ECLI:NL:RBMNE:2023:2176

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
16/208101-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging doodslag en noodweer bij minderjarige met vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op drie personen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 16 augustus 2022 in Utrecht, waar de verdachte met een vuurwapen op de slachtoffers schoot, waarbij één slachtoffer gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, omdat hij werd achternagezeten door drie volwassen mannen, waarvan één een mes bij zich had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en dat zijn handelen proportioneel was in verhouding tot de dreiging die hij ondervond. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. De opgelegde straf bestond uit een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte van de belangrijkste feiten werd ontslagen van rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/208101-22

Vonnis van de meervoudige kamer van 12 mei 2023

in de strafzaak tegen

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: [minderjarige] .

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2022, 17 februari 2023 en 28 april 2023. Op 28 april 2023 is de zaak inhoudelijk behandeld. [minderjarige] was bij deze zitting aanwezig, daarom is sprake van een vonnis op tegenspraak. Omdat [minderjarige] ten tijde van het tenlastegelegde feit minderjarig was, heeft de rechtbank de zaak achter gesloten deuren behandeld.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [minderjarige] , zijn advocaat mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht en de officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman. Daarnaast waren aanwezig de moeder van [minderjarige] , H. Lindenhof, raadsonderzoeker, en A. Öksuz, jeugdreclasseringswerker.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en mw. mr. C.C. Delpeche, advocaat te Utrecht, namens benadeelde partij [slachtoffer 3] naar voren is gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 28 april 2023 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [minderjarige] ervan dat hij:
Feit 1: op 16 augustus 2022 te Utrecht samen met een ander [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te doden (moord dan wel doodslag) door meermalen met een vuurwapen in die richting van [slachtoffer 1] te schieten (
primair), dan wel dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (
subsidiair), dan wel dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
meer subsidiair);
Feit 2: op 16 augustus 2022 te Utrecht samen met een ander [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geprobeerd te doden (moord dan wel doodslag) door meermalen met een vuurwapen in die richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te schieten (
primair), dan wel dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
subsidiair);
Feit 3: op 16 augustus 2022 te Utrecht een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

VOORVRAGEN

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte wegens schending van artikel 126aa, tweede lid, Wetboek van Strafvordering en van artikel 4 van de Richtlijn 2013/48/EU. Bij het afluisteren van de telefoongesprekken die [minderjarige] voerde in de RJJI is eveneens het telefoongesprek tussen de raadsman en [minderjarige] opgenomen. Dit betreffen geheimhoudersgesprekken die niet opgenomen hadden mogen worden. De raadsman heeft twee screenshots overlegd waarop te zien is dat er kennelijk een gesprek heeft plaatsgevonden en waarop te lezen is ‘inhoud is verwijderd vanwege een geheimhoudingsbeleid’. Dit kwam per toeval aan het licht nu een kantoorgenoot, die de medeverdachte bijstaat, de telefoongesprekken had opgevraagd. Het Openbaar Ministerie heeft hiermee artikel 126aa lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geschonden. Deze schending levert een vormverzuim op. Deze werkwijze en de daarmee samenhangende schendingen van het verschoningsrecht zijn van structurele aard in de gehele strafrechtspleging. Omdat deze vormverzuimen het vertrouwen in de rechtspleging in zijn geheel raken, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt vast dat er inderdaad een geheimhouder is opgenomen. Het gesprek is niet gevoegd aan het dossier en is verwijderd. Hoewel het niet had mogen gebeuren, ziet de officier van justitie geen nadeel voor [minderjarige] . Het verzoek is dan ook het vormverzuim met de enkele constatering te compenseren.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat er kennelijk geheimhoudersgesprekken zijn opgenomen, maar dat deze gesprekken conform artikel 126aa, tweede lid, Wetboek van Strafvordering zijn vernietigd. Nu het tapgesprek tussen de raadsman en [minderjarige] niet gevoegd is aan het dossier en is vernietigd overeenkomstig de geldende wettelijke regeling, is er geen sprake van een vormverzuim en geen reden het Openbaar Ministerie in de vervolging van [minderjarige] niet ontvankelijk te verklaren.

