ECLI:NL:RBMNE:2023:2192

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/5750
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geurhinder door bedrijfsactiviteiten en handhaving door het college

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, handelend onder de naam [bedrijf 1], tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort om handhavend op te treden tegen geurhinder die eiser ondervindt van de bedrijfsactiviteiten van derde-belanghebbende, handelend onder de naam [bedrijf 2]. Eiser heeft een kantoorpand in gebruik en heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen de geuroverlast die hij ervaart van het afhaal/bezorgrestaurant van derde-belanghebbende. Het college heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser.

De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld en beoordeeld of het college het handhavingsverzoek van eiser terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of er sprake is van een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit. De rechtbank oordeelt dat het college niet alleen had moeten kijken naar de apparatuur die door derde-belanghebbende wordt gebruikt, maar ook naar de gevolgen van de geuremissie voor de gebruiker van het naastgelegen kantoor van eiser.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden en veroordeelt het college tot betaling van proceskosten aan eiser. De rechtbank geeft het college geen gelegenheid om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit, en verplicht het college om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , handelend onder de naam [bedrijf 1] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H.C. Bleijerveld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, het college
(gemachtigde: mr. B.J. Eising).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], handelend onder de naam [bedrijf 2] , uit [plaats] , derde-belanghebbende
(gemachtigde: mr. S.C.M. Suijkerbuijck).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het college om handhavend op te treden tegen de geurhinder die eiser in zijn kantoorpand ondervindt van de bedrijfsactiviteiten van derde-belanghebbende.
1.1.
Eiser en derde-partij hebben hun bedrijven gevestigd in twee naast elkaar gelegen bedrijfspanden aan de [straat] in [plaats] . Eiser heeft als adviseur een kantoorpand in gebruik en derde-partij heeft een afhaal/bezorgrestaurant voor sushi en bijbehorende gerechten zoals loempia’s en gefrituurde garnalen. Eiser heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen de geuroverlast die hij in zijn kantoorpand ondervindt van de bedrijfsactiviteiten van derde-partij. Het college heeft dit verzoek met een besluit van
17 mei 2022 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 24 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Derde-partij heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, derde-belanghebbende en de gemachtigde van derde-belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college het handhavingsverzoek van eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Eiser voert aan dat het college in het onderzoek naar de geurhinder zich niet had moeten focussen op de apparatuur die derde-belanghebbende gebruikt, maar op de aard en de omvang van het gebruik daarvan. Daarbij had het college volgens eiser niet uitsluitend moeten kijken naar milieuaspecten, maar ook – of misschien vooral – naar het gebruik als kantoor van het naastgelegen pand en de gevolgen van de geuremissie voor de gebruiker van dat kantoor.
Is sprake van een overtreding van het Activiteitenbesluit?
4. Het college legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen de activiteiten van derde-belanghebbende, omdat geen sprake is van een overtreding van artikel 3:132 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) in combinatie met artikel 3:103 van de Activiteitenregeling milieubeheer (de Activiteitenregeling) of van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.
5. De rechtbank is met het college van oordeel dat geen sprake is van een overtreding van het Activiteitenbesluit.
6. Het Activiteitenbesluit in samenhang met de Activiteitenregeling stelt alleen eisen aan het voorkomen dan wel – voor zover dat niet mogelijk is – aan het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder, als voor het bereiden van voedingsmiddelen gebruik wordt gemaakt van grootkeukenapparatuur. Dat is apparatuur die in professionele keukens wordt gebruikt, een slag groter is dan huishoudelijke apparatuur en waarvoor gespecialiseerde leveranciers zijn. Als bij het bereiden van voedingsmiddelen uitsluitend keukenapparatuur wordt gebruikt die ook bij huishoudens wordt toegepast, worden geen eisen gesteld aan de wijze waarop geur wordt geëmitteerd.
7. Op 5 juli 2021, 30 maart 2022 en 20 april 2022 heeft een toezichthouder van het college een controle uitgevoerd bij en in het afhaal/bezorgrestaurant van derde-belanghebbende. De bevindingen zijn opgenomen in de notitie ‘Bevindingen controles bij [bedrijf 2] op de locatie [adres] in [plaats] door toezichthouder [toezichthouder] van de RUD Utrecht’. De toezichthouder heeft vastgesteld dat de frituur die derde-belanghebbende gebruikt voor het bereiden van de voedingsmiddelen geen grootkeukenapparatuur betreft, maar een gewoon keukenapparaat. Ook heeft de toezichthouder geconstateerd dat dat binnen het bedrijf geen andere grootkeukenapparatuur aanwezig is.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag het college, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, moet worden onderzocht of, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen, dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [1]
