ECLI:NL:RBMNE:2023:2346

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/5471
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft op 28 april 2021 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst heeft niet tijdig beslist. Eiseres heeft op 13 december 2022 een verweerschrift ontvangen van de Belastingdienst, waarop zij heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat eiseres dit heeft gedaan na het verstrijken van de beslistermijn. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden en dat de ingebrekestelling door eiseres niet prematuur was, ondanks het standpunt van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst zich bewust was van de te late beslissing en dat eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij de ingebrekestelling te vroeg heeft gedaan.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de Belastingdienst op om alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht wordt door de Belastingdienst vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5471

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 28 april 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 13 december 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan. De beslistermijn eindigde op 28 april 2022 en de ingebrekestelling is door verweerder ontvangen op 6 april 2022, dus voor het einde van de beslistermijn.
4. Eiseres heeft bij brief van 20 december 2022 een nader standpunt ingenomen. Zij stelt dat zij zich ver vóór 1 april 2021 heeft gemeld als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, zodat de ingebrekestelling van 6 april 2022 niet prematuur was.
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling. Eiseres heeft in haar beroepschrift gesteld dat zij in “april 2021” een aanvraag had gedaan, zodat verweerder in ieder geval uiterlijk op 28 april 2022 een besluit moest nemen. Zij heeft hierbij verwezen naar de ontvangstbevestiging van verweerder van 6 mei 2021. Verweerder heeft in zijn brieven van 1 april 2022 en 1 oktober 2022 vermeld dat eiseres haar aanvraag op 28 april 2021 heeft gedaan. De rechtbank ziet in de enkele niet-onderbouwde stelling dat eiseres zich al eerder had gemeld, geen aanleiding om van een andere aanvraagdatum dan 28 april 2021 uit te gaan.
6. De rechtbank volgt verweerder echter ook niet in zijn standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan, om de volgende reden. Verweerder heeft eiseres bij brief van 1 april 2022 bericht dat het hem niet gaat lukken om voor 28 april 2022 op haar aanvraag te beslissen en dat zij hem in gebreke kan stellen. Eiseres heeft dit vervolgens ook gedaan. Verweerder was zich op dat moment al bewust van het feit dat hij te laat zou zijn met beslissen. In zijn brief van 1 april 2022 heeft verweerder eiseres er ook niet op gewezen dat de ingebrekestelling pas gedaan kon worden na het verstrijken van de beslistermijn. Daarnaast heeft verweerder bij besluit van 20 juli 2022 de maximale dwangsom toegekend. Onder deze omstandigheden kan eiseres niet worden tegengeworpen dat zij de ingebrekestelling 23 dagen “te vroeg” heeft gedaan. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 1 december 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
9. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
10. Op 14 april 2023 [6] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de rechtbank uiteen gezet dat zij voortaan als uitgangspunt hanteert dat verweerder een nadere beslistermijn krijgt tot 1 juli 2024. In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Zij verwijst naar de uitspraak van 14 april 2023 voor de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [7] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 1 juli 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.