomen luchtfoto die is over gelegd als onderdeel van productie 78. Daarop staat met blauw gemarkeerd de kadastrale grens die tussen partijen niet ter discussie staat, met wit gemarkeerd de beschoeiing die in het verleden is aangebracht door (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 1] c.s.. De foto laat ook de meest recente vorm van de steiger zien die [gedaagde sub 1] c.s. ter vervanging van een eerder aanwezige steiger/loopplank heeft gerealiseerd. De vraag die partijen verdeeld houdt is of het gedeelte van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] waarop (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 1] c.s. in het verleden een stuk tuin met aangrenzende beschoeiing en daarop een steiger met terras heeft gerealiseerd (hierna: de strook), door verkrijgende of bevrijdende verjaring eigendom is geworden van [gedaagde sub 1] c.s.
(* ivm anonimiseren is het bovenste gedeelte van deze foto verwijderd)
2.4.
Partijen zijn het daarnaast niet eens over het gebruik dat [gedaagde sub 1] c.s. al dan niet van het water grenzend aan zijn eigendom mag maken. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is dit openbaar water waar iedereen gebruik van mag maken. Als dit niet zo zou zijn, meent hij een erfdienstbaarheid door verjaring te hebben verkregen vanwege het gebruik dat hij en zijn rechtsvoorgangers en buren van het water hebben gemaakt. [eiser sub 1] c.s. heeft zich daartegen verweerd onder verwijzing naar informatie verkregen van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en wenst niet dat van het water dat hem in eigendom toebehoort zonder toestemming gebruik wordt gemaakt.
2.5.
[eiser sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat de kadastrale grens de eigendomsgrens is en vordert:
  • een verklaring voor recht dat de kadastrale grens de eigendomsgrens is;
  • verwijdering van al hetgeen zich op en aan de strook bevindt op straffe van een dwangsom;
  • [gedaagde sub 1] c.s. te verbieden zich zonder voorafgaande en uitdrukkelijke toestemming op perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] te begeven op straffe van een dwangsom;
  • een machtiging om bij overtreding van het verbod zelf de onrechtmatige situatie op te heffen door het inschakelen van de deurwaarder en justitie en politie;
  • betaling van € 485,00 aan deskundigenkosten en € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten.
met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten.
2.6.
[gedaagde sub 1] c.s. verweert zich tegen de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. en vordert in reconventie op zijn beurt:
  • een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de strook die hij met kadastrale meetgegevens en groen gearceerd in het geding heeft gebracht als productie 41;
  • medewerking van [eiser sub 1] c.s. aan inschrijving van de (door verjaring verkregen) strook op naam van [gedaagde sub 1] c.s. waarbij iedere partij de helft van de kosten draagt;
  • dat bij het uitblijven van medewerking aan die inschrijving het te wijzen vonnis in de plaats gesteld wordt van die medewerking;
  • een verklaring voor recht dat het water van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] openbaar is, dan wel [gedaagde sub 1] c.s. door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid heeft verkregen en dat [eiser sub 1] c.s. het recreatief gebruik ervan moet gehengen en gedogen, danwel dulden,
met veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten.

3.De beoordeling

In conventie en in reconventie
De eigendom van de strook
Het beoordelingskader
3.1.