Overige vragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. [minderjarige] heeft dertien keer geschoten in de richting van aangevers terwijl hij geen geoefend schutter is en schoot onder ongecontroleerde en gespannen omstandigheden. Hieruit kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans dat iemand dodelijk door de kogel(s) werd geraakt bewust heeft aanvaard. De officier van justitie leidt om die reden uit dit handelen van [minderjarige] op zijn minst (voorwaardelijk) opzet op de pogingen tot doodslag af. Verzocht wordt [minderjarige] partieel vrij te spreken van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op de voorbedachte rade en het medeplegen. Hoogstens kan worden vastgesteld dat de medeverdachte [minderjarige] op de hoogte heeft gebracht van zijn afspraak met aangever [slachtoffer 1] , maar niet dat dit is meegedeeld in het kader van een vooropgezet plan om (samen) [slachtoffer 1] en de anderen iets aan te doen.
De officier van justitie acht het onder feit 3 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank [1]

Feiten 1 en 2

Partiële vrijspraak “voorbedachte rade”

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde pogingen tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden omdat niet vast is komen te staan dat de [minderjarige] met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat [minderjarige] daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Op de zitting van 28 april 2023 heeft [minderjarige] - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard [2] :
Op 16 augustus 2022 kwam ik mijn vader in de buurt van het [locatie] in Utrecht tegen. Hij was stomdronken. Ik wist dat hij een afspraak had met [slachtoffer 1] in het [locatie] , dat had ik gezien op zijn telefoon. Ik heb toen een kort gesprek met mijn vader gehad en gezegd dat hij naar huis moest gaan omdat hij zo dronken was. Ik heb in een tijdsbestek van 10/20 seconden besloten dat ik dan wel naar het [locatie] zou gaan om met [slachtoffer 1] te praten. Ik heb namelijk eerder een ruzie tussen hen opgelost.
Ik liep toen het [locatie] in en [slachtoffer 1] kwam op mij aflopen met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , zij liepen in een driehoek. Ik stond toen ongeveer 10 meter van hen af toen ik zag dat [slachtoffer 1] een mes bij zich had. Toen hij hier ook steekbewegingen mee ging maken ben ik gaan rennen. Tijdens het rennen keek ik op een gegeven moment om of zij nog op mij afrenden. Dat was het geval. Ik ben toen schuin de straat over gerend en toen werd ik ingesloten door andere personen. Ik heb daarom een wapen getrokken en uiteindelijk ook geschoten toen [slachtoffer 1] en zijn vrienden ook nog eens dichterbij kwamen. Ik heb het wapen gepakt omdat ik echt nergens meer heen kon. Dat wapen had ik niet eerder gepakt. Ik pakte dat wapen in de hoop dat mensen op afstand zouden blijven, maar er bleven nog steeds mensen staan en [slachtoffer 1] en zijn vrienden kwamen nog steeds op mij af, daarom heb ik geschoten in de richting van de looplijn van [slachtoffer 1] . Ik stond op dat moment op het randje van de stoep van de [straat] . Ik ben mij er niet bewust van geweest dat ik dertien keer heb geschoten.
