ECLI:NL:RBMNE:2023:2019

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
9714379 UC EXPL 22-1423 LT/33864
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelverzoek in civiele procedure met betrekking tot vorderingen en proceskosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een herstelverzoek van de gedaagde partij. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G. Gabrelian, verzocht om aanpassing van een eerder vonnis van 14 december 2022, waarin hij was veroordeeld tot betaling van een geldsom aan de eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Hoegee. De gedaagde stelde dat het vonnis twee kennelijke misslagen bevatte: ten eerste dat de eiser zijn vordering tot betaling had ingetrokken, en ten tweede dat zijn verweer onterecht als reconventionele vordering was aangemerkt. De eiser betwistte deze claims en stelde dat er geen sprake was van een intrekking van de vordering.

De kantonrechter heeft de verzoeken van de gedaagde afgewezen, omdat er geen bewijs was van een intrekking van de vordering. De kantonrechter oordeelde dat het aan hem stond om de verzochte aanpassing te kwalificeren, en dat de uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:657) hier niet in de weg stond. De kantonrechter heeft echter wel geoordeeld dat er een kennelijke fout was in het dictum van het vonnis van 14 december 2022, met betrekking tot het te betalen bedrag. Dit bedrag werd aangepast van € 166,32 naar € 174,52, wat overeenkwam met de eerdere berekening.

De beslissing van de kantonrechter was als volgt: het verzoek van de gedaagde werd afgewezen, maar het verzoek van de eiser tot herstel van het vonnis werd toegewezen. De verbeteringen werden genoteerd met de datum van 1 maart 2023, en beide partijen werden gelast om de ontvangen documenten van het eerdere vonnis te retourneren aan de griffie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9714379 UC EXPL 22-1423 LT/33864
Vonnis van 1 maart 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats]
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. H.J.J. Hoegee,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. Gabrelian.

1.Het verzoek tot aanpassing

Het verzoek van [gedaagde] om herstel van het vonnis
1.1.
Bij e-mail van 21 december 2022 heeft mr. G. Gabrelian namens [gedaagde] de kantonrechter verzocht om aanpassing van het op 14 december 2022 in deze zaak gewezen vonnis. Hij stelt zich op het standpunt dat het vonnis twee kennelijke misslagen bevat.
1.2.
[gedaagde] stelt ten eerste dat [eiser] in zijn slotopmerking ter zitting de vordering tot betaling van een geldsom, zoals onder B in het petitum van de dagvaarding gevorderd, heeft ingetrokken. Aangezien [gedaagde] onder r.o. 5.2 veroordeeld is tot betaling van een geldsom, verzoekt [gedaagde] het vonnis op dit punt te wijzigen.
1.3.
Daarnaast stelt [gedaagde] dat hij in reconventie onterecht in de proceskosten is veroordeeld. Volgens [gedaagde] heeft de kantonrechter zijn verweer onterecht als reconventionele vordering aangemerkt. [gedaagde] verzoekt deze volgens hem kennelijke misslag te herstellen.
Reactie [eiser] op verzoek [gedaagde]
1.4.
De kantonrechter heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld zich over dit verzoek uit te laten. [eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Bij brief d.d. 5 januari 2023 heeft hij bezwaar gemaakt tegen het herstelverzoek van [gedaagde] .
1.5.
[eiser] betwist ten eerste dat hij zijn vordering, zoals onder B in het petitum van de dagvaarding gevorderd, heeft ingetrokken. Daarnaast heeft [eiser] betoogd dat de vordering(en) van [gedaagde] terecht zijn aangemerkt als eis in reconventie met als conclusie dat volgens hem geen sprake is van kennelijke misslag in het vonnis, maar een terechte proceskostenveroordeling van [gedaagde] in reconventie.
Het verzoek van [eiser] om herstel van het vonnis
1.6.
[eiser] heeft in diezelfde brief zelf ook een verzoek tot herstel gedaan. Hij stelt dat in r.o. 5.2 sprake is van een kennelijke fout. Die overweging luidt als volgt:
“5. De beslissing
In conventie
(…)
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 166,32 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 174,52 vanaf 17 februari 2022 tot de voldoening;”
1.7.
Volgens [eiser] moet € 166,32 worden gewijzigd in € 174,52. Onder r.o. 4.15 is dit bedrag immers ook de resultante van de berekening en wordt dat bedrag toegewezen.
1.8.
De kantonrechter heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld zich over dit verzoek uit te laten. [gedaagde] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Bij e-mail van 14 februari 2023 heeft hij bezwaar gemaakt tegen het door [eiser] verzochte herstel, omdat dit deel van de vordering volgens hem ter zitting door [eiser] is ingetrokken zoals hiervoor onder 1.2 is opgenomen.

2.De beoordeling

Het verzoek tot herstel van [gedaagde]
2.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de verzoeken van [gedaagde] moeten worden afgewezen. Van een intrekking van de vordering in conventie onder B ter zitting is namelijk geen sprake geweest, zodat de kantonrechter daarover wél diende te oordelen. Weliswaar heeft [gedaagde] de door hem gewenste aanpassing van de uitspraak van de huurcommissie geen reconventionele vordering genoemd, maar naar het oordeel van de kantonrechter staat het de kantonrechter vrij de verzochte aanpassing aldus te kwalificeren. De door [gedaagde] aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:657) staat daaraan niet in de weg. Dit geldt temeer nu in die uitspraak is opgenomen dat de aanvechting van de uitspraak van de huurcommissie door eiser met zich brengt dat ‘de kantonrechter ook dient te beslissen over andere bij de huurcommissie aan de orde gestelde geschilpunten dan die welke de eiser aan de kantonrechter heeft voorgelegd’ en [gedaagde] hier ook punten aan de kantonrechter heeft voorgelegd die niet al onderwerp van geschil bij de huurcommissie waren. De kantonrechter zal het verzoek tot herstel van [gedaagde] dan ook afwijzen.
Het verzoek tot herstel van [eiser]
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het vonnis van 14 december 2022 een kennelijke fout bevat onder nr. 5.2, die zich voor eenvoudig herstel leent. Het bedrag in het dictum stemt immers niet overeen met het bedrag dat de kantonrechter heeft overwogen te zullen toekennen. De kantonrechter zal het verzoek dan ook toewijzen als volgt.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst het verzoek van [gedaagde] af;
3.2.
bepaalt dat nr. 5.2 van het dictum van het op 14 december 2022 tussen partijen gewezen vonnis, waar staat:

5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 166,32 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 174,52 vanaf 17 februari 2022 tot de voldoening;”
als volgt wordt gewijzigd;

5.2 veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 174,52 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 174,52 vanaf 17 februari 2022 tot de voldoening;”
3.5.
bepaalt dat deze verbeteringen onder vermelding van de datum 1 maart 2023 worden vermeld op de minuut van het vonnis van 14 december 2022,
3.6.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 14 december 2022 na ontvangst van deze herstelbeschikking aan de griffie van de rechtbank te retourneren.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter en door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.