De kadastrale grens is in opdracht van [eiser sub 1] c.s. bij een grensreconstructie op 10 december 2020 door het kadaster in kaart gebracht en volgt uit producties 6, 7 en 41. Daarover bestaat geen discussie. De discussie gaat over de strook inzichtelijk gemaakt op de luchtfoto die in punt 2.3. is opgenomen en is ingemeten door het kadaster zoals kenbaar uit productie 6, 7 en 83. Niet ter discussie staat dat de strook kadastraal gezien onderdeel uitmaakt van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] en niet van de percelen [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] en [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 6] die in het verleden aan [gedaagde sub 1] c.s. in eigendom zijn overgedragen. Dat betekent dat het gebruik dat [gedaagde sub 1] c.s. van de strook maakt niet kan worden beschouwd als bezit op basis van een juridische overdracht van de strook in 2001 of 2012. De vraag is dan ook allereerst of het gebruik dat [gedaagde sub 1] c.s. heeft gemaakt van de strook kan worden beschouwd als bezit in de zin van artikel 3:107 e.v. BW (hierna: bezit). Voor bezit is vereist dat [gedaagde sub 1] c.s. en/of diens rechtsvoorgangers zichzelf de feitelijke macht als eigenaar hebben verschaft (art. 3:113 lid 1 BW). Die feitelijke machtsuitoefening moet zodanig zijn dat zij naar verkeersopvatting als bezit wordt gekwalificeerd (art. 3:108 BW). Voor inbezitneming van een onroerende zaak is vereist dat sprake is van een zodanige machtsuitoefening dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet wordt gedaan. (art. 3:113 lid 2 BW). Uit jurisprudentie en literatuur volgt dat de drempel voor het aannemen van inbezitneming van een onroerende zaak hoog is.
3.2.
Als [gedaagde sub 1] c.s. de strook in bezit heeft genomen of gekregen geldt het volgende:
  • als hij (en/of zijn rechtsvoorgangers) de strook gedurende tien jaar te goeder trouw hebben bezeten, is [gedaagde sub 1] c.s. door zogenoemde verkrijgende verjaring op grond van artikel 3:99 BW eigenaar geworden van de strook;
  • als de vordering die (de rechtsvoorganger van) [eiser sub 1] c.s. in kon stellen om een einde te maken aan het bezit van de strook (te goeder of te kwader trouw), is verjaard (dat is volgens artikel 3:306 BW na twintig jaar) is [gedaagde sub 1] c.s. door zogenoemde bevrijdende verjaring eigenaar geworden van de strook op grond van artikel 3:105 BW.
  • voor de verjaringstermijnen wordt de termijn die de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 1] c.s. de strook in bezit hebben gehad, bij het bezit van [gedaagde sub 1] c.s. opgeteld.
3.3.
De vraag is dus of het gebruik dat in het verleden van de strook is gemaakt geldt als bezit. Zo ja, is de vraag of dit bezit te kwader of te goeder trouw was en zo lang heeft geduurd dat de strook door bevrijdende of verkrijgende verjaring eigendom is geworden van [gedaagde sub 1] c.s.. Die vraag wordt aan de hand van de hierna te bespreken deelvragen ontkennend beantwoord.
Hebben de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 1] c.s. de strook in bezit gehad? Nee, dat volgt niet uit het overgelegde bewijs.
3.4.
Partijen hebben over en weer getuigenverklaringen en foto’s overgelegd. Het meest relevant zijn de verklaringen die zijn overgelegd door de vorige eigenaars van de betreffende percelen van [gedaagde sub 1] c.s.: mevrouw [A] , de heer en mevrouw [B] en mevrouw [C] . Die hebben - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
3.4.1.
[A] verklaart (productie 26 en 68) dat [straat] [nummeraanduiding 4] en [nummeraanduiding 1] vroeger van haar ouders waren en dat ze tot haar 75e heeft gewoond aan de [straat] [nummeraanduiding 4] . [straat] [nummeraanduiding 1] is door haar en haar broer verkocht aan de familie [B] , die het later heeft doorverkocht aan de familie [C] . [A] verklaart dat al heel veel jaren aan de achterzijde van beide percelen zowel op nr. [nummeraanduiding 4] als op nr. [nummeraanduiding 1] een stuk steiger lag (ook wel ‘stoep’ genoemd). Die is in de jaren negentig door haar en de familie [C] doorgetrokken over de hele breedte van beide tuinen. Daarbij is geen grond bijgetrokken of water gedempt. Er kwam een houten rand aan de waterkant waar de grond ophield en daar is de steiger aan vast gemaakt over de volle breedte en een stukje rondom de beide tuinen. Het was geen simpel plankje, maar een steiger op palen. In 2001 is nr. [nummeraanduiding 1] met deze steiger op de plek waar die zich nu bevindt door [gedaagde sub 1] c.s. gekocht van de familie [C] . Nadien hebben [A] en [gedaagde sub 1] c.s. alleen het versleten bovendeel vervangen door nieuw hout. Aan de perceelsgrenzen is daarbij volgens haar niets gewijzigd.