Uit het verhoor van aangever [slachtoffer 1] - afgenomen middels de vraag-antwoord methode - blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende [3] :
A: Ik had afgesproken in het [locatie] aan de achteringang. Ik verwachtte [medeverdachte] . Helemaal niet om te vechten. Ik zie dat zoontje op mij afkomen, ik loop op hem af. Hij begint te rennen ik rende achter hem aan en hij begint te schieten. De 5de keer raakte hij mij.
O: [slachtoffer 1] laat zijn letsel zien. We zien dat in zijn rechterbeen een kogelgat aan beide kanten zit. Hier is de kogel doorheen gegaan. In zijn linkerbeen is hij achter in zijn been geraakt en is de kogel in zijn knie blijven zitten. Deze wordt er ook niet uitgehaald
A: lk kan over het mes wel eerlijk zijn, die had ik bij mij omdat ik bang was na wat er allemaal gebeurd was.
V: Waarom rende je achter hem aan?
A: Omdat ik hem wou hebben en ik wou weten wat hij kwam doen. Ik wilde weten waar [medeverdachte] was. Ik had eigenlijk met [medeverdachte] afgesproken.
Uit het verhoor van aangever [slachtoffer 2] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende [4] :
Toen ik aankwam op de afgesproken plek zag ik wat mensen op een pleintje staan. Ik zag iemand aankomen. Dat was niet [medeverdachte] , maar zijn zoon [minderjarige] . Ik hoorde dat [slachtoffer 1] boos werd en schreeuwde naar dat jong: “waar is je kanker vader?” Ik zie dat [minderjarige] schrok van de heftigheid van [slachtoffer 1] en ik zag dat [minderjarige] wegrende. Ik zag [slachtoffer 1] achter hem aanrennen samen met [slachtoffer 3] . Ik zag dat [slachtoffer 1] zijn sleutels en telefoon verloor en die heb ik opgeraapt en ben toen erachteraan gerend. lk zag dat [minderjarige] het park al uit was en op straat stil staan. [slachtoffer 1] was toen dicht bij de uitgang. lk zag dat [minderjarige] een wapen trok en deze richtte op [slachtoffer 1] . lk hoorde knallen. lk zag dat [slachtoffer 1] op de grond viel. lk rende vervolgens naar [slachtoffer 1] toe en pakte hem beet om hem terug in het park te trekken. lk keek op en zag dat [minderjarige] het wapen op mij richtte en een aantal keer schoot. lk ben niet geraakt.
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] - afgenomen middels de vraag-antwoord methode - blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende [5] :
A: Toen kwamen we daar aan en zag [slachtoffer 1] opeens die jongen staan bij de ingang. Ik zie [slachtoffer 1] roepen en schreeuwend op hem afrennen. Ik liep naast hem en [slachtoffer 2] was een beetje achter ons.
Die jongen rende weg, liep de uitgang van het park uit door het rood zo naar de overkant van de [straat] . [slachtoffer 1] stond op het midden van de weg en ik stond twee meter schuin achter hem. Op dat moment draaide die jongen, ik weet nu dat hij [minderjarige] heet, trok een pistool en begon hij op ons te schieten. Ik heb zeker 10 schoten gehoord. Hij richtte sowieso op [slachtoffer 1] en mij.
V: Toen [slachtoffer 1] die jongen zag, hoe ging het verder precies?
A: Hij riep naar hem en liep op hem af. Dat jochie schrok een beetje en schreeuwde wat terug en begon te rennen omdat [slachtoffer 1] ook begon te rennen. Ik rende met [slachtoffer 1] mee. Ik herinner mij dat ik [slachtoffer 2] achter mij zag en dat hij net als ik op de grond ging liggen.

