Beoordeling door de rechtbank
1. Op 6 februari 2020 heeft Zembla een aflevering met de titel ‘Top Rijkswaterstaat betrokken bij afvaldump’ uitgezonden over de stort van granuliet in de Gelderse natuurplas Over de Maas.
2. Naar aanleiding van de daarop ontstane onrust in de media over het storten van granuliet en het mogelijke gevaar voor de volksgezondheid heeft het RIVM op zijn website signalenleefomgeving.nl het volgende signaal geplaatst: “Granuliet bevat polyacrylamide. Polyacrylamide is op zichzelf niet giftig, maar bij gebruik ervan kan mogelijk acrylamide vrijkomen. Acrylamide is een kankerverwekkende en neurotoxische stof.”
3. Eiser heeft op 7 november 2020 verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van alle documenten, informatie en correspondentie, aanwezig bij het RIVM en verweerders ministerie, over de vraag waar dit signaal over het gebruik van granuliet vandaan komt en wie of wat heeft besloten dit signaal en het artikel ‘Veilig hergebruik van grond, bouw en reststoffen’ (het artikel) op de website van het RIVM te publiceren. Eiser heeft toegelicht dat hij wil weten hoe de inhoud van de webpagina intern door de redactie van de website is geverifieerd en gevalideerd, en hoe de informatie over het gebruik van granuliet is voorgelegd aan een klankboordgroep en wat de reactie daarop is geweest. Verder wil eiser informatie over de bespreking van het signaal in de redactieraad van de RIVM en weten wie de deelnemers van deze redactieraad waren. Het gaat eiser daarbij om zowel papieren als digitale documenten, correspondentie per post, per e-mail, via SMS, WhatsApp of op andere wijze.
4. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 29 januari 2021 gedeeltelijk gehonoreerd. Er zijn 37 documenten aangetroffen, waarvan er 14 zijn geweigerd. De overige 23 documenten zijn gedeeltelijk openbaar gemaakt. Dat betreffen e-mails met voorstellen voor teksten op de website en één redeneerlijn voor de minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) ten behoeve van een debat over granuliet. Verweerder heeft geweigerd informatie openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, vanwege het voorkomen van persoonsgegevens van ambtenaren en een derde-belanghebbende, waarbij een belangenafweging is gemaakt. Verder is geweigerd informatie openbaar te maken op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob, omdat deze documenten persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad bevatten.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder document 26 en een naam in document 25 alsnog openbaar gemaakt. Ook heeft verweerder een deel van de persoonlijke beleidsopvattingen op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob openbaar gemaakt, met uitzondering van de documenten 6 t/m 9, 11, 13, 14, 16 t/m 18, 20, 28 en 36. Deze documenten zijn volgens verweerder concepten, die reeds openbaar zijn gemaakt zover ze overeenstemmen met de definitieve versie.
Nadere openbaarmaking van documenten
6. Verweerder heeft bij brief van 22 november 2022 het bestreden besluit herzien door document 36 met de redeneerlijn voor de minister van IenW alsnog openbaar te maken. Verweerder is hiermee gedeeltelijk tegemoetgekomen aan een van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank zal in de einduitspraak beoordelen wat daarvan de gevolgen zijn.
7. Verder heeft verweerder in het verweerschrift naar aanleiding van eisers stelling in het beroepschrift dat op pagina 7 van document 25 de datering, verzender en ontvanger van de e-mail met de aanhef:
‘Hoi, ik kreeg en vraag van (…)’ ontbreken, de volgende gegevens alsnog openbaar gemaakt: de e-mail is verzonden op 15 oktober 2020, om 15:18 uur en zowel de verzender als de ontvanger zijn RIVM-medewerkers die gebruikmaken van de e-mailextensie @rivm.nl. Wat hiervan de gevolgen zijn, zal rechtbank ook beoordelen in de einduitspraak
Eerste deel beroepsgronden
Is de verrichte zoekslag deugdelijk en is de verstrekte informatie volledig?
8. Eiser voert aan dat verweerder niet alle informatie bij de afhandeling van het Wob-verzoek heeft betrokken. Eiser heeft diverse aanwijzingen dat er meer documenten moeten zijn die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen waardoor de door verweerder verrichte zoekslag niet deugdelijk is geweest.