3.4.2.
Als productie 77 is een verklaring overgelegd van [voorletter 1] en [voorletter 2] [B] , die op 30 maart 1990 [straat] [nummeraanduiding 1] hebben gekocht van [A] en haar broer. Zij verklaren dat de grond van de waterkant aan de zijkant van de tuin tot achter de schuur en die van [A] tot een strook van ongeveer 1 meter breed hoorde bij nummer [nummeraanduiding 3/letteraanduiding 2] . Ze hebben op een luchtfoto uit hun archief van 1995 met rood aangegeven waar de eigendomsgrens met nummer [nummeraanduiding 3/letteraanduiding 2] liep. Op die waterkant was wildgroei die de eigenaar van [nummeraanduiding 3/letteraanduiding 2] , huisarts [D] , af en toe een beetje liet bijhouden. Achter de schuur was een smal tegelpad naar het water. Op het tegelstoepje aan het water werd water gepakt voor de tuin en werd sporadisch gevist. [A] had een soortgelijk tegelstoepje. Er was volgens de heer en mevrouw [B] geen steiger en geen beschoeiing bij nummer [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 4] toen zij nummer [nummeraanduiding 1] kochten en die is er ook niet gemaakt toen zij er woonden. Op 2 mei 1997 hebben ze [straat] [nummeraanduiding 1] verkocht aan [voornaam 1] en [voornaam 2] [C] . Ze hebben hen laten zien dat het water en de waterkant van nummer [nummeraanduiding 3/letteraanduiding 2] was en dat ze een pad hadden om water te halen en daar soms visten, maar het verder niet gebruikten. Ze verklaren later te hebben gezien dat [voornaam 1] en [voornaam 2] een beschoeiing langs het water hadden gemaakt.
3.4.3.
Als producties 78 en 85 zijn verklaringen van de vorige eigenaar van [straat] [nummeraanduiding 1] , [voornaam 2] [C] overgelegd. Zij bevestigt wat de heer en mevrouw [B] hebben verklaard, namelijk dat zij en haar man op de hoogte zijn gesteld van de eigendomsgrens. Die was voor haar kenbaar uit de kadastrale kaart en hield in dat een smalle strook grond aan de zuidkant en oostkant tegen de waterkant aan, de waterkant en het water eigendom was van [nummeraanduiding 3/letteraanduiding 2] en dat daar het natuurgebied begon. Daarbij is toegelicht dat de eigenaar van [nummeraanduiding 3/letteraanduiding 2] het goed vond om over dat strookje grond met een tegelpad te gaan om water te pakken voor de tuin en om te vissen. Bij de buurvrouw, [A] was ook zo'n tegelpad naar het water aan de achterkant. [C] verklaart dat de luchtfoto van de gemeente [..] die zij via [eiser sub 1] c.s. in handen heeft gekregen – de rechtbank begrijpt dat dat de luchtfoto van de heer en mevrouw [B] is – de situatie bij aankoop van [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] bij aankoop in 1997 goed weergeeft. Er was toen geen beschoeiing, geen steiger en geen zwemtrap langs de waterkant. Die waren er ook niet bij [A] . Dat blijkt ook uit een foto die bij haar verklaring is gevoegd en is genomen vanaf het water toen de familie [C] met [A] in 1998 hun woningen aan het uitbouwen waren.
[C] legt uit dat zij een dichte tuin, met veel struiken, bomen, hagen en plantenbakken van gestapelde stenen, hebben aangelegd tot aan de strook grond van [straat] [nummeraanduiding 3/letteraanduiding 2] aan de zuidkant en oostkant. Tegen de perceelgrens met [nummeraanduiding 3/letteraanduiding 2] is precies op de hoek van de zuidkant en de oostkant een wilgenboom geplant. Die heeft ze op de luchtfoto uit 2021 (zie punt 2.3.) met een gele cirkel aangegeven en ook op foto's uit 1999 vlak nadat ze de boom gepland hadden.
