Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 januari 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
Overwegingen
Het geschil
Beoordelingskader
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een aanvraag ingediend voor een toeslag op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, met terugwerkende kracht voor de jaren 2020 en 2021. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen in een besluit van 15 april 2022, wat het primaire besluit werd genoemd. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft bezwaar aangetekend. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 3 juni 2022, waarbij het primaire besluit in stand werd gelaten. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 21 december 2022 behandeld, maar beide partijen waren niet aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht geen proceskosten in bezwaar heeft vergoed. De rechtbank oordeelde dat het Uwv in het primaire besluit al had beslist over de aanvraag van eiser en dat er geen sprake was van herroepen van het besluit, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had geen recht op een toeslag, zowel voor 2020 als voor 2021, en daarom was de beroepsgrond van eiser niet gegrond.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en eiser kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten in beroep. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder en is openbaar uitgesproken op 2 januari 2023. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.