Bewijsoverweging

Uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen volgt dat [minderjarige] op 16 augustus 2022 in Utrecht met een wapen in de richting van aangevers heeft geschoten, waarbij aangever [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk twee keer is geraakt en verwondingen heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [minderjarige] – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet had op de dood van aangevers, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van vol opzet gericht op het overlijden van aangevers bevat het dossier geen aanknopingspunten. De rechtbank dient dus te beoordelen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van [minderjarige] . Daarvoor dient te worden vastgesteld dat [minderjarige] met zijn handelen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van aangevers als gevolg van zijn handelen zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [minderjarige] meermalen met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geschoten. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als handelingen waarbij verdachte tenminste de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op de koop toe heeft genomen.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat [minderjarige] (voorwaardelijk) opzet had op het doden van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en de onder feit 2 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wettig en overtuigend te bewijzen.

Feit 3

Het feit is door [minderjarige] begaan. [minderjarige] heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
-
de bekennende verklaring van [minderjarige] afgelegd op de zitting van 28 april 2023: [6]
-
een NFI rapport, inhoudende het soort vuurwapen dat is gebruikt. [7]

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [minderjarige] :
1. op 16 augustus 2022 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven
- meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. op 16 augustus 2022 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven
- meermalen met een vuurwapen in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. op 16 augustus 2022 te Utrecht een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver of pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [minderjarige] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [minderjarige] wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Ten aanzien van de feiten 1 en 2
6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat [minderjarige] moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij handelde uit zelfverdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Allereerst was er sprake van een dreigende wederrechtelijke aanranding. [minderjarige] werd achternagezeten door volwassen mannen en meerdere getuigen verklaren dat hierbij dreigende teksten werden geroepen door de mannen. Daarnaast verklaart [minderjarige] dat hij bij aangever [slachtoffer 1] een mes heeft gezien toen hij op hem af kwam rennen. Getuige [getuige] verklaart dat hij aangever [slachtoffer 1] dit mes heeft zien weggooien in de bosjes. Dit mes is ook daadwerkelijk aangetroffen op die plek. De volgende vraag is of [minderjarige] zich had kunnen onttrekken van de dreigende aanranding. [minderjarige] is weggerend, tot het moment dat hij wordt tegengehouden en ingesloten door omstanders. Hij kon zich op dat moment dus niet meer onttrekken. Tot slot de vraag of het handelen van [minderjarige] disproportioneel is geweest. De personen die [minderjarige] achterna zaten waren een stuk ouder en onder invloed. Hij moest in een split second beslissen wat hij ging doen, hij was een kat in het nauw, aldus getuigen. De vraag is wat [minderjarige] anders had moeten doen. Had hij het dan moeten laten gebeuren en zich moeten laten aanvallen nu hij niet meer kon ontkomen? De raadsman bepleit dan ook dat [minderjarige] een geslaagd beroep op noodweer toekomt nu aannemelijk is geworden dat sprake was van een dreigende, ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lichaam waartegen [minderjarige] zich heeft verdedigd.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [minderjarige] niet uit noodweer heeft gehandeld. Hoewel sprake was van een dreigende aanranding, was er geen noodzaak tot verdedigen. Nadat [minderjarige] het wapen had getrokken, stond er immers niemand meer in zijn weg en had hij kunnen vluchten. Daarnaast is het gericht schieten onder de benoemde omstandigheden verre van proportioneel. [minderjarige] had ook kunnen dreigen met het wapen of in de lucht kunnen schieten. De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat een beroep op noodweer niet kan slagen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
In zijn arrest van 29 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:417) heeft de Hoge Raad onder meer het navolgende overwogen:
“2.3.1 Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
2.3.2
Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. (…)
2.3.3
Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Ter verduidelijking van eerdere rechtspraak merkt de Hoge Raad hierover het volgende op. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.”
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de door en namens [minderjarige] gestelde feitelijke toedracht aannemelijk is geworden.
Hoewel op grond van het dossier niet in detail vastgesteld kan worden wat zich voorafgaand aan de confrontatie tussen [minderjarige] en aangevers op 16 augustus 2021 heeft afgespeeld gaat de rechtbank ervan uit dat [minderjarige] naar het [locatie] is gegaan om daar op de afspraak te verschijnen die eigenlijk zou plaatsvinden tussen zijn vader en aangever [slachtoffer 1] .
Op het moment dat [slachtoffer 1] [minderjarige] ziet, rent hij op [minderjarige] af. [slachtoffer 1] is met twee andere vrienden en ook zij rennen op [minderjarige] af. Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is komen vast te staan dat aangever [slachtoffer 1] heftig en explosief op [minderjarige] reageerde en naar hem begon te schreeuwen en dat aangevers allen aanzienlijk groter en ouder zijn dan [minderjarige] . Aangevers hebben verklaard dat zij zich konden voorstellen dat [minderjarige] schrok van de heftigheid en naar de rechtbank begrijpt agressiviteit waarmee hij zich geconfronteerd zag. [minderjarige] ziet dat [slachtoffer 1] een mes bij zich heeft en besluit weg te rennen. [minderjarige] rent het park uit en steekt de [straat] over. Een omstander denkt dat [minderjarige] mogelijk iets gestolen heeft, waarop zij besluit [minderjarige] tegen te houden. [minderjarige] heeft vervolgens geprobeerd de omstander en [slachtoffer 1] en zijn vrienden op afstand te houden en heeft zijn wapen gepakt. Dit leek aangevers niet af te schrikken. Vervolgens heeft hij dertien keer in de looprichting van [slachtoffer 1] - en daarmee tevens in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] - geschoten, waarbij [slachtoffer 1] één keer in beide benen is geraakt.
De rechtbank stelt voorop dat [minderjarige] niet heeft willen vertellen waarom hij een pistool bij zich had, en hoe hij aan dit pistool is gekomen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen is een strafbaar feit en [minderjarige] is daarvoor (zoals de rechtbank later zal overwegen) ook strafbaar. Dat betekent echter niet dat [minderjarige] geen beroep meer kan doen op noodweer. Onder omstandigheden mag je in een noodweersituatie een vuurwapen gebruiken om jezelf te verdedigen, ook als je dat vuurwapen niet in je bezit mocht hebben.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat [minderjarige] niet alleen door drie volwassen mannen werd achternagezeten, maar dat een van hen, [slachtoffer 1] , ook een mes had getrokken. Door weg te rennen heeft [minderjarige] getracht te ontkomen aan een dreigende fysieke confrontatie en geweldsescalatie. Meerdere getuigen verklaren dat in het geval [minderjarige] was doorgerend, hij waarschijnlijk wel ingehaald was door de aangevers omdat zij harder renden. Daarnaast werd [minderjarige] in zijn vlucht gehinderd door een omstander die hem tegen probeerde te houden. De rechtbank acht aannemelijk dat [minderjarige] hiervan schrok, geen andere mogelijkheid meer zag zich te onttrekken en toen het vuurwapen heeft gepakt en hiermee heeft geschoten. Meerdere getuigen omschrijven hem als een kat in het nauw. Gelet op de situatie waarin [minderjarige] is gevlucht door weg te rennen, maar hierbij werd gehinderd en de aangevers dichterbij hem kwamen, kon en mocht van [minderjarige] niet worden gevergd dat hij zich verder aan de dreigende aanval zou onttrekken; dit was op dat moment geen reëel alternatief meer.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het schieten in de richting van aangevers als verdedigingsmiddel in de gegeven omstandigheden in redelijke verhouding stond tot de ernst van de dreigende aanranding. [minderjarige] werd immers achternagezeten door drie grotere volwassen mannen die aan het schreeuwen waren, en van wie hij wist dat één van hen een mes had getrokken. Op het moment dat [minderjarige] zich ingesloten zag en geen kant meer op kon, moest hij in een fractie van een seconde beslissen wat hij ging doen. [minderjarige] heeft hierbij het wapen gepakt om de aangevers af te schrikken en geschoten toen deze dreiging geen effect leek te hebben. De aangevers bleven immers op hem af komen.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook dat uit de aan de ontmoeting voorafgaande door [slachtoffer 1] verzonden whatsappberichten, waarin termen voorkomen zoals “eraan gaan”, “afmaken”, “prikken”, blijkt dat hij uit was op een fysieke confrontatie waarbij fors geweld niet zou worden geschuwd. Deze berichten waren niet gericht aan [minderjarige] , en [minderjarige] kende de inhoud van deze berichten ook niet op het moment dat de confrontatie plaatsvond.
De inhoud van deze berichten laat echter wel zien met welke bedoeling [slachtoffer 1] kennelijk naar de ontmoeting was gegaan, en maken daarmee ook aannemelijk dat [minderjarige] de gedragingen van [slachtoffer 1] en zijn vrienden als (zeer) bedreigend kon ervaren.
Dit alles maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat het schieten met een vuurwapen in de gegeven omstandigheden niet in onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. De door [minderjarige] gestelde feitelijke toedracht is voldoende aannemelijk geworden en het handelen van [minderjarige] was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een dreigende ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door aangevers.
Het beroep op noodweer slaagt en [minderjarige] zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 3
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [minderjarige] uitsluit. [minderjarige] is dan ook strafbaar voor onder feit 3 het ten laste gelegde.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd [minderjarige] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 304 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair verzocht [minderjarige] te ontslaan van alle rechtsvervolging gelet op het noodweerverweer. Subsidiair heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het (zeer) positieve reclasseringsrapport, de (lange) tijd die [minderjarige] als minderjarige in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en tot slot de achtergrond van [minderjarige] en hoe hij is opgegroeid.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [minderjarige] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1. De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
[minderjarige] heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het voorhanden hebben van geladen vuurwapens vormt een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Het vuurwapenbezit onder minderjarigen lijkt toe te nemen, waardoor de oriëntatiepunten voor het bezit van vuurwapens onder minderjarigen een onvoorwaardelijke jeugddetentie voorschrijven. Het gaat om ernstige strafbare feiten waartegen streng dient te worden opgetreden. De zorgen over deze ontwikkeling zijn groot. Het zorgt voor maatschappelijke onrust, maar roept ook vragen op over in welk crimineel circuit minderjarigen zich op jonge leeftijd al begeven. Dat [minderjarige] met een (door)geladen (semi)automatisch vuurwapen op straat rondloopt en daar geen volledige openheid van zaken over heeft willen geven is dan ook heel zorgelijk en de rechtbank rekent [minderjarige] dit aan. Vanwege de aard en de ernst van de feiten is een jeugddetentie van enige duur dan ook onontkoombaar. Daarbij is tevens gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
8.3.2. De persoonlijke omstandigheden
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van [minderjarige] van 13 april 2023. Daaruit blijkt dat [minderjarige] niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Adviezen van deskundigen
De rechtbank heeft de volgende adviezen van deskundigen gelezen:
  • het psychologisch onderzoek Pro-Justitia van 18 januari 2023;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 april 2023.
Ook heeft de rechtbank op de zitting gesproken met H. Lindenhof, raadsonderzoeker, en A. Öksuz, jeugdreclasseringswerker bij Samen-Veilig.
Het rapport van de psycholoog
Volgens de psycholoog lijdt [minderjarige] aan een ongespecificeerde aanpassingsstoornis (chronisch) en laagbegaafdheid. Bij [minderjarige] zou zich volgens de psycholoog in de loop van de jaren een sterke (kern)overtuiging gevormd hebben dat hij moet zorgdragen voor zijn ouders. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze overtuiging bij het ten laste gelegde een rol heeft gespeeld. De ongespecificeerde aanpassingsstoornis, in combinatie met de laagbegaafdheid (beperkte probleemoplossende vaardigheden, problemen tot overzicht in complexe (sociale) situaties) lijkt eraan te hebben bijgedragen dat [minderjarige] tot het ten laste gelegde is gekomen. Onderbouwd kan worden dat het gedrag van [minderjarige] bepaald werd door pathologisch ingegeven beperkingen, waardoor de wilsvrijheid van [minderjarige] in enige mate werd beperkt. De psycholoog adviseert daarom het tenlastegelegde (
de rechtbank begrijpt: de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten), indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad adviseert [minderjarige] een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met oplegging van bijzondere voorwaarden. Als bijzondere voorwaarden worden geadviseerd: begeleiding in het kader van Toezicht en Begeleiding, waarvan zes maanden zullen bestaan uit de maatregel ITB Harde kern, elektronische monitoring (waarbij het aan de jeugdreclassering wordt gelaten wanneer deze stopgezet wordt), het meewerken aan een behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling, het hebben van dagbesteding in de vorm van een opleiding of werk en tot het zich houden aan een contactverbod met de slachtoffers.
Het advies van Samen Veilig
De heer Öksuz heeft ter zitting het volgende toegelicht. De begeleiding van [minderjarige] verloopt positief. De voorwaarde ITB Harde kern fungeert ook als stok achter de deur. Op het moment dat [minderjarige] dan minder wenselijk gedrag vertoont, dan is er ruimte om het toezicht en de begeleiding weer aan te scherpen. De elektronische monitoring is naar het oordeel van Samen Veilig niet meer nodig, maar het is wel goed als er op teruggevallen kan worden.
8.3.3. Conclusie
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden kan niet met een andere strafmodaliteit worden volstaan dan een vrijheidsbenemende straf. Het is zorgwekkend dat [minderjarige] op zo’n jonge leeftijd in het bezit is geweest van een vuurwapen. Hij heeft ter zitting maar gedeeltelijk openheid van zaken gegeven en daarmee maar deels de verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Hoewel het rapport van de psycholoog alleen is opgesteld naar aanleiding van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] ook het bewezenverklaarde wapenbezit in verminderde mate valt toe te rekenen, vanwege de door de psycholoog beschreven problematiek.