Nadat de verbouwing klaar was heeft haar man [voornaam 1] [C] met de heer [D] senior afspraken gemaakt die inhielden dat toestemming werd verleend om een houten beschoeiing te maken op perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] aan de zuidkant en oostkant van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] . De krommingen langs de waterkant mochten daarbij recht gemaakt worden door de beschoeiing in een rechte lijn aan te leggen. Het water tussen de waterkant en de beschoeiing mocht worden gedempt en de beschoeiing mocht worden gebruikt om een smalle houten loopsteiger en afstapje naar het water te maken. [C] zou dit gedeelte van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] gaan onderhouden. [D] bleef eigenaar. [A] deed mee met de beschoeiing, die met een aannemer in een keer is gemaakt aan de zuidkant van de percelen [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 6] , [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] en oostkant tot aan [straat] [nummeraanduiding 7] van [E] .
De beschoeiing is ongeveer tussen 0,5 meter en 2 meter uit de waterkant in het water van [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] gezet. Al het water tussen de waterkant en de beschoeiing is gedempt. Er zijn vrachtwagenladingen vol met zand in dat stuk water gestort. Op de rand van de beschoeiing aan de zuidkant en een stukje de hoek om aan de oostkant, is een smalle loopsteiger gemaakt van korte houten planken. In het water zijn ongeveer 50cm vanaf de beschoeiing palen geslagen om de smalle steiger te ondersteunen. Daarna is de schuur bij nummer [nummeraanduiding 1] afgebroken en de tuin verder aangelegd tot aan de beschoeiing. De foto's van het maken van de beschoeiing en de smalle steiger met het halfronde afstapje naar het water in 1999 heeft [C] bij haar verklaring gevoegd. Die foto’s ondersteunen haar verklaring.
Zij heeft verder nog verklaard dat bij aankoop door [gedaagde sub 1] c.s. het perceel is verdeeld in drie percelen, 2 stukjes van 21 m2 en 877 m2 dat [gedaagde sub 1] c.s. kocht. Er is voor de levering ook een bodemonderzoek ter plaatse verricht waarbij het strookje grond dat hoorde bij perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] niet is meegenomen omdat [gedaagde sub 1] c.s. wist dat hij dat niet kocht. Volgens [C] wist [gedaagde sub 1] c.s. dus wat het oppervlak was en waar de perceelsgrenzen lagen toen hij perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] kocht. Voor [gedaagde sub 1] c.s. was dus duidelijk dat de strook langs de zuidkant en de oostkant van het perceel inclusief het gedempte water met daarop de beschoeiing en de loopsteiger en ook het water zelf, eigendom was van de eigenaar van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] .
In reactie op de verklaring van [A] herhaalt [C] :
  • dat er geen steigers waren toen zij het perceel kochten in 1997 en
  • dat de beschoeiing in 1999 aan de zuidkant over de breedte van [straat] [nummeraanduiding 4] en [nummeraanduiding 1] en aan de oostkant 0,5 tot 2 meter vanaf de waterkant in het water van [nummeraanduiding 3/letteraanduiding 2] is gezet en het water tussen deze beschoeiing en de tuin is gedempt, zoals ook op foto’s te zien is die bij de verklaring van productie 78 zijn gevoegd.
3.5.
Uit de verklaringen van [B] en [C] volgt dat zij de strook nooit in bezit hebben genomen als waren zij eigenaar, maar juist het eigendomsrecht van [D] , de toenmalige eigenaar van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] respecteerden en een soort gebruiksrecht hebben afgesproken met hem. De verklaringen van [B] en [C] sluiten ook bij elkaar aan. Daarin is geen ruis te ontdekken. Hun verklaringen worden ook ondersteund door foto’s uit de periode dat zij eigenaar van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] waren. Meer in het bijzonder is op de foto’s die [C] heeft overgelegd te zien dat de beschoeiing, zoals ze verklaart, in het water is gezet en dus een deel van het water gedempt is bij de aanleg van de steiger in 1999.