9. Eiser heeft aan deze stelling het volgende ten grondslag gelegd.
10. Voor de herkomst van de signalering is door verweerder verwezen naar de e-mail van 13 mei 2020 van het RIVM. Deze e-mail dateert echter van ruim drie maanden na de eerste berichtgeving over granuliet in de media. Gezien dit tijdsverloop en de vele media aandacht is het volgens eiser aannemelijk dat er bij verweerder eerdere e-mail-correspondentie over de berichtgeving van Zembla of het opnemen van de signalering aanwezig is, of dat er een eerdere melding van een derde of ander bestuursorgaan is geweest.
11. Eiser wijst er verder op dat uit de openbaar gemaakte documenten blijkt dat er uitgebreid contact is geweest over de signalering tussen het RIVM en het ministerie van IenW. Dit impliceert volgens eiser dat er meer informatie over de signalering bij het RIVM en/of bij het ministerie van IenW aanwezig moet zijn, dan op de inventarislijst is vermeld. Zo mist eiser nadere correspondentie tussen het RIVM en het ministerie van IenW. Een van de aanwijzingen hiervoor die eiser in dit kader noemt, is het ontbreken van het antwoord van het ministerie van IenW op de e-mail in document 32, waarmee het RIVM een tekstvoorstel voor de signalering voor het ministerie van IenW heeft afgewezen. Ook mist eiser informatie over (inhoudelijk) overleg tussen het RIVM en het ministerie van IenW vastgelegd in bijvoorbeeld verslagen, (telefoon)notities of WhatsApp- en/of SMS-berichten. Eiser is van mening dat voor zover deze informatie niet onder verweerder berust, verweerder het Wob-verzoek op grond van artikel 4 van de Wob had moeten doorzenden naar het ministerie van IenW.
12. Eiser wijst er ook op dat er meer documenten/papers aanwezig moeten zijn, omdat er in document 25, meer in het bijzonder de e-mail van 2 november 2022, 09:24 uur, hiernaar wordt verwezen. Deze documenten/papers staan niet vermeld zijn op de inventarislijst.
13. Verder ziet eiser in het feit dat uit de openbaar gemaakte stukken blijkt dat over de signalering intensief contact is geweest met de deskundigen en experts van het RIVM-centrum Veiligheid van Stoffen en Producten (VSP), een aanwijzing dat er meer informatie over de signalering bij verweerder aanwezig moet zijn. Daarnaast wordt in document 25 en in het bestreden besluit verwezen naar de heer Kuijken en het door hem opgestelde onderzoeksrapport, waaruit blijkt dat de informatie waar Zembla zich op heeft gebaseerd onvolledig is en een verkeerd beeld geeft over granuliet. Het is echter onduidelijk in hoeverre diens conclusies bij de signalering zijn betrokken.
14. Ook over het in de geopenbaarde de stukken genoemde verband tussen Thermisch Gereinigde Grond (TGG) en granuliet mist eiser informatie.
15. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de e-mail van 13 mei 2020 de enige aanleiding is geweest voor de signalering op de website. Deze e-mail is afkomstig van een medewerker van het RIVM, die het signaal per e-mail heeft doorgegeven aan andere RIVM-medewerkers. Meer of eerdere documenten hierover heeft verweerder niet gevonden. Verweerder beschikt ook niet over andere informatie over de communicatie met het ministerie van IenW dan hij heeft verstrekt en ziet dan ook geen reden om het Wob-verzoek door te zenden. Met de VSP-experts is één vergadering geweest, maar die is niet genotuleerd en daarmee is er geen te openbaren document van. De documenten en papers zijn online via Google te raadplegen en dus reeds openbaar. TGG is een ander product dan granuliet en valt volgens verweerder buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek. Verweerder meent ook dat hij heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en alle gevraagde informatie openbaar heeft gemaakt.
Beoordelingskader van de rechtbank
16. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van Stateblijkt dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust.