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die niet langer duurt dan het al ondergane voorarrest. De rechtbank acht het echter wel van belang dat [minderjarige] nog begeleidt wordt door de jeugdreclassering en zal daarom aan hem daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de volgende straf passend en geboden is: een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van de tijd die [minderjarige] in voorarrest heeft doorgebracht (namelijk 124 dagen), waarvan een gedeelte van 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad, behalve voor wat betreft de voorwaarde die ziet op de elektronische monitoring en de contactverboden met de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat het niet de verwachting is dat [minderjarige] contact zal zoeken met de slachtoffers omdat de kern van het conflict niet bij [minderjarige] ligt. De rechtbank wijkt ook af van de adviezen door de elektronische monitoring niet op te nemen als voorwaarde. De rechtbank is van oordeel dat deze maatregel te ingrijpend is om de eventuele voortzetting hiervan aan de jeugdreclassering over te laten. Mocht gedurende het toezicht blijken dat elektronische monitoring toch wenselijk is, dan kan om een verzoek tot wijziging van de voorwaarden worden verzocht bij de rechtbank. In de omstandigheid dat het (al geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven ziet de rechtbank aanleiding de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 76.279,20. Dit bedrag bestaat uit € 6.279,20 materiële schade en € 70.000 immateriële schade, ten gevolge van het aan [minderjarige] onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.580. Dit bedrag bestaat uit € 80 materiële schade en € 7.500 immateriële schade, ten gevolge van het aan [minderjarige] onder 2 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 14.269,60. Dit bedrag bestaat uit € 6.769,60 materiële schade en € 7.500 immateriële schade, ten gevolge van het aan [minderjarige] onder 2 ten laste gelegde feit.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie verzoekt de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding toe te wijzen. Voor wat betreft de hoogte van de immateriële schadevergoeding refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie verzoekt de door [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van een onderbouwing door een hulpverlener. Verzocht wordt de door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schadevergoeding wel toe te wijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman verzoekt primair de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging.
Subsidiair merkt de raadsman ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] het volgende op. De kostenpost ‘inkomstenderving’ is onvoldoende gemotiveerd. Zo is niet duidelijk wanneer [slachtoffer 2] uit dienst is getreden en om welke reden hij een uitkering ontvangt. Ook het causale verband tussen de inkomstenderving en het ten laste gelegde is niet eenvoudig vast te stellen. Daarnaast is niet duidelijk wat het causale verband met het ten laste gelegde is ten aanzien van de kostenpost ‘eigen risico’.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] merkt de raadsman het volgende op. De kostenpost ‘gederfde inkomsten’ is onvoldoende onderbouwd en het causale verband met het ten laste gelegde ontbreekt. Om welke reden kon hij niet meer werken? Ook werkte [slachtoffer 1] via een uitzendbureau met een 0-urencontract. Verder wordt ten aanzien van de kostenpost ‘eten hotel/vakantiepark’ opgemerkt dat men sowieso moet eten waar je ook verblijft en dat er dus geen relatie is met het ten laste gelegde. Ook de loonkosten zijn onvoldoende onderbouwd. Om de relatie met het delict vast te stellen is een (arbeids)deskundige nodig. Tot slot wordt verzocht rekening te houden met de factor “eigen schuld” ten aanzien van het toewijzen van de immateriële schadevergoeding.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank ontslaat [minderjarige] van alle rechtsvervolging van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 en zal de benadeelde partijen dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder
1 primair en 2 primairbewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
- verklaart het onder
3bewezen verklaarde
strafbaaren kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 124 dagen, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
56 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • zich houdt aan de maatregel Toezicht en Begeleiding, waarvan zes maanden ITB harde kern;
  • meewerkt aan behandeling door de Waag (Topzorg) of een soortgelijke instelling;
  • dagbesteding heeft in de vorm van opleiding of werk;
waarbij aan de gecertificeerde instelling: Samen Veilig Midden Nederland, Jeugdreclassering in het kader van Toezicht en Begeleiding opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. J.F. Haeck en mr. R. Lonterman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2023.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt na wijziging ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven
- meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in het rechter bovenbeen en/of een schotwond aan de linker knie en/of blijvende verdoving van het linker scheenbeen,
heeft toegebracht doordat hij;
- meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten.
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen doordat hij;
- meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten, waarbij [slachtoffer 1] twee keer in zijn benen is getroffen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven
- meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen doordat hij;
- meermalen met een vuurwapen op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te Utrecht een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 december 2022, genaamd 31King22/MD4R022096, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 659. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 28 april 2023.
3.Het proces-verbaal verhoor van aangever [slachtoffer 1] van 17 augustus 2022, p. 26-30.
4.Het proces-verbaal verhoor van aangever [slachtoffer 2] van 30 augustus 2022, p. 58-61.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 23 september 2022, p. 66-69.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 28 april 2023.
7.Een geschrift, te weten een NFI-rapport van 18 oktober 2022, p. 88-90.