3.6.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat de verklaring van [C] als leugenachtig moet worden beschouwd omdat ze via Facebook aan [gedaagde sub 1] c.s. in eerste instantie heeft laten weten dat ze wel foto’s tegen betaling wilde verstrekken en dat ze destijds alles bij het kadaster uit hadden laten zoeken en dat [gedaagde sub 1] c.s. in zijn recht stond. Maar de rechtbank volgt [gedaagde sub 1] c.s. daarin niet omdat [C] een plausibele verklaring heeft afgegeven voor de manier waarop ze richting [gedaagde sub 1] c.s. heeft gecommuniceerd over de kwestie. De rechtbank begrijpt het zo dat zij de verkoop en overdracht van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] aan [gedaagde sub 1] c.s. als lastig heeft ervaren vanwege het feit dat [gedaagde sub 1] c.s. een bodemonderzoek wilde laten doen en asbest in het water had ontdekt. De uitkomst van het bodemonderzoek heeft destijds geleid tot een behoorlijke daling van de koopprijs en een kennelijke angst dat [C] ook nu in een lastig parket zou kunnen komen vanwege de voorgeschiedenis, waaronder het feit dat er destijds asbestplaten in het water van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] terecht zijn gekomen. Dat maakt het niet onbegrijpelijk dat zij heeft gereageerd op Facebook zoals zij dat heeft gedaan. Bovendien doet de communicatie tussen [C] en [gedaagde sub 1] c.s. niets af aan de foto’s die de verklaring van [C] steunen.
3.7.
De verklaring [A] waarop [gedaagde sub 1] c.s. zijn stellingen vooral baseert sluit niet aan bij de verklaringen van de heer en mevrouw [B] en [C] . Haar verklaring roept bovendien vragen op omdat wat zij verklaart niet kan worden gerijmd met de foto’s die bij de verklaringen van [B] en [C] zijn gevoegd. Meer in het bijzonder valt de verklaring niet te rijmen met de foto’s waarop de beschoeiing in het water te zien is en de luchtfoto uit 1995 die – gelegd op een luchtfoto van de huidige situatie (overgelegd als onderdeel van productie 79) – die de situatie weergeven voor het realiseren van de steiger. Dat maakt dat de rechtbank uitgaat van de verklaringen van [B] en [C] en concludeert dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 1] c.s. de strook niet in bezit hebben genomen en dus in de periode dat zij eigenaar van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] zijn geweest geen termijn voor verkrijgende of bevrijdende verjaring is gaan lopen.
Heeft [gedaagde sub 1] c.s. de strook in bezit genomen? Nee, zo kan zijn gebruik niet worden gekwalificeerd.
3.8.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt dat de strook optisch gezien al bij de percelen [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] en [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 6] hoorden toen hij perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] kocht in 2001. Hij wist dus niet beter dan dat de strook onderdeel uitmaakte van de door hem in 2001 en 2012 verworven eigendom. Perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] is ook aan hem verkocht met houten steigers langs de hele breedte aan de achterzijde en een laddertje aan de achterkant. In de tuin bevonden zich al bomen op de strook. Daaruit bleek zijns inziens dat zijn rechtsvoorgangers over de strook de feitelijke macht hebben uitgeoefend met de ondubbelzinnige pretentie eigenaar te zijn.
3.9.
Maar uit punt 3.7. volgt dat de rechtsvoorgangers geen feitelijke macht hebben uitgeoefend met de ondubbelzinnige pretentie eigenaar te zijn. De toenmalige eigenaar van [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] hoefde er ook niet bedacht op te zijn dat hij zijn eigendomsrechten zou verliezen. Die had namelijk afspraken gemaakt op basis waarvan hij mocht verwachten dat die gerespecteerd zouden worden. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 1] c.s. vervolgens handelingen heeft verricht betreffende de strook waaruit kon worden afgeleid dat het de bedoeling was dat de rechten van de eigenaar van [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] te verkorten. Het enige wat hij namelijk heeft gedaan is de strook die met toestemming van de eigenaar van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] werd gebruikt als tuin en steiger voortgezet gebruiken. De foto van de loopsteiger die bij productie 78 zit van de steiger die [C] zegt te hebben gebouwd in 1999 is namelijk gelijk aan de foto’s van de loopsteiger die [gedaagde sub 1] c.s. heeft overgelegd van de situatie zoals die was toen hij eigenaar werd.
