ECLI:NL:RBMNE:2023:2318

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/5393
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar aanvraag van 7 mei 2021 voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft op 5 december 2022 een verweerschrift ontvangen van de verweerder. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft vastgesteld dat het beroep is ingesteld door eiseres en dat [belanghebbende] als belanghebbende wordt aangemerkt. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat de ingebrekestelling door eiseres niet prematuur was, ondanks dat deze vier dagen voor het einde van de beslistermijn was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn is overschreden en dat verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om uiterlijk 1 juli 2024 een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht van € 50,- vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [A] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [belanghebbende] uit Lelystad.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 7 mei 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 5 december 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingesteld door eiseres en [belanghebbende] . De aanvraag van 7 mei 2021 is gedaan door eiseres. De rechtbank merkt [belanghebbende] aan als belanghebbende.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan. De beslistermijn eindigde op 7 mei 2022 en de ingebrekestelling is door verweerder ontvangen op 3 mei 2022, dus voor het einde van de beslistermijn.
5. De rechtbank volgt verweerder hierin niet om de volgende reden. Verweerder heeft eiseres bij brief van 29 april 2022 bericht dat het hem niet gaat lukken om voor 7 mei 2022 op haar aanvraag te beslissen en dat zij hem in gebreke kan stellen. Eiseres heeft dit vervolgens ook gedaan. Verweerder was zich op dat moment al bewust van het feit dat hij te laat zou zijn met beslissen. In deze zaak heeft verweerder verder bij besluit van 4 augustus 2022 aan eiseres de maximale dwangsom toegekend en erkend dat hij te laat is met beslissen. Onder deze omstandigheden kan eiseres niet worden tegengeworpen dat zij de ingebrekestelling 4 dagen “te vroeg” heeft gedaan. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van 29 april 2022, ontvangen door verweerder op 3 mei 2022, is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 22 november 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
8. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
9. Op 14 april 2023 [6] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de rechtbank uiteen gezet dat zij voortaan als uitgangspunt hanteert dat verweerder een nadere beslistermijn krijgt tot 1 juli 2024. In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Zij verwijst naar de uitspraak van 14 april 2023 voor de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [7] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Proceskosten en griffierecht
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn verder geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 1 juli 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. D. van Grootel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.