ECLI:NL:RBMNE:2023:2382

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/5380
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om over te stappen naar terugbetalingsregels studiefinanciering met aflossingsperiode van 35 jaar

In deze zaak heeft eiser, die studiefinanciering ontving, op 2 augustus 2022 een verzoek ingediend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) om over te stappen naar de terugbetalingsregels die gelden vanaf 2018, met een aflossingsperiode van 35 jaar. Dit verzoek werd op 15 augustus 2022 door DUO afgewezen, en na een bestreden besluit op 7 oktober 2022 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van DUO aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of eiser onder het nieuwe stelsel valt, dat in werking is getreden op 1 september 2015. DUO stelde dat eiser geen studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs heeft ontvangen onder het nieuwe stelsel, omdat hij tijdens zijn bacheloropleiding al gebruik had gemaakt van de prestatiebeurs. Eiser betoogde echter dat hij met zijn masteropleiding een nieuwe studie is begonnen en daarom onder het nieuwe stelsel valt.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking komt voor de overstap naar de nieuwe terugbetalingsregels. Eiser had gedurende zijn bacheloropleiding een volledige basisbeurs ontvangen en voldeed niet aan de voorwaarden om over te stappen naar de nieuwe regels. De rechtbank oordeelde dat de wetgeving duidelijk was en dat de verschillende regels voor studenten uit verschillende stelsels gerechtvaardigd zijn. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat er geen concrete toezeggingen waren gedaan door DUO die aan eiser's verwachtingen konden worden gekoppeld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en het griffierecht niet terugkreeg. De uitspraak werd gedaan door rechter P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier S. Sari, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5380

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs,DUO
(gemachtigde: E. Van den Berg).