Uit dit voortgezet gebruik kan geen feitelijke machtsuitoefening worden afgeleid. Voor zover [C] bij de verkoop van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 5] aan [gedaagde sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] c.s. niet afdoende geïnformeerd heeft over de status van de strook – wat [C] stelt te hebben gedaan en [gedaagde sub 1] c.s. betwist – kan dit dus niet aan de eigenaar van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] worden tegengeworpen.
3.10.
Dit voortgezet gebruik is pas gewijzigd in 2011 toen [gedaagde sub 1] c.s. de steiger heeft aangepast zoals verklaard is door getuige [F] (productie 72). Hij verklaart dat hij in juli 2011 de steiger aan de [straat] [nummeraanduiding 4] en [nummeraanduiding 1] heeft aangepast. Aan de oude palen zijn balken verbonden en er zijn aan de zuidkant een extra rij palen geslagen om planken van 180 cm te kunnen plaatsen. De oude deels versleten planken van de steiger waren 120 cm lang. Daardoor is de steiger, zo begrijpt de rechtbank, 60 cm breder geworden aan de zuidkant. Aan de oostkant zijn planken van de zelfde lengte als daarvoor gebruikt dus daar is de steiger niet breder geworden. Door de planken recht te zagen is de steiger op meerdere plekken iets minder breed dan 180 cm, maar op twee plekken is ie ook breder dan 180 cm. Dat is bij het tuinpad en op de hoek. Daar had de steiger tot 2011 afgeronde plateaus. Daar zijn grotere rechthoekige plateau’s van gemaakt en daar zijn extra palen voor toegevoegd.
Deze wijziging van het voortgezet gebruik zou bij de eigenaar van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] tot vermoedens hebben kunnen leiden dat [gedaagde sub 1] c.s. doende was zich als eigenaar te gedragen van een gedeelte van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] voor wat betreft het water voorbij de strook. Dat zou weer aanleiding kunnen zijn geweest zich af te vragen of [gedaagde sub 1] c.s. wel een goed beeld had van het gebruiksrecht betreffende de strook. Voor de beoordeling in deze zaak is dit echter niet relevant. Voor zover deze gedragingen van [gedaagde sub 1] c.s. vanaf juli 2011 namelijk als bezitshandelingen zouden kunnen worden gekwalificeerd is de periode waarin hij dit bezit na 2011 heeft uitgeoefend te kort om te kunnen leiden tot een bevrijdende of verkrijgende verjaring. [eiser sub 1] c.s. heeft namelijk bij brief van 20 juni 2021 (productie 9 bij dagvaarding) onder verwijzing naar de grensreconstructie aan [gedaagde sub 1] c.s. gevraagd om geen gebruik meer te maken van zijn tuin. Dit is binnen de termijn van 10 jaar.
En wat betekent dat voor de vorderingen over en weer?
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te kunnen concluderen dat [gedaagde sub 1] c.s. door verjaring eigenaar is geworden van de strook. Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht in conventie zal worden toegewezen en de gevorderde verklaring voor recht in reconventie zal worden afgewezen, net als de daaraan gekoppelde vorderingen.
3.12.