17. Verder blijkt uit de rechtspraak van de Afdelingdat op grond van artikel 4 van de Wob een bestuursorgaan een schriftelijk Wob-verzoek, indien dat verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, moet doorzenden naar dat bestuursorgaan. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt met zich dat deze doorzendplicht evenzeer geldt indien het bestuursorgaan waarbij het verzoek is ingediend zelf over documenten beschikt waarop dat verzoek ziet en derhalve zelf een besluit op het verzoek moet nemen, maar weet dat bij een ander bestuursorgaan andere documenten berusten die eveneens onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Het bestuursorgaan waarbij het verzoek is ingediend, moet zich inspannen om te achterhalen onder welk bestuursorgaan nog documenten berusten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen.
Oordeel van de rechtbank eerste deel beroepsgronden
18. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de geheim gehouden gegevens.
De zoekslag van verweerder
19. Wat betreft de verrichte zoekslag heeft verweerder ter zitting toegelicht dat bij navraag bij het RIVM is gebleken dat er met betrekking tot de tekst voor de signalering alleen per e-mail is gecommuniceerd. Om die reden heeft verweerder volstaan met het doorzoeken van de mailboxen van de zeven tot acht betrokken medewerkers van het RIVM. In het kader van het bezwaar heeft verweerder deze zoekslag nog een keer herhaald.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee onvoldoende heeft gemotiveerd dat de zoekslag deugdelijk is verricht. Eiser heeft in reactie op verweerders ter zitting gegeven nadere toelichting er terecht op gewezen dat in de e-mail van 26 oktober 2020 van het RIVM (document 33) staat “Even de links
uit de chatop de rivm-mail zodat de publicaties direct geopend kunnen worden.” Deze vermelding duidt erop dat er – anders dan verweerder stelt - ook op andere wijze is gecommuniceerd over de signalering met betrekking tot granuliet dan uitsluitend per mail. Daarbij komt verder dat verweerder niet heeft kunnen uitleggen hoe het onderzoek in de mailboxen er uit heeft gezien en of dit bijvoorbeeld ook de chatfunctie omvatte en welke zoektermen daarbij zijn gebruikt.
21. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt alleen al om deze redenen het betoog van eiser dat de zoekslag van verweerder niet deugdelijk is geweest, waardoor de op de inventarislijst vermelde relevante documenten mogelijk niet volledig zijn. Deze beroepsgrond slaagt.
22. In de e-mail 13 mei 2020 (onderdeel van document 1) van een medewerker van het RIVM staat het volgende: “
In de media horen we veel over granuliet. Is het storten van granuliet gevaarlijk voor de gezondheid van mensen? Er is wel onrust over. Dat laatste is eigenlijk al een reden om het als signaal op de signaleringswebsite te plaatsen. Wat vind jij ervan? En als het iets is voor op de site. Heb jij daar info voor? (…)” De medewerker heeft deze e-mail verstuurd aan een andere RIVM-medewerker, die daarop heeft gereageerd en daarbij nog een andere collega van het RIVM in de cc heeft gezet.
23. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van de e-mail van 13 mei 2020 en uit de reacties daarop van de andere medewerkers van het RIVM, op zichzelf niet blijkt dat er bij verweerder of bij het RIVM eerdere e-mailcorrespondentie over de berichtgeving van Zembla of het opnemen van de signalering aanwezig is. Uit deze e-mailwisseling blijkt slechts dat naar aanleiding van het signaal van de medewerker, verschillende RIVM-medewerkers de “exacte discussie” over granuliet zullen gaan uitzoeken en dat een stuk tekst over granuliet op de website zal worden geplaatst. Uit deze e-mailwisseling volgt, anders dan eiser stelt, dan ook niet dat al vóór 13 mei 2020 bij een medewerker van het RIVM een signaal over granuliet aanwezig was. Dat de e-mail met het signaal pas drie maanden na de eerste berichten over granuliet in de media is verstuurd, maakt dat niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Correspondentie en overleg met IenW – doorsturen Wob-verzoek naar IenW
24. Eiser heeft ter illustratie van zijn stelling dat er informatie over de correspondentie met het ministerie van IenW ontbreekt, gewezen op aanwijzingen daarover in onder meer de documenten 25, 26, 27, 28 en 32.