Inleiding

Eiser heeft op 2 augustus 2022 een verzoek ingediend om over te stappen naar de terugbetalingsregels die gelden vanaf 2018.
Bij besluit van 15 augustus 2022 heeft DUO het verzoek afgewezen. Bij het bestreden besluit van 7 oktober 2022 is DUO bij de afwijzing van zijn besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. DUO heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van DUO.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Eiser ontving studiefinanciering en heeft een studieschuld bij DUO.
Eiser is op 1 september 2013 gestart met zijn studie. Hij volgde in de periode 2013-2017 een bacheloropleiding aan de [opleidingsinstituut 1] . In de periode 2018-2019 volgde eiser een bacheloropleiding aan [opleidingsinstituut 2] . Vanaf februari 2019 volgde eiser een masteropleiding. Over deze laatste fase heeft eiser een studieschuld opgebouwd.
Eiser ontving vanaf 1 september 2013 studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs. Zijn recht op een prestatiebeurs duurde 48 maanden. De laatste maand heeft hij ingezet in 2018. Vanaf 1 oktober 2018 had eiser alleen recht op een lening voor de duur van 36 maanden.
Eiser heeft na de 48 maanden prestatiebeurs een lening afgesloten bij DUO voor zijn masterstudie. Hij heeft een studieschuld opgelopen van € 26.635, 61. Hij heeft bij DUO een verzoek ingediend om voor deze schuld over te stappen naar de terugbetalingsregels die gelden vanaf 2018 met een aflossingsfase van 35 jaar.
Wat is het standpunt van DUO?
5. DUO heeft het verzoek van eiser afgewezen. DUO heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs heeft ontvangen onder het nieuwe stelsel vanaf 1 september 2015. De reden hiervoor is dat eiser tijdens het volgen van zijn bacheloropleiding in de periode vanaf oktober 2013 t/m 2017 en in september 2018 al gebruik heeft gemaakt van de prestatiebeurs van 48 maanden. Omdat eiser geen prestatiebeurs onder het nieuwe stelsel (in de vorm van een basislening, aanvullende beurs of aanvullende lening en collegegeldkrediet) heeft ontvangen tijdens zijn masteropleiding, kan hij volgens DUO niet overstappen naar de terugbetalingsregels vanaf 2018 met een aflossingsfase van 35 jaar.
Valt eiser onder het nieuwe stelsel met een aflossingsperiode van 35 jaar?
6. Eiser voert aan dat DUO ten onrechte beweert dat hij niet onder het nieuwe stelsel vanaf 1 september 2015 valt. Volgens eiser is hij te beschouwen als een nieuw geval omdat hij met zijn masterfase een nieuwe studie is aangevangen. Hij is namelijk in februari 2019 en dus na de invoering van het nieuwe stelsel per 1 september 2015, aan zijn wo-master begonnen en valt hij dus onder het nieuwe stelsel. Hij is van mening dat hij hierdoor kan overstappen naar de terugbetalingsregels vanaf 2018. Eiser verwijst in dit kader naar de Memorie van Toelichting van de Tweede Kamer van 25 september 2014. [1] Eiser maakt hieruit op dat hij onder het nieuwe stelsel valt bij aanvang van zijn masteropleiding en dat hij dus binnen een periode van 35 jaar zijn studieschuld kan aflossen.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser tijdens zijn hbo-bachelor en wo-bachelor in totaal 48 maanden basisbeurs heeft ontvangen en daarom ook wat betreft zijn hbo-bachelor en wo-bachelor onder het oude stelsel valt. In geschil is of eiser voor zijn wo-master onder de oude terugbetalingsregels valt met een aflossingsfase van 15 jaar of onder de nieuwe terugbetalingsregels met een aflossingsfase van 35 jaar.
8. Met de inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs per 1 september 2015, is de Wsf 2000 op een aantal punten gewijzigd. Eén van de wijzigingen betreft de afschaffing van de prestatiebeurs voor het hoger onderwijs, voor zover het de basisbeurs betreft. De basisbeurs is verdwenen en daarvoor is een lening in de plaats gekomen (de basislening). Om tegemoet te komen aan studenten die op 1 september 2015 al een studie in het hoger onderwijs volgden is in de Wet studievoorschot hoger onderwijs een overgangsbepaling neergelegd, de zogenaamde cohortgarantie. [2] Deze cohortgarantie houdt in dat studenten die op 1 september 2015 al een opleiding volgen en daarvoor een prestatiebeurs ontvangen, deze prestatiebeurs behouden gedurende de nominale duur van die opleiding. Artikel 12.14, vijfde lid, van de Wsf 2000 moet zo worden uitgelegd dat alleen de voormalig student die ingevolge de Wet studievoorschot hoger onderwijs (als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet) geen basisbeurs toegekend heeft gekregen voor een masteropleiding, terwijl die debiteur daartoe wel recht zou hebben gehad als deze wet niet in werking was getreden, het recht heeft om over te stappen naar de nieuwe terugbetalingsregels met een aflossingsperiode van 35 jaar.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor een overstap naar de nieuwe terugbetalingsregels zoals die gelden vanaf 2018 met een aflossingsperiode van 35 jaar. Daartoe wordt overwogen dat eiser in februari 2019, weliswaar na de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel is begonnen met zijn wo-master, maar de terugbetalingsregeling met een aflossingsperiode van 35 jaar geldt voor zover hier van belang voor de oud-studenten die
als gevolg vande inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger beroepsonderwijs voor hun masteropleiding geen basisbeurs toegekend hebben gekregen, terwijl zij daarop wel recht zouden hebben gehad als die wet niet in werking was getreden. Eiser voldoet niet aan deze voorwaarde. Hij heeft een volledige basisbeurs gedurende 48 maanden onder het oude stelsel gekregen en hij heeft dus niet als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs geen basisbeurs gekregen voor zijn masteropleiding.
10. De stelling van eiser dat nergens in de wet staat dat hij onder het oude stelsel valt met een terugbetalingstermijn van 15 jaar, maakt het voorgaande niet anders. Een student die geraakt wordt door de Wet studievoorschot hoger onderwijs kan namelijk een lening afsluiten zoals bedoeld in artikel 6.1, tweede lid van de Wsf 2000 met een aflossingsperiode van 35 jaar. Nu eiser hierdoor niet werd geraakt (zijn basisbeurs was al volledig verleend), gelden voor hem de terugbetalingsregels met een aflossingsperiode van 15 jaar. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser onlogisch aanvoelt dat voor hem een aflossingsperiode van 15 jaar geldt en voor anderen een aflossingsperiode van 35 jaar, maar dit betekent niet dat er voor hem een uitzondering moet worden gemaakt. Vanwege stelselwijzigingen gelden er nou eenmaal verschillende regels voor studenten uit de verschillende stelsels. De wetgever heeft die keuze gemaakt en heeft in de wet bepaald welke studenten in aanmerking kunnen komen voor een overstap en tot welk moment. Het verschil met de latere studenten is dat eiser niet al tijdens zijn bachelor(s) heeft hoeven lenen. Dat de nieuwe studenten een langere aflosperiode hebben is ook redelijk, omdat zij (vanuit de regelgeving bezien) een hogere studieschuld moeten aangaan dan eiser die een basisbeurs als gift heeft ontvangen.
Vertrouwensbeginsel
11. Verder voert eiser aan dat hij tegenstrijdige informatie heeft ontvangen van DUO en dat DUO tijdens een telefoongesprek aan hem heeft meegedeeld dat hij onder het leenstelsel valt met een terugbetalingstermijn van 35 jaar.
12. De rechtbank begrijpt uit de beroepsgrond van eiser dat hij een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. In dit geval heeft eiser niet onderbouwd dat de medewerker aan de telefoon heeft toegezegd dat de (terugbetalings)regels van het nieuwe stelsel op zijn situatie van toepassing zijn. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij telefonisch met een medewerker heeft gesproken, dat hij met de medewerker de website heeft doorlopen, maar dat er geen duidelijk antwoord kwam. DUO heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de stelling van eiser niet verifieerbaar is en dat ook niet te achterhalen is wat eiser precies met de medewerker heeft besproken. De stelling dat de medewerker zonder de voorwaarden te kennen die van toepassing zijn op eiser zou hebben toegezegd dat eiser onder het nieuwe stelsel valt, vindt de rechtbank onvoldoende. Eiser onderbouwt namelijk niet dat deze toezeggingen daadwerkelijk zijn gedaan. Eiser weet namelijk niet wie hij wanneer heeft gesproken. DUO heeft dit zonder nadere duiding niet teruggevonden. De inhoud van het gesprek tussen eiser en de DUO medewerker is daarmee niet verifieerbaar. Gelet hierop zijn de gestelde toezeggingen niet aannemelijk gemaakt door eiser.
13. Het standpunt van eiser, dat er op de website van DUO een bericht stond waarin was aangegeven dat hij onder het nieuwe stelsel zal vallen nadat hij een eerdere studie onder het oude stelsel had afgerond, maakt het voorgaande niet anders omdat hij dit ook niet heeft onderbouwd. Voor zover eiser hiermee bedoeld dat hij door dit bericht erop mocht vertrouwen dat hij onder het nieuwe stelsel valt overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 april 2021 [3] volgt dat om een toezegging aan te nemen, de uitlating of gedraging waarop iemand zich beroept, toegesneden moet zijn op de concrete situatie. Algemene voorlichting, zoals in dit geval een toelichting in algemene zin op de website van DUO, is niet aan te merken als een toezegging.
14. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is ook geen sprake van een gebrek in de motivering van DUO. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij heeft verder geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 34035, nr. 3 van 25 september 2014.
2.Artikel 12.14 van de Wsf 2000.