ECLI:NL:RBMNE:2023:2317

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/5204
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Belastingdienst/Toeslagen op haar aanvraag van 27 januari 2021 voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Eiseres, woonachtig in België, heeft op 21 november 2022 een reactie gegeven op het verweerschrift van de verweerder, die eerder een verweerschrift had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep oorspronkelijk was ingediend bij de rechtbank Limburg, maar is doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland, die bevoegd is om te oordelen over deze zaak.

De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door de verweerder is overschreden. Eiseres heeft op 26 januari 2022 de verweerder in gebreke gesteld, en meer dan twee weken later, op 7 november 2022, beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling niet prematuur was, omdat de verweerder op de hoogte was van de vertraging in de besluitvorming.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de verweerder op om alsnog binnen een termijn van twee weken na de uitspraak een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de verweerder de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 418,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 50,- moet ook worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 22 mei 2023 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [A] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 27 januari 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 21 november 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Limburg, [1] die het vervolgens heeft doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze laatste rechtbank is namelijk de bevoegde rechtbank om op het beroep van eiseres te beslissen. [2]
2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [3]
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen stukken, maar wel een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die eiseres heeft ingediend en het verweerschrift.
4. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [4] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [5]
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan. De beslistermijn eindigde op 27 januari 2022 en de ingebrekestelling is door verweerder ontvangen op 26 januari 2022, dus voor het einde van de beslistermijn.
6. De rechtbank volgt verweerder hierin niet om de volgende reden. Verweerder heeft eiseres bij brief van 29 december 2021 bericht dat het hem niet gaat lukken om voor 27 januari 2022 op haar aanvraag te beslissen en dat zij hem in gebreke kan stellen. Eiseres heeft dit vervolgens ook gedaan. Verweerder was zich op dat moment al bewust van het feit dat hij te laat zou zijn met beslissen. In zijn brief van 29 december 2021 heeft verweerder eiseres er ook niet op gewezen dat de ingebrekestelling pas gedaan kon worden na het verstrijken van de beslistermijn. Daarnaast heeft verweerder bij besluit van 10 mei 2022 de maximale dwangsom toegekend. Onder deze omstandigheden kan eiseres niet worden tegengeworpen dat zij de ingebrekestelling 1 dag “te vroeg” heeft gedaan. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief, ontvangen door verweerder op 26 januari 2022, is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 7 november 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
9. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [6] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [7]
10. Op 14 april 2023 [8] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de rechtbank uiteen gezet dat zij voortaan als uitgangspunt hanteert dat verweerder een nadere beslistermijn krijgt tot 1 juli 2024. In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Zij verwijst naar de uitspraak van 14 april 2023 voor de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [9] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 1 juli 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. D. van Grootel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Oorspronkelijk zaaknummer ROE 22/2622.
2.Artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
5.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.