ECLI:NL:RBMNE:2023:2428

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
UTR 23/515
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging lichte educatieve maatregel alcohol en verkeer; bewijsvoering bestuurderschap

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder, de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, waarin aan eiser een lichte educatieve maatregel alcohol en verkeer (LEMA) is opgelegd naar aanleiding van een voorval op 3 september 2022. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 28 september 2022, dat door verweerder is gehandhaafd in het bestreden besluit van 12 december 2022. De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Tijdens de zitting is getuige [A] gehoord.

De rechtbank constateert dat verweerder op 14 februari 2023 een nieuw besluit heeft genomen, waarin eiser geen LEMA hoeft te volgen, maar wel een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid moet ondergaan naar aanleiding van een ander voorval op 21 november 2022. De rechtbank oordeelt dat eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van de LEMA-maatregel, omdat hij opleggingskosten heeft betaald die hij teruggevorderd heeft. De rechtbank stelt vast dat de politie eiser als bestuurder heeft aangemerkt, maar eiser betwist dit en stelt dat zijn vriend [A] de snorfiets bestuurde.

De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de bevindingen van de politie, omdat eiser concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die twijfels oproepen over de juistheid van de politieverklaringen. De rechtbank oordeelt dat niet vaststaat dat eiser de snorfiets heeft bestuurd en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank herroept het primaire besluit en draagt verweerder op om de opleggingskosten van € 433,- aan eiser terug te betalen, evenals het griffierecht van € 184,- en de proceskosten van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Tijsterman),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: J.J. Kwant).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder waarin aan eiser een lichte educatieve maatregel alcohol en verkeer (LEMA) is opgelegd naar aanleiding van een voorval op 3 september 2022.
Op 28 september 2022 heeft verweerder het primaire besluit genomen. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 12 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Op de zitting heeft de rechtbank [A] als getuige gehoord.

