ECLI:NL:RBMNE:2023:1990

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/2024
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om inzage politiegegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2023 wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) beoordeeld. Eiser had op 3 december 2021 verzocht om inzage in politiegegevens, maar verweerder verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk, omdat het verzoek niet voldeed aan de eisen van de Wob. De rechtbank oordeelt dat eiser met zijn verzoek niet heeft beoogd om een Wob-verzoek in te dienen, aangezien hij niet wilde dat de gevraagde gegevens openbaar werden. De rechtbank concludeert dat het verzoek van eiser geen Wob-verzoek is en dat de afwijzing door verweerder terecht was.

De rechtbank behandelt ook het subsidiaire standpunt van verweerder over misbruik van recht. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij de informatie heeft opgevraagd om te begrijpen hoe de aanwijzing van zijn contactpersoon tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van recht, omdat eiser niet blijk heeft gegeven van kwade trouw. Desondanks leidt dit niet tot een vernietiging van het bestreden besluit.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de korpschef van politie

(gemachtigde: mr. S. Maas).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 april 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. De gemachtigde van verweerder was met bericht van verhindering niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is op 19 november 2021 gebeld door [contactpersoon] , inspecteur van de politie (hierna: de contactpersoon). Op diezelfde dag heeft deze contactpersoon aan eiser een e-mail gestuurd, waarin staat dat als eiser aangifte wil doen bij de politie of informatie over een lopende zaak wil hij daarvoor contact met de contactpersoon kan zoeken. Al het contact van eiser met de politie verloopt vanaf dat moment via de contactpersoon, e-mails of telefonische vragen aan anderen binnen de politie zullen niet meer worden beantwoord. Dit wordt intern vastgelegd. Dat komt omdat eiser boos is en scheldt in de gesprekken die hij voert en ervoor zorgt dat een gesprek niet mogelijk is. Ook vraag eiser te veel tijd van de politie.
2. Eiser heeft op 3 december 2021 onder meer verzocht om inzage op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg), dan wel op grond van de Wob, in alle e-mails van de contactpersoon over diens ondernomen acties om zijn e-mail van 19 november 2021 kracht bij te zetten. Ook vraagt eiser op grond van artikel 25 van de Wpg om de meldingen en communicatie die hij heeft uitgezet naar het call-centrum en/of andere delen van de landelijke politie. Eiser wil verder kennis nemen van alle politiemutaties van het call-centrum en de schriftelijke communicatie vanaf 15 augustus 2021 tot 1 december 2021. Hij wil kunnen vaststellen wat er over hem is geschreven in de politiesystemen om daarna een verzoek op grond van artikel 28 van de Wpg te kunnen indienen.
3. Deze zaak gaat alleen om het verzoek van eiser voor zover dat is gebaseerd op de Wob. Op eisers verzoek dat is gebaseerd op de Wpg heeft verweerder op 21 januari 2022 een afzonderlijk besluit genomen. Dat besluit ligt hier niet ter toetsing voor.
4. In het bestreden besluit in deze zaak heeft verweerder het Wob-verzoek van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens verweerder geen sprake is van een verzoek als bedoeld in artikel 3 van de Wob. Uit de aard en inhoud van het verzoek blijkt dat eiser inzage wil in politiegegevens op grond van artikel 25 van de Wpg om daarna een verzoek tot verwijdering of correctie te kunnen doen op grond van artikel 28 van de Wpg. Eiser heeft de Wob alleen genoemd om er zeker van te zijn dat er geen informatie buiten beschouwing wordt gelaten bij de behandeling van zijn verzoek om inzage. Uit het verzoek blijkt niet dat het is gericht op openbaar making van documenten, maar dat eiser de stukken wenst te krijgen met het oog op het uitoefenen van zijn recht op grond van artikel 28 van de Wpg. Daarmee vallen de documenten niet onder de Wob. Daar komt bij dat eiser al inzage heeft gehad in de gevraagde documenten op grond van de Wpg. Subsidiair stelt verweerder dat sprake is van misbruik van recht. Vanwege vele procedures over besluiten op grond van de Wpg is eiser bekend met de werkwijze van de politie om geen politiegegevens te verstrekken. Het verstrekken van deze gegevens op grond van de Wob zou het omzeilen van deze vaste werkwijze met zich meebrengen. Verweerder gaat er daarom vanuit dat eiser met zijn Wob-verzoek bewust heeft geprobeerd om de vaste werkwijze van de politie te omzeilen. Dit geeft blijkt van kwade trouw.
5. Eiser bestrijdt dat hij misbruik zou hebben gemaakt van zijn bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen. Daarvan is ook niet gebleken. Eiser heeft op grond van artikel 3, eerste lid van de Wob ook het recht om bij verweerder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid in te dienen. Dat eiser bij zijn Wob-verzoek onverplicht redenen heeft genoemd doet daaraan niet af. Dat verweerder het niet geschikt vindt om schriftelijke informatie uit het politiesysteem BHV te verstrekken, is niet van belang. Alleen informatie die op grond van de artikelen 10 en 11 van de Wob geweigerd mag worden, hoeft verweerder niet te verstrekken.
Is sprake van een Wob-verzoek?
6. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de hoofdregel is dat dat wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt, zo’n verzoek een Wob-verzoek is. [1] Dat de verzoeker