In deze zaak heeft verzoekster op 15 oktober 2022 beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist, dat op 21 september 2022 was genomen. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat het beroepschrift niet aan de wettelijke eisen voldeed, waardoor inhoudelijke behandeling niet mogelijk was. De heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag uit coulance ingetrokken, omdat verzoekster had aangetoond dat de parkeerbelasting was voldaan, zij het onder een onjuist kenteken.
Verzoekster handhaaft haar beroep en stelt dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen en dat er geen sprake is van coulance. Tevens betwist zij dat de parkeerplaats waar zij heeft geparkeerd, was aangewezen voor betaald parkeren. De rechtbank overweegt dat, nu de naheffingsaanslag is vernietigd, verzoekster geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat alleen een principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank wijst erop dat verweerder geen aanleiding ziet voor het toekennen van proceskostenvergoeding, maar veroordeelt verweerder toch tot betaling van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 418,50. Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 50,- aan verzoekster vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 april 2023 door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier S. Ayyildiz.