ECLI:NL:RBMNE:2023:2

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
22/2890
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag toeslag op arbeidsongeschiktheidsuitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een aanvraag ingediend voor een toeslag op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, met terugwerkende kracht voor de jaren 2020 en 2021. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen in een besluit van 15 april 2022, wat het primaire besluit werd genoemd. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft bezwaar aangetekend. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 3 juni 2022, waarbij het primaire besluit in stand werd gelaten. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 21 december 2022 behandeld, maar beide partijen waren niet aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht geen proceskosten in bezwaar heeft vergoed. De rechtbank oordeelde dat het Uwv in het primaire besluit al had beslist over de aanvraag van eiser en dat er geen sprake was van herroepen van het besluit, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had geen recht op een toeslag, zowel voor 2020 als voor 2021, en daarom was de beroepsgrond van eiser niet gegrond.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en eiser kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten in beroep. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder en is openbaar uitgesproken op 2 januari 2023. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. van Sark),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Eiser heeft bij het Uwv met terugwerkende kracht een toeslag op grond van de Toeslagenwet aangevraagd op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, voor de kalenderjaren 2020 en 2021. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen in het besluit van 15 april 2022 (het primaire besluit).
Met het bestreden besluit van 3 juni 2022 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is het Uwv bij het primaire besluit gebleven. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op zitting behandeld. Partijen waren niet aanwezig op de zitting – het Uwv had zich afgemeld; eiser is zonder bericht niet verschenen.

Overwegingen

Het bestreden besluit
Het Uwv heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser over het jaar 2021 geen recht heeft op een toeslag op zijn uitkering.
Eiser heeft bezwaar ingesteld tegen het primaire besluit omdat het Uwv volgens hem ten onrechte niet heeft beoordeeld of hij ook recht heeft op een toeslag op zijn uitkering over het jaar 2020. In het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard omdat eiser ook over het jaar 2020 geen recht heeft op een toeslag. Het primaire besluit blijft in stand.
Het geschil
Volgens eiser heeft het Uwv ten onrechte geen proceskosten in bezwaar vergoed. In het primaire besluit heeft het Uwv alleen beoordeeld of eiser recht heeft op een toeslag over het jaar 2021, terwijl in de aanvraag duidelijk een toeslag is aangevraagd over zowel 2020 als 2021. Doordat het Uwv in het bestreden besluit alsnog het jaar 2020 mee heeft genomen in de beoordeling, is het primaire besluit herroepen. Dat betekent volgens eiser dat het bezwaar gegrond is en dat het Uwv de proceskosten in bezwaar moet vergoeden.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen recht heeft op een toeslag op zijn uitkering over de jaren 2020 en 2021.
Beoordelingskader
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden kosten in bezwaar alleen vergoed als het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Volgens vaste rechtspraak is er sprake van herroepen als het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. [1]
Beoordeling rechtbank
6. De rechtbank vindt dat aan eiser terecht geen proceskosten in bezwaar zijn vergoed. In het primaire besluit heeft het Uwv de aanvraag van eiser afgewezen en beoordeeld dat eiser geen recht heeft op een toeslag. Daarmee is volledig op eisers aanvraag beslist en is de aanvraag voor 2020 en 2021 afgewezen. In het bestreden besluit is het Uwv – nadat het jaar 2020 ook inhoudelijk is beoordeeld – tot dezelfde conclusie gekomen. Het primaire besluit wordt in stand gelaten. Het rechtsgevolg voor eiser was de afwijzing van zijn aanvraag en dat blijft daarmee in stand: in het primaire besluit heeft eiser geen recht op een toeslag en na het bestreden besluit heeft eiser ook geen recht op een toeslag. Dat het Uwv pas in het bestreden besluit het jaar 2020 heeft meegenomen maakt dat niet anders, omdat het rechtsgevolg in het bestreden besluit niet is veranderd. Dat betekent dat er geen sprake is van herroepen zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Eiser heeft geen recht op een vergoeding van zijn proceskosten in bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond, eiser krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten in beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2439.