[eiser sub 1] c.s. vordert ook verwijdering van de steiger en een verbod zijn eigendom te betreden. Uit het voorgaande volgt dat de strook door de rechtsvoorganger van [eiser sub 1] c.s. aan de rechtsvoorganger van [gedaagde sub 1] c.s. in gebruik is gegeven. Niet gesteld of gebleken is dat dit een persoonlijk gebruiksrecht was en niet mocht worden overgedragen aan derden. Uit het feit dat de rechtsvoorganger van [eiser sub 1] c.s., [D] , nooit actie heeft ondernomen tegen het jarenlange gebruik dat [gedaagde sub 1] c.s. van de strook heeft gemaakt leidt de rechtbank af dat het gebruik ook met zijn instemming was. Niet gesteld of gebleken is dat [D] dit gebruiksrecht als een kwalitatieve verplichting heeft overgedragen aan [eiser sub 1] c.s.. Door die eigendomsoverdracht is dus een einde gekomen aan dit gebruiksrecht. Dat betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. de strook zonder recht of titel in gebruik heeft. Dat hij door dit gebruik te blijven maken van de strook onrechtmatig heeft gehandeld is echter onvoldoende komen vast te staan. [eiser sub 1] c.s. zelf heeft namelijk jarenlang niets ondernomen tegen het gebruik terwijl hij ook al eerder de eigendomsgrenzen had kunnen laten vaststellen. Hij heeft ook jarenlang geen bezwaar gemaakt tegen het gebruik. Het is dus begrijpelijk dat [gedaagde sub 1] c.s. heeft gedacht dat het eerder toegestane gebruik ook onverkort werd toegestaan door [eiser sub 1] c.s. en dat zijn gebruik dus gerechtvaardigd was.
De situatie is nu naar het oordeel van de rechtbank helder. Dat betekent dat [eiser sub 1] c.s. het recht heeft om een einde aan dat gebruik te (laten) maken. In de manier waarop [eiser sub 1] c.s. dat doet hoort [eiser sub 1] c.s. zorgvuldig te handelen zoals in het maatschappelijk verkeer betaamt. Immers er ligt een steiger die er al was toen hij perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] kocht en die hij daar ook heeft zien liggen en waartegen hij lagere tijd geen bezwaar heeft gehad. Het belang van [eiser sub 1] c.s. bij de beëindiging van dat gebruik is in deze procedure niet duidelijk geworden. Er wordt weliswaar gesteld dat een andere inrichting van de oever nodig is voor natuurontwikkeling en [eiser sub 1] c.s. wil aan de overkant bij [gedaagde sub 1] c.s. ook hoge beplanting zetten om het zicht van [gedaagde sub 1] c.s. op zijn perceel te ontnemen, maar perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] is zo groot dat niet zonder meer duidelijk is dat daarvoor de strook noodzakelijk is. Er zijn ook allerlei andere opties denkbaar, Het ligt dus voor de hand dat partijen een passende oplossing voor de ontstane situatie gaan bespreken. Dat kan zijn het sluiten van een nieuwe gebruiksovereenkomst zoals [eiser sub 1] c.s. ook kennelijk met andere aanwonenden heeft gedaan., of wel het in goed overleg bespreken van een andere inrichting van de strook die [gedaagde sub 1] c.s. niet onredelijk belemmerd in het genot van zijn eigendomsrecht. De rechtbank heeft niet vast kunnen stellen dat partijen zich tot dusverre in die zin coöperatief hebben opgesteld en vindt de vordering tot verwijdering van al hetgeen zich op de strook bevindt te prematuur.
Dat betekent dat de vordering tot verwijdering van de steiger slechts zal worden toegewezen voor het gedeelte waarvoor geen toestemming is verleend, te weten het gedeelte waarmee de steiger in 2011 is vergroot. De gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.13.
Het verbod zonder toestemming van [eiser sub 1] c.s. de eigendom van [eiser sub 1] c.s. te betreden zal worden toegewezen voor zover het gaat om de eigendom gelegen buiten de strook. Zoals hierna zal worden gemotiveerd kan het water buiten de strook niet beschouwd worden als openbaar vaarwater en is evenmin gebleken dat er een erfdienstbaarheid voor het gestelde gebruik is ontstaan. Dat betekent dat het [gedaagde sub 1] c.s. niet is toegestaan zonder recht of titel het water te betreden of daarvan gebruik te maken anders dan het gebruik van water voor de tuin of het incidenteel vissen vanaf de waterkant dat in het verleden door de rechtsvoorganger van [eiser sub 1] c.s. is toegestaan. Aan de gevorderde dwangsom zal een maximum worden gekoppeld van € 50.000.
Het gebruik van het water
3.14.
Over het gebruik van het water van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] kan de rechtbank kort zijn. Uit de door [gedaagde sub 1] c.s. als productie 76 overgelegde mailwisseling met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden volgt dat het hier gaat om een tertiaire watergang die niet geldt als openbaar water. Bij dergelijk water bepaalt de eigenaar wat het toegestane gebruik is.