25. Document 25 ziet op een interne e-mailcorrespondentie tussen medewerkers van het RIVM over het aanpassen van de tekst over granuliet op de website. In de e-mail van 2 november 2020, 9.30 uur staat: “
Zie onder. De info op de RIVM website is dus recent aangepast, DMG ism VSP. Wat gedoe over bemoeienis I&W, die denk ik goed is afgehandeld. Duidelijk aangegeven ook dat wij er geen onderzoek naar hebben gedaan…..” In de e-mail van 3 november 2020, 12.47 uur staat: “
(...) en (...) hebben contact gehad met IenW hierover”.
26. De rechtbank is van oordeel dat uit deze passages in deze e-mails op zichzelf niet valt af te leiden dat er documenten die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek ontbreken, en dat er aanleiding zou bestaan om het Wob-verzoek door te sturen naar het ministerie van IenW. Verweerder heeft toegelicht dat met de passage “
bemoeienis I&W” en
“contact gehad met IenW”wordt verwezen naar het niet overgenomen tekstvoorstel dat het ministerie van IenW op 16 oktober 2020 aan het RIVM heeft gedaan. De betreffende e-mail van 16 oktober 2020 van het ministerie van IenW over dat tekstvoorstel is op de inventarislijst opgenomen als document 27 dat met weglakking van persoonsgegevens openbaar is gemaakt. Het concept van het tekstvoorstel is opgenomen op de inventarislijst als document 28, waarvan de openbaarmaking is geweigerd. De definitieve versie is openbaar gemaakt op de website signalenleefomgeving.nl van het RIVM. De plicht tot openbaarmaking ingevolge de Wob heeft geen betrekking op informatie die reeds openbaar is.
27. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat er buiten de verstrekte documenten meer correspondentie met het ministerie van IenW aanwezig is met informatie over granuliet ten behoeve van de signalering op de website van het RIVM. Er is in zoverre dan ook geen verplichting voor verweerder om het Wob-verzoek met toepassing van artikel 4 van de Wob door te zenden naar het ministerie van IenW.
28. Ten aanzien van het ontbreken van een reactie op de e-mail van 26 oktober 2020 van het RIVM aan het ministerie van IenW (document 32), oordeelt de rechtbank echter anders. In deze e-mail met als onderwerp ‘tekstsuggesties granuliet’ staat onder meer:
“
Dank voor jullie suggesties voor wijzigingen op de site signalenleefomgeving.nl. Zoals jullie begrijpen, kunnen wij als onafhankelijk kennisinstituut, hier niet zomaar op ingaan. We hebben de tekst daarom besproken in een groep van 8 experts. De conclusie was dat we het tekstvoorstel ter zijde leggen en dat we de huidige tekst op de site summier aanpassen:”
29. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de reactie van het ministerie van IenW op deze e-mail van het RIVM niet heeft bijgedragen aan de totstandkoming of een bewerking van de tekst van de redeneerlijn, en daarom niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat hij de zoekslag daarom tot de datum van 26 oktober 2020 heeft kunnen beperken. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Wat de impact is van een bepaalde reactie op een tekstvoorstel in een Wob-document is geen criterium dat verweerder mag hanteren om te bepalen of het document al dan niet onder de reikwijde van een Wob-verzoek valt. Zo’n criterium is onvoldoende bepalend en bovendien subjectief. Een mogelijke reactie van het ministerie van IenW op de weigering van verweerder om een tekstvoorstel wel of niet over te nemen (en overigens ook mogelijke daarop volgende communicatie), kan immers ook relevante informatie bevatten over de signalering op de website van het RIVM en valt daarmee onder de reikwijdte van het Wob-verzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee het Wob-verzoek te beperkt opgevat. In zoverre slaagt het betoog van eiser.
30. Eiser heeft ter illustratie dat er meer informatie aanwezig moet zijn ook verwezen naar een passage in de e-mail van 2 november 2020, 09:24 uur (onderdeel van document 25). Deze passage luidt:
‘In enkele minuten googelen werden er documenten/papers gevonden die de aangeleverde tekst van IenW op zijn minst in twijfel trekken en om nader onderzoek vragen (waaronder de WHO)’. Voor eiser is daarmee niet controleerbaar hoe de documenten/papers (mede) hebben geleid tot een aanpassing van de tekst van de signalering of tot het niet overnemen van het tekstvoorstel van IenW zoals verstuurd per e-mail van 16 oktober 2020 (document 27).
31. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft naar voren gebracht dat de documenten en papers online via Google zijn te raadplegen en daarmee openbaar zijn. Dit blijkt ook uit de hiervoor geciteerde tekst van de e-mail. De plicht tot openbaarmaking op grond van de Wob ziet niet op informatie die reeds openbaar is. Verweerder heeft daarom deze documenten of samenvattingen daarvan niet bij het Wob-verzoek hoeven te betrekken.
Correspondentie met deskundigen en experts
32. Eiser heeft als aanwijzing dat er Wob-informatie ontbreekt ten aanzien van het contact met deskundigen en experts VSP van het RIVM verwezen naar documenten 25, 29, 30, 31 en 32. Zo staat in de e-mail van 2 november 2020, 9:24 uur (onderdeel van document 25) dat
“(…) (als eigenaar website) en ik hebben de tekst over granuliet vorige week maandag (26-10) aangepast na afstemming met een heel leger aan experts van VSP (…).” In de e-mail van 21 oktober 2020, 10:39 uur (document 31) staat:“ M
aandag a.s. om 12 uur is er een kort overleg gepland met enkele experts van VSP over acrylamide.(…)” Verder blijkt uit het onder punt 28 genoemde document 32 dat het RIVM het tekstvoorstel van het ministerie van IenW met acht experts heeft besproken. Volgens eiser heeft verweerder de documenten die betrekking hebben op het contact met deze experts ten onrechte niet bij het Wob-verzoek betrokken.
33. Verweerder heeft gesteld dat met de VSP-experts één vergadering is gehouden op 26 oktober 2020, maar dat die vergadering niet is genotuleerd en er daarom geen document met informatie over de inhoud van de vergadering met VSP-experts aanwezig is. Op zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat een directielid de informatie uit de vergadering met de experts heeft gedeeld, maar dat dit niet schriftelijk is gedaan.
34. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De vergadering betreft een inhoudelijk overleg met deskundigen, die – getuige ook de e-mail in document 32 – informatie aan het RIVM in het kader van de signalering hebben meegegeven. Met vorengenoemde niet onderbouwde stelling heeft verweerder daarom naar oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat er geen relevante informatie in een document over de vergadering met de VSP-experts voorhanden is. Dit betoog van eiser slaagt
35. Eiser heeft - zoals hiervoor overwogen - verder betoogd dat voor hem onduidelijk is hoe verweerder de conclusies in het onderzoeksrapport van de heer Kuijkenbij de beoordeling en totstandkoming van het artikel heeft betrokken. Verweerder heeft zich hierover tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat de conclusies van de heer Kuijken niet per e-mail zijn besproken en daarom buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering van verweerder, gelet op wat onder punt 20 en 21 is geoordeeld over de verrichte zoekslag, evenmin volstaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder die informatie zonder een deugdelijke motivering, ten onrechte buiten beoordeling van het Wob-verzoek mogen laten. Ook dit betoog van eiser slaagt.
36. Eiser heeft – zoals eveneens hiervoor overwogen - aangevoerd dat er een verband tussen TGG en granuliet is en dat verweerder daarom ook de informatie daarover bij het Wob-verzoek had moeten betrekken. Eiser verwijst naar document 23, waarin staat dat er een onderzoek loopt naar TGG en dat de conclusies daarover mogelijk ook voor granuliet kunnen gelden. Verder wijst eiser op document 25 waarin waaruit blijkt dat de toepassing van TGG volgens de RIVM-medewerkers aspecten bevat die ook voor granuliet van belang zijn.
37. Verweerder heeft in het verweerschrift en op zitting toegelicht dat de uitlatingen in deze documenten afkomstig zijn van individuele medewerkers en dat ze buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. TGG is volgens verweerder een wezenlijk ander product dan granuliet. Het enige verband tussen de producten TGG en granuliet is dat ze onder de dezelfde wetgeving vallen en dat TGG, granuliet en staalslakken worden gerubriceerd onder hetzelfde hoofdstuk ‘reststoffen’.