9. Eiser voert aan dat hij het gelet op de gerechten die op de menulijst van derde-belanghebbende staan onwaarschijnlijk vindt dat derde-belanghebbende alleen gebruik maakt van keukenapparatuur. Deze beroepsgrond maakt niet dat de rechtbank twijfelt aan de bevindingen van de toezichthouder van het college. De toezichthouder heeft zowel bij een controle door het raam toen derde-belanghebbende niet aanwezig was als tijdens een onaangekondigde controle toen derde-belanghebbende wel aanwezig was geconstateerd dat derde-belanghebbende alleen gebruik maakt van keukenapparatuur.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is het de keuze van de maker van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling geweest om een onderscheid te maken tussen geuremissie bij het gebruik van keukenapparatuur en geuremissie bij het gebruik van grootkeukenapparatuur. Als een bedrijf uitsluitend keukenapparatuur gebruikt die ook bij huishoudens toegepast wordt, geldt het geurvoorschrift uit artikel 3.103, eerste lid, van de Activiteitenregeling (afvoerpijp of doelmatige ontgeuringsinstallatie) niet. Uit de uitspraak van de Afdeling waarnaar eiser verwijst [2] blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hierbij sprake is van een maas in de wet waarmee derde-belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld om aan bepaalde door de wet verplicht gestelde investeringen te ontkomen. Zoals eiser zelf ook aangeeft, is de regeling waarover deze uitspraak gaat inmiddels vervallen en vervangen door het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling.
11. Uit het voorgaande volgt dat het college terecht tot conclusie is gekomen dat hij niet bevoegd is om op grond van artikel 3:132 van het Activiteitenbesluit in combinatie met artikel 3:103 van de Activiteitenregeling handhavend op te treden tegen de geurhinder die eiser stelt te ondervinden van de bedrijfsactiviteiten van eiser.
12. Het college is ook niet bevoegd om op grond van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit handhavend op te treden tegen derde-belanghebbende. Deze bepaling is niet van toepassing als in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit specifieke eisen aan geurhinder zijn gesteld. [3] Daarom komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de discussie die tussen partijen wordt gevoerd over of het kantoor van eiser een geurgevoelig object is of juist niet. Dat criterium speelt immers alleen een rol bij een overtreding van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.
Kan sprake zijn van een andere overtreding?
13. De rechtbank moet de rechtsgronden van een beroep aanvullen. [4] Daarom heeft de rechtbank onderzocht of er naast de hierboven genoemde bepalingen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling sprake kan zijn van overtreding van een andere wettelijke bepaling op grond waarvan het college bevoegd is om handhavend op te treden tegen de geurhinder die eiser stelt te ondervinden van de bedrijfsactiviteiten van derde-belanghebbende.
14. Artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) is een restbepaling die door het college kan worden toegepast als het naar zijn oordeel noodzakelijk is om op te treden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden. [5]
15. Naar het oordeel van de rechtbank had het college naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eiser ook moeten onderzoeken of het handhavend kan optreden op grond van overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit, omdat door derde-belanghebbende op een voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank wordt verspreid. [6] Dit heeft het college ten onrechte niet gedaan.
16. Het college heeft op de zitting toegelicht dat hij alleen heeft onderzocht welke apparatuur door derde-belanghebbende wordt gebruikt bij het bereiden van voedingsmiddelen. Het college heeft verder niet onderzocht of de wijze waarop derde-belanghebbende de voedingsmiddelen bereidt leidt tot overmatige geurhinder voor eiser.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond, omdat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft opgenomen of sprake is van een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit en of hij op grond hiervan bevoegd is om handhavend op te treden tegen de activiteiten van derde-belanghebbende. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, omdat het in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
18. Het college kan dit gebrek herstellen door alsnog een geuronderzoek uit te voeren/te laten uitvoeren en op grond van de uitkomsten van dat onderzoek vast te stellen of het naar zijn oordeel noodzakelijk is om op te treden tegen de activiteiten van derde-belanghebbende. Het is onzeker wanneer dit onderzoek kan worden afgerond, wat de uitkomsten van het onderzoek zullen zijn en welke afweging het college op grond van deze uitkomsten zal maken. Daarom geeft de rechtbank het college geen gelegenheid om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een bestuurlijke lus). Als gevolg van de vernietiging van het bestreden besluit, moet het college een nieuw besluit op het bezwaar van eiser nemen met inachtneming van deze uitspraak.
18.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding voor de rechtsbijstand door een gemachtigde bedraagt dan in totaal € 1.674,-. Daarnaast heeft eiser voor het bijwonen van de zitting voor € 176,- verletkosten gemaakt. De verletkosten bedragen daarmee € 88,- per uur. Eiser krijgt totaal dus een proceskostenvergoeding van € 1.850,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 549,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.850,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3731.
3.Artikel 2.3a, vierde lid, van het Activiteitenbesluit.
4.Dit volgt uit artikel 6:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3493 en de de nota van toelichting (Stb. 2011, 416, blz. 342-343).
6.Artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit.