ECLI:NL:RBMNE:2023:1996

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
554777 / HA RK 23-60
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in familierechtelijke procedure afgewezen wegens te late indiening

In deze wrakingszaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de kinderrechter, mr. R.R. Everaars-Katerberg. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.Y. Hofstra, naar aanleiding van opmerkingen die de rechter had gemaakt tijdens een mondelinge behandeling op 16 maart 2022. Verzoekster voelde zich door deze opmerkingen gekwetst en twijfelde aan de onpartijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking te laat was ingediend, aangezien het meer dan een jaar na de uitlatingen van de rechter was. De wrakingskamer stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het tijdsverloop rechtvaardigden. Verzoekster had aangegeven dat zij dacht dat haar klacht tegen de rechter in behandeling was en dat zij onder stress verkeerde door andere procedures, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om het tijdsverloop te rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, met mr. C.N. Aalders als griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 554777 / HA RK 23-60
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 25 april 2023
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoekster),
advocaat mr. W.Y. Hofstra, te Hilversum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de achter gesloten deuren gehouden mondelinge behandeling van de kinderrechter op 16 maart 2022, in de zaak van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: GI) betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling (hierna: ots) en omgangsregeling van de (twee) kinderen [naam] , waarbij verzoekster als moeder belanghebbende is;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 31 maart 2023, in de zaak van de GI aangaande de verlenging van de ots van de kinderen [naam] , waaruit de wraking van kinderrechter rnr. R.R. Everaars-Katerberg namens verzoekster volgt;
  • de schriftelijke reactie van mr. Everaars-Katerberg van 7 april 2023.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 21 april 2023 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster met haar advocaat verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Everaars-Katerberg als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/552050 / JE RK 23-211.
2.2.
Namens verzoekster heeft mr. Hofstra op de zitting van 31 maart 2023 het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Op 16 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden met betrekking tot het verzoek van de GI tot verlenging van de ots. Ten tijde van die mondelinge behandeling heeft de rechter het volgende opgemerkt: “U moet hier niet gaan zitten ruziën. Er kan ook een uithuisplaatsing op neutraal terrein volgen.
Dan krijgt u beiden [
de wrakingskamer begrijpt: moeder en vader] een uur omgang.” Verzoekster heeft dit als een dreigement opgevat, waardoor zij twijfelt aan de onpartijdigheid van de rechter. Op de wrakingszitting heeft mr. Hofstra ter toelichting hierop het volgende naar voren gebracht. Verzoekster heeft de opmerking van de rechter als zeer kwetsend ervaren, temeer daar één van haar kinderen net na een periode van half jaar uithuisplaatsing was teruggeplaatst. Na de mondelinge behandeling heeft verzoekster een klacht ingediend tegen de rechter. Bij de vijf of zes zittingen in andere procedures die verzoekster daarna bij de rechtbank heeft gehad, waren steeds andere rechters betrokken. Verzoekster was in de veronderstelling dat dat samenhing met de ingediende klacht. Bij aankomst op de zitting van 31 maart 2023 was verzoekster onaangenaam verrast toen (onaangekondigd) dezelfde rechter als die van de mondelinge behandeling op 16 maart 2022 de behandelend rechter was. Hierop is de rechter namens verzoekster gewraakt. De opmerking van de rechter kan objectief bedoeld zijn, de opmerking en de verwachte invloed van de klacht op de verdere behandeling maken dat verzoekster het gevoel heeft gekregen dat de rechter vooringenomen was, althans kon zijn. Het wrakingsverzoek is tijdig gedaan. Uit het wrakingsverzoek en de toelichting daarop volgt voldoende duidelijk dat het verzoek gegrond is op een combinatie van omstandigheden, te weten de bewuste opmerking ter zitting, de nadien daartegen ingediende klacht en de confrontatie met deze rechter ter zitting. Direct op de zitting heeft verzoekster het wrakingsverzoek gedaan. Daarmee is het verzoek tijdig gedaan in de zin van artikel 37 Rv.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen. Het wrakingsverzoek dat op de zitting van 31 maart 2023 is gedaan, is naar de mening van de rechter te laat, nu de grondslag voor de wraking de bewuste opmerking van 16 maart 2022 is. Op grond van artikel 37 lid 1
Rv wordt het wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, aan de verzoeker bekend zijn geworden. Een jaar na dato kan niet meer gesproken worden van een spoedige reactie. De beschikkingen naar aanleiding van de zitting van 16 maart 2022 zijn genomen en de betreffende procedures zijn afgerond. Gelet hierop dient het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair dient het verzoek te worden afgewezen aangezien niet duidelijk is geworden waaruit de (schijn van) partijdigheid is gebleken, aldus de rechter. Er ligt nu een nieuw verzoek voor met nieuwe stukken, waarover zij nog helemaal niets heeft gezegd of over heeft beslist.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Op grond van artikel 37 lid 1 Rv wordt het verzoek gedaan
zodradie feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
De grond die verzoekster aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, ziet op het feit dat de rechter op 16 maart 2022 bepaalde opmerkingen heeft gemaakt, die verzoekster als zeer kwetsend heeft ervaren. Verzoekster was dus op 16 maart 2022 al op de hoogte van de feiten en omstandigheden waarop het verzoek tot wraking steunt. Mr. Hofstra heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer meegedeeld dat wegens de uitlatingen van de rechter op voormelde zitting, verzoekster twee weken na die zitting een klacht tegen de rechter bij de rechtbank heeft ingediend, die de rechtbank overigens nimmer heeft bereikt. De wrakingskamer merkt in de eerste plaats op dat een wrakings- en een klachtprocedure twee verschillende procedures zijn, waarin respectievelijk de (schijn van) vooringenomenheid en de bejegening door de rechter wordt beoordeeld. In de tweede plaats heeft verzoekster ervoor gekozen om voorafgaand aan de uitspraak van 30 maart 2022 geen wrakingsverzoek in te dienen. Hoewel de uitlatingen van de rechter op de zitting van 16 maart 2022 als kwetsend en partijdig werden ervaren heeft mr. Hofstra het wrakingsverzoek pas op de volgende ots-verlengingszitting van 31 maart 2023 ingediend bij de rechtbank. Dat is ruim een jaar later. Gelet op het proces-verbaal van de zitting van 16 maart 2022 kwamen de gewraakte opmerkingen van de rechter al op deze zitting ter sprake. Gesteld noch gebleken is dat in de tussentijd nog iets gebeurd, waardoor de onpartijdigheid van de rechter geschaad kon zijn.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat een wrakingsverzoek dat een jaar nadat de uitlating waardoor volgens verzoekster sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, is gedaan, in beginsel te laat is. Dat is slechts anders als sprake is van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de wrakingskamer in dit geval niet gebleken. Mr. Hofstra heeft naar voren gebracht dat verzoekster in de veronderstelling was dat haar klacht tegen de behandelend rechter in behandeling was en dat bij verzoekster sprake was van spanning en stress als gevolg van andere procedures. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn dit geen (bijzondere) omstandigheden die het tijdsverloop van ruim een jaar rechtvaardigen.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team Familierechter, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/552050 / JE RK 23-211 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. M.M. Janssen-Witteveen en R.C. Stijnen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.N. Aalders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
Mrs. Haeck, Janssen-Witteveen en Aalders zijn buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.