38. De rechtbank is van oordeel dat nu hiermee onweersproken is gesteld dat TGG een ander product is dan granuliet, verweerder de informatie over TGG terecht buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek heeft gelaten. Eisers stelling dat TGG bij het RIVM onder dezelfde kwalificatie ‘reststoffen’ valt, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat dat Wob-verzoek van eiser alleen ziet op de signalering over granuliet en niet ook op dat van TGG. Dit betoog van eiser slaagt niet.
Tweede deel beroepsgronden
Zijn de namen van de (eind) redacteuren van de website en van de experts VSP ten onrechte gelakt?
39. Eiser voert aan dat verweerder de namen van betrokken (eind)redacteuren van de website Signalen Leefomgeving en van de experts VSP van het RIVM ten onrechte niet openbaar heeft gemaakt. Volgens eiser houden de redactieleden zich bezig met het communicatiebeleid van een organisatie, waarmee zij uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden. Eiser is van mening dat deze namen openbaar gemaakt moeten worden omdat de namen van bijvoorbeeld de redactieleden van het Colofon van het RIVM wel bekend gemaakt worden. Daarbij komt dat de namen van de onderhavige redactieleden wel bij andere persberichten van het RIVM en wetenschappelijke artikelen vermeld worden en daarmee al openbaar zijn. Voor wat betreft de experts/deskundigen VSP geldt dat zij vanwege hun deskundigheid en niet hun persoonlijke levenssfeer, bij de totstandkoming van de signalering zijn betrokken. De naam van de leidinggevende VSP (de heer Roels ) is bovendien al openbaar. Tot slot moet volgens eiser gezien de gevoeligheid van het onderwerp van het Wob-verzoek het belang bij openbaarmaking van de namen van (eind)redacteuren, experts/deskundigen en afdelingen zwaarder wegen dan de eerbiedigingen van hun persoonlijke levenssfeer.
40. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat zowel de betrokken redactieleden, als de deskundigen VSP niet vanuit hun functie in de openbaarheid treden en dat daarom hun namen niet openbaar gemaakt worden. Voor wat betreft de redactieleden geldt dat zij geen communicatiemedewerkers zijn, omdat ze niet met hun naam naar buiten treden. Hun namen staan ook niet vermeld op de website. Dat bij andere publicaties van het RIVM namen van auteurs worden vermeld, betekent volgens verweerder niet dat de redactieleden uit hoofde van hun functie als redactielid in de openbaarheid treden. Verder stelt verweerder dat de wettelijke taak van het RIVM op het gebied van informatieverstrekking niet maakt dat de namen van medewerkers openbaar gemaakt moeten worden. Deze verplichting ziet op het kennisinstituut en niet op de namen van de individuele medewerkers. Het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken medewerkers weegt volgens verweerder zwaarder dan het belang van de openbaarheid van hun namen.
41. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de openbaarmaking van de namen van de redactieleden en experts VSP van het RIVM op grond van artikel 10, tweed lid, aanhef en onder e, van de Wob heeft mogen weigeren. Volgens de rechtspraak van de Afdeling worden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer de namen van ambtenaren die niet uit hoofde van hun functie naar buiten treden, niet openbaar gemaakt, tenzij de indiener van het Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt.
42. Voor de redactieleden van de website Signalen Leefomgeving van het RIVM geldt naar het oordeel van de rechtbank dat zij niet uit hoofde van hun functie als redactielid van de website in de openbaarheid treden. Verweerder heeft dat in het bestreden besluit en het verweerschrift ook voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft in dat verband terecht naar voren gebracht dat de verplichting tot informatieverstrekking van het RIVM ziet op het kennisinstituut en niet op de namen van de individuele medewerkers. De rechtbank volgt verweerder ook in het standpunt dat de betrokken redactieleden geen communicatiemedewerkers zijn en dat eisers beroep op de uitspraak van 12 augustus 2009 van de Afdelingom die reden niet opgaat.