Overwegingen

De omvang van het geding
1. Naar aanleiding van de aanvullende beroepsgronden van eiser van 26 april 2023 heeft de rechtbank kennisgenomen van een nieuw besluit van verweerder van 14 februari 2023. In de kennisgeving behorende bij het besluit heeft verweerder bepaald dat eiser geen LEMA hoeft te volgen en dat hij de uitvoeringskosten daarvan niet hoeft te betalen. De opleggingskosten krijgt eiser niet terug. Aan eiser is namelijk in het nieuwe besluit een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opgelegd naar aanleiding van een ander voorval op 21 november 2022, waarbij eiser is aangehouden onder invloed van cannabis/THC. Daarbij is ook het voorval van 3 september 2022 betrokken, dat aan het primaire besluit ten grondslag ligt. In het nieuwe besluit is ook de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst.
2. Volgens verweerder leidt het besluit van 14 februari 2023 niet tot intrekking van het primaire en het bestreden besluit. De LEMA-maatregel is namelijk wel terecht opgelegd naar aanleiding van het voorval op 3 september 2022 en is ook in bezwaar gehandhaafd. Eiser hoeft de cursus niet te volgen, maar moet een onderzoek laten doen naar zijn rijgeschiktheid gelet op de nieuwe mededeling van de politie, die is gedaan na het bestreden besluit en ziet op het voorval van 22 november 2022. Om die reden is eiser nog wel opleggingskosten verschuldigd en de betaalde kosten worden daarom niet aan eiser terugbetaald.
3. Op de zitting is de vraag ter sprake gekomen of eiser nog procesbelang heeft bij de vraag of verweerder terecht de LEMA-maatregel heeft opgelegd, aangezien hij de cursus niet meer hoeft te volgen. De rechtbank vindt dat eiser nog procesbelang heeft, omdat verweerder opleggingskosten in rekening heeft gebracht, eiser deze heeft betaald en deze volgens eiser aan hem moet worden terugbetaald. De rechtbank gaat daarom over tot een inhoudelijke behandeling van het beroep.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft van de politie-eenheid Midden-Nederland een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) ontvangen naar aanleiding van een voorval dat heeft plaatsgevonden op 3 september 2022. De politie heeft eiser als beginnend bestuurder aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wvw. Bij eiser is een ademalcoholgehalte van 240 µg/l geconstateerd.
5. Verweerder heeft naar aanleiding van de mededeling aan eiser de LEMA-maatregel opgelegd. [1] Er is een vermoeden dat eiser niet langer voldoet aan de eisen van geschiktheid, waaraan eiser volgens het aan hem afgegeven rijbewijs aan moet voldoen. Eiser betwist dat hij heeft gereden, maar volgens verweerder blijkt uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal dat eiser de bestuurder was van het voertuig. Eiser heeft geen tegenbewijs overgelegd op grond waarvan verweerder niet mag uitgaan van de juistheid van het proces-verbaal van de politie.
Het standpunt van eiser
6. Eiser stelt dat niet hij maar zijn vriend [A] op de snorfiets, een Piaggio Vespa Sprint, reed. Hij zat achterop omdat hij teveel gedronken had en zijn vriend bestuurde de snorfiets. Toen ze werden aangehouden is zijn vriend, die geen rijbewijs heeft, snel van de snorfiets afgegaan, terwijl eiser daarop is blijven zitten. Eiser is vervolgens als bestuurder aangemerkt. Eiser voert aan dat de mededeling van de politie en de daaraan ten grondslag liggende stukken daarom onvoldoende grondslag bieden om te twijfelen aan zijn rijgeschiktheid. Eiser wijst erop dat hij van meet af aan heeft ontkend het voertuig te hebben bestuurd, zoals blijkt uit het proces-verbaal van verhoor. Daarnaast heeft eiser verklaard dat zijn vriend de bestuurder was. Dit relevante feit heeft de politie niet in het proces-verbaal van rijden onder invloed opgenomen en de politie heeft geen navraag gedaan bij zijn vriend die zich kort na het voorval nog bij het politiebureau heeft gemeld. Volgens het proces-verbaal van verhoor leek er namelijk maar één betrokkene te zijn. Eiser ziet niet in waarom de politie de gegevens in het aanvullend proces-verbaal van 26 oktober 2022 niet eerder heeft beschreven. De verklaring van de verbalisanten komt zo minder betrouwbaar en authentiek over omdat er, in feite, twee innerlijk tegenstrijdige processen-verbaal zijn opgemaakt: een proces-verbaal met slechts één betrokkene en een proces-verbaal met twee betrokkenen. Op basis van de stukken kan daarom niet met voldoende mate van zekerheid vastgesteld worden dat eiser onder invloed van alcohol de snorfiets heeft bestuurd. [2]
Het oordeel van de rechtbank
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder op basis van de bevindingen van de politie terecht heeft geconcludeerd dat eiser de bestuurder was van de snorfiets.
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de gegevens van de politie, neergelegd in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Verweerder mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een proces-verbaal, tenzij die worden betwist en daardoor twijfel ontstaat aan die bevindingen. [3]
9. Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 26 oktober 2022 vermeldt: “Toen wij ons dienstvoertuig uitstapten zagen wij dat de bijrijder als eerste van de snorfiets afstapte. Wij zagen dat de bijrijder zijn been om de achterzijde van de snorfiets heen gooide. Dit doe je alleen als je als passagier op de snorfiets zit. Wij zagen dat de bestuurder op de snorfiets bleef zitten. Wij liepen op de bestuurder af en vorderden zijn rijbewijs ter inzage.” Verder vermeldt het proces-verbaal: “Ten tijde van de aanhouding bleef [eiser] herhalen dat hij niet gereden had. Hij vertelde dat zijn maatje gereden had welke achterop de snorfiets zat. Zijn maatje was niet in bezit van een geldig rijbewijs.”
10. De rechtbank leidt verder uit het dossier af dat eiser vanaf zijn aanhouding heeft verklaard dat hij niet de bestuurder van de snorfiets was. Dit blijkt allereerst uit het proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding. Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt dat eiser meerdere keren heeft aangegeven dat niet hij, maar zijn vriend [A] het voertuig heeft bestuurd, omdat eiser zelf een paar drankjes op had en moe was. [A] had geen rijbewijs, maar kon wel rijden en was nuchter en fit. Dit was volgens eiser de beste keuze, omdat hij zelf niet in staat was om te rijden. Hij heeft het telefoonnummer van [A] aan de verbalisanten doorgegeven. Verder verklaarde eiser dat zijn moeder vlak voor de aanhouding heeft gezien dat hij als passagier achterop de snorfiets zat.
11. Op de zitting heeft dhr. [A] onder belofte verklaard dat hij op 3 september 2022 de snorfiets heeft bestuurd. Na het stopteken van de politie is hij als eerste van de snorfiets afgestapt. Daarbij is hij normaal van de snorfiets afgestapt, dus niet zoals normaal gesproken van een (heren)fiets wordt afgestapt. Ook heeft hij verklaard dat hij tegen de verbalisanten herhaaldelijk heeft gezegd dat hij de bestuurder was en niet eiser. De verbalisanten zeiden dat hij zich erbuiten moest houden.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de bevindingen van de politie aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. Eiser heeft namelijk concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de juistheid daarvan. De rechtbank licht dat hieronder toe.
13. De rechtbank vindt het van belang dat eiser vanaf zijn aanhouding heeft verklaard niet de bestuurder te zijn geweest van de snorfiets. Daarnaast heeft hij bij het verhoor tegen de verbalisanten gezegd dat zij contact op konden nemen met [A] en zijn moeder ter ondersteuning van zijn verklaring. De politie heeft vervolgens geen nader onderzoek naar het bestuurderschap gedaan. [A] heeft op de zitting onder belofte verklaard over de gang van zaken rond het rijden op de snorfiets en de aanhouding. De rechtbank vindt deze verklaring geloofwaardig. De verklaringen van eiser vanaf zijn aanhouding komen overeen met de verklaring van [A] en zijn consistent. Daarnaast dateert het proces-verbaal van bevindingen, waarin verklaard wordt over twee betrokkenen bij de aanhouding, van zeven weken na het voorval terwijl het bestuurderschap van eiser door de politie niet is onderzocht. Daardoor vindt de rechtbank de bewijskracht van dat proces-verbaal in deze zaak, gelet op de consistente verklaringen van eiser en de geloofwaardige verklaring onder belofte van [A] , minder zwaar zodat er ruimte is voor twijfel over de geverbaliseerde feiten. Gelet op deze omstandigheden vindt de rechtbank dat niet vaststaat dat eiser ten tijde van het voorval de bestuurder van de snorfiets was.
14. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het vermoeden dat eiser niet langer voldoet aan de eisen van geschiktheid omdat niet is komen vast te staan dat hij de snorfiets op 3 september 2022 heeft bestuurd. De LEMA-maatregel is dan ook ten onrechte opgelegd.
Conclusie
15. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7, sub b, van de Regeling. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen. Omdat niet vaststaat dat eiser de bestuurder van de snorfiets was, had verweerder geen LEMA-maatregel mogen opleggen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om de opleggingskosten van de maatregel van € 433,- aan eiser terug te betalen.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskostenvergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op om de opleggingskosten van € 433,- aan eiser terug te betalen
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 7, sub b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling).
2.Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van 14 februari 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, ECLI:NL:RVS:2018:479.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2021 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2021:1584.