ECLI:NL:RBMNE:2023:2280

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/4592
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking uitkering Participatiewet wegens niet voldoen aan inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere beoordeeld. Het college had op 22 april 2022 besloten om de uitkering van eiser ingevolge de Participatiewet (Pw) in te trekken per 18 februari 2020. Na een bezwaarprocedure heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de intrekking van de uitkering bleef van kracht voor de periode van 18 februari 2020 tot en met 9 februari 2022.

De rechtbank heeft op 2 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De behandeling werd geschorst om eiser de gelegenheid te geven om bijgestaan te worden door een tolk, waarna de zitting op 6 april 2023 werd voortgezet. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de uitkering heeft ingetrokken, waarbij het college stelt dat eiser niet op het opgegeven adres woonachtig was en daarmee de inlichtingenplicht heeft geschonden.

De rechtbank concludeert dat het college voldoende gronden had om de uitkering in te trekken, gebaseerd op onder andere water- en energieverbruik, getuigenverklaringen en waarnemingen ter plaatse. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel op het opgegeven adres woonde, maar de rechtbank oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank wijst erop dat het extreem lage waterverbruik van eiser in de betrokken periode een sterke aanwijzing is dat hij niet op het opgegeven adres woonde. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om het tegendeel aannemelijk te maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de uitkering door het college rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Shaaban),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: P.R. Klijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 22 april 2022 om de uitkering van eiser ingevolge de Participatiewet (Pw) in te trekken per 18 februari 2020.
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 augustus 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de periode waarover de uitkering van eiser wordt ingetrokken, beperkt tot de periode 18 februari 2020 tot en met
9 februari 2022.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. A. Palings als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep ter zitting geschorst om eiser de gelegenheid te geven om te worden bijgestaan door een tolk. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep voortgezet op de zitting van 6 april 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. Als tolk was aanwezig J. Labban.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de uitkering van eiser mocht intrekken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende gronden had om de uitkering van eiser in te trekken
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het college heeft de uitkering van eiser ingetrokken omdat hij heeft geconcludeerd dat eiser in de betrokken periode niet woonachtig was op het opgegeven adres en hij daarom de zogenoemde inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Pw heeft geschonden. Het college baseert dat op het water- en energieverbruik op het opgegeven adres, gegevens over pintransacties, getuigenverklaringen en waarnemingen ter plaatse.
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel woonachtig was op het opgegeven adres; het college was daarom niet bevoegd om de uitkering van eiser in te trekken. Wegens omstandigheden verbleef eiser inderdaad minder vaak in de woning en het verlaagde waterverbruik is mede te verklaren uit de omstandigheid dat eiser douchte in de sportschool, de vervanging van de watermeter in september 2020, en het aansluiten van een gasfles op zijn gasfornuis. Eiser verbleef overdag voornamelijk in de bibliotheek. Het college heeft in het bestreden besluit geen gegevens over het energieverbruik opgenomen. Uit de door het college overgelegde getuigenverklaringen blijkt niet op welke periode de verklaringen betrekking hebben, hoe vaak de getuigen in hun eigen woning waren en of zij voortdurend zicht op de woning van eiser hadden.
Tijdens waarnemingen ter plaatse zijn er geluiden in de woning gehoord en is de auto die eiser van zijn broer leende in de omgeving van de woning gezien. Alle pinbetalingen zijn gedaan in de buurt van de woning. De reden dat er weinig pintransacties zijn is gelegen in de omstandigheid dat eiser sinds februari 2021 zijn salaris contant kreeg uitbetaald. Eiser wijst verder op contacten met de gemeente en zijn huisarts, een coronavaccinatie en het lidmaatschap van de bibliotheek. Eiser heeft nog een verklaring van de gemeente van 7 juli 2022 overgelegd, waarin is vermeld dat na een adresonderzoek zijn inschrijving op zijn opgegeven adres blijft gehandhaafd.
6. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat een extreem laag waterverbruik de vooronderstelling rechtvaardigt dat eiser niet op het opgegeven adres woonachtig is. Er zijn geen betalingen voor de sportschool aangetroffen. Na februari 2020 is het water- en ook het elektra- en warmteverbruik in de woning aanzienlijk verminderd ten opzichte van de voorgaande periode. Hiervoor zijn de door eiser gestelde familie-omstandigheden en de daaruit voortvloeiende depressie van eiser onvoldoende verklaring. De getuigenverklaringen en waarnemingen ter plaatse dienen als ondersteunend bewijs. Voor het aantal dagen dat waarnemingen ter plaatse zijn uitgevoerd, is geen minimum aan te wijzen. Dat eiser regelmatig contact heeft gehad met de gemeente zegt niets over waar eiser zijn hoofdverblijf had.
7. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – extreem laag is. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat dus de betrokkene niet zijn/haar hoofdverblijf heeft op het betreffende adres. Het is dan aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het waterverbruik in de woning van eiser in de periode 18 februari 2020 tot 14 februari 2021 3 m³ bedraagt en dat in de periode 14 februari 2021 tot 9 februari 2022 5 m³ is verbruikt. Volgens de hierboven genoemde vaste jurisprudentie van de CRvB is dit een zodanig laag verbruik dat dit tot gevolg heeft dat eiser aannemelijk moet maken dat hij zijn hoofdverblijf in de periode in geding wel op het opgegeven adres heeft gehad.
9. Eiser is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De verklaringen van eiser dat hij in de periode in geding douchte in de sportschool en voornamelijk in de bibliotheek verbleef, zijn niet nader onderbouwd. Het enkel overleggen van een bevestiging van inschrijving van eiser in de klantendatabase van de bibliotheek en een lidmaatschapsformulier van de Health Academy acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Bovendien zijn sportscholen en bibliotheken in de periode in geding vanwege coronamaatregelen enige tijd gesloten geweest [2] en heeft eiser niet nader verklaard waar hij in die periode heeft verbleven. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het door eiser gestelde verblijf in de sportschool en de bibliotheek moeilijk te rijmen is met de stelling in beroep dat hij in 2021 te kampen kreeg met een depressie en contact met anderen ontweek. Wat eiser verder in beroep heeft aangevoerd en overgelegd geeft - voor zover de verklaringen en stukken betrekking hebben op de periode in geding - de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet uit mocht gaan van de gegevens over het (lage) energieverbruik, zoals opgenomen in de rapportage van 21 april 2022, en de getuigenverklaringen niet als ondersteunend bewijs mocht gebruiken. Anders dan eiser stelt kan in die verklaringen wel steun worden gevonden voor de conclusie dat eiser niet of nauwelijks in de woning aanwezig was.
10. Het beroep slaagt niet. Verweerder heeft op goede gronden aangenomen dat eiser zijn hoofdverblijf gedurende de periode in geding niet op het door hem opgegeven adres heeft gehouden en dat eiser er niet in is geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en verweerder de uitkering van eiser over de genoemde periode heeft mogen intrekken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 18 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:758
2.[internetsite]