43. Ook voor de namen van de experts VSP geldt naar het oordeel van de rechtbank dat het gaat om medewerkers, die niet uit hoofde van hun functie naar buiten treden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de openbaarmaking van de namen van de experts daarom heeft mogen weigeren. Dat de naam van de leidinggevende van het centrum VSP, dr. J.M. (Jan) Roels is vermeld op de website van het RIVM en ook onder de conclusies en adviezen van het centrum VSP staat (en dus openbaar is) maakt het voorgaande niet anders. Hier komt bij dat de naam Roels door de rechtbank niet in de geheimgehouden documenten is aangetroffen.
44. Daarbij is de rechtbank het eens met het standpunt verweerder dat de positie van de experts VSP, anders dan eiser heeft betoogd, niet vergelijkbaar is met de openbaarmaking van namen van adviseurs in de zin van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals aan de orde in de uitspraak van 8 december 2010 van de Afdeling.Ook op grond van artikel 3:5 van de Awb en voornoemde uitspraak geldt er geen verplichting voor verweerder tot openbaarmaking.
45. Eiser voert verder aan dat in de e-mail van 2 november 2020, 09:24 uur (onderdeel van document 25) de naam van de eigenaar van de website is gelakt en dat in document 29 twee namen van afdelingen zijn gelakt en dat voor deze weglakkingen geen deugdelijke motivering is gegeven.
46. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat deze weglakkingen niet de naam van een website en de namen van afdelingen betreffen, maar namen van medewerkers.. Met de aanduiding ‘eigenaar website’ in de e-mail heeft de verzender bedoeld om aan te geven dat de betreffende medewerker redactielid is. De lakkingen achter de vermelding ‘afdeling’ in document 29 zijn gedaan, omdat de verzender van de e-mail daar de namen van de leidinggevenden van die afdelingen heeft genoemd, in plaats van de namen van de afdelingen. De rechtbank heeft bij kennisname van de vertrouwelijke stukken geconstateerd dat deze uitleg correct is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee dan ook deugdelijk gemotiveerd dat en waarom openbaarmaking van deze informatie is geweigerd.
47. Eiser heeft in dit kader naar voren gebracht dat de berichtgeving van het RIVM op de website over de toelating van stoffen als granuliet veel gezag heeft. Vanwege de commotie die is ontstaan over de gevolgen van granuliet voor de volksgezondheid, is het van belang dat het publiek juist en volledig wordt voorgelicht. Zonder openbaarmaking van de namen (en/of functies) van de betrokkenen redactieleden en experts, is de betrouwbaarheid van de overheidsinformatie op de website volgens eiser niet inzichtelijk en controleerbaar. Dit is een zo zwaarwegend belang dat het dient op te wegen tegen het belang van de betrokken personen bij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
48. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de namen van de ambtenaren die niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden, in dit concrete geval toch openbaar gemaakt moeten worden. Gelet op de maatschappelijke ophef over de toepassing van granuliet, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren meer gewicht mogen toekennen dan aan het belang van openbaarmaking van hun namen. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat van belang is dat de informatie in de documenten juist is en dat voor het publiek inzichtelijk is hoe overheidspublicaties als deze tot stand zijn gekomen, met welk gezag en welke feiten daaraan ten grondslag liggen. De openbaarmaking van de namen van ambtenaren die niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden, draagt daar niet aan bij. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
Zijn e-mailextensies niet volledig openbaar gemaakt?
49. Eiser voert verder aan dat de e-mailextensies in de documenten niet volledig openbaar zijn gemaakt. Met het plaatsen van rivm.nl in een rood kader bij de e-mails is voor eiser onduidelijk van wie of welke instantie de e-mail afkomstig is, aan wie of welke instantie deze is gericht en wie er in de cc staat.
50. Verweerder heeft hierover op zitting toegelicht dat het rode kader met ‘rivm.nl’ bij de e-mails betekent dat alle extensies van deze e-mailadressen zien op rivm.nl en dat die documenten dus verzonden zijn door of aan medewerkers van het RIVM. De rechtbank heeft dit gecontroleerd aan de hand van de geheime stukken en is van oordeel dat verweerder de e-mailextensies daarmee op juiste wijze openbaar heeft gemaakt.