3.15.
Niet gesteld of gebleken is dat aan het gebruik dat [gedaagde sub 1] c.s. en derden van het water hebben gemaakt een door de eigenaar van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] verstrekt recht of een andere titel ten grondslag heeft gelegen. Het gaat dus kennelijk om gebruik dat in het verleden is gedoogd waarvan de exacte omvang niet is vast te stellen omdat daarover de getuigenverklaringen volledig uiteen lopen.
Een dergelijk gedogen levert nog geen persoonlijk of zakelijk recht op om het water, eigendom van een ander, naar eigen behoefte te gebruiken. Dat betekent dat enig gebruik van het water van perceel [letteraanduiding 1/nummeraanduiding 2] alleen door [eiser sub 1] c.s. kan worden toegestaan. Omdat hij dat niet doet maar juist een verbod vordert om zijn eigendom te betreden zullen de vorderingen van [gedaagde sub 1] c.s. in reconventie betreffende het gebruik van het water worden afgewezen.
Deskundigenkosten
3.16.
[eiser sub 1] c.s. vordert een vergoeding van € 485,00 voor het opnieuw zichtbaar maken van de kadastrale grens omdat [gedaagde sub 1] c.s. de eerder door het Kadaster geslagen piketpalen heeft verwijderd. [gedaagde sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat deze kosten nodeloos zijn gemaakt. De rechtbank volgt [gedaagde sub 1] c.s. hierin. De kadastrale grens was immers al bekend en vastgelegd in het relaas van bevindingen. [eiser sub 1] c.s. heeft niet voldoende gesteld waarom het opnieuw slaan van de piketpaaltjes nodig was. De rechtbank wijst de vordering af.
Buitengerechtelijke kosten
3.17.
[eiser sub 1] c.s. vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 925,00. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, zal in deze zaak moeten worden beantwoord aan de hand van de eisen zoals geformuleerd in het Rapport Voorwerk II en bijgesteld in het Rapport BGK-Integraal. Die eisen houden in dat [eiser sub 1] c.s. dient te stellen en te specificeren dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt en ook dat deze kosten zien op andere werkzaamheden dan die waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. [eiser sub 1] c.s. heeft ten aanzien van voormelde criteria voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de staffel. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden toegewezen
De proceskosten
3.18.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. in conventie worden begroot op € 2.345,56, bestaande uit:
  • kosten dagvaarding € 123,56
  • griffierecht € 952,00
  • salaris advocaat € 1.270‬,00 (2,5 punten x tarief I)
3.19.
De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. in reconventie worden begroot op € 598,-, bestaande uit:
- salaris advocaat € 598,- (1 punt x tarief II)
3.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen redelijke termijn. Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3 volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover

4.De beslissing

De rechtbank
In conventie
4.1.
verklaart voor recht dat het water en het daarachter gelegen stuk grond dat grenst aan het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. conform de middels productie 3 overgelegde kadastrale kaart en productie 4 en 5 (nog steeds) eigendom is van [eiser sub 1] c.s. en aldus onderdeel uitmaakt van het kadastraal perceel bekend als gemeente [.] , sectie [letteraanduiding 1] nummer [nummeraanduiding 2] ,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot verwijdering van de steiger voor het gedeelte waarvoor geen toestemming is verleend, te weten het gedeelte waarmee de steiger in 2011 is vergroot,
4.3.
verbiedt [gedaagde sub 1] c.s. zonder recht of titel het water te betreden of daarvan gebruik te maken anders dan het gebruik van water voor de tuin of het incidenteel vissen vanaf de waterkant dat in het verleden door de rechtsvoorganger van [eiser sub 1] c.s. is toegestaan, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per overtreding met een maximum van € 50.000,00,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 925,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot de dag van algehele voldoening,
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. begroot op € 2.345,56, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
4.8.
wijst de vorderingen af,
4.9.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. begroot op € 598,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
4.10.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken door mr. J.K.J. van den Boom op 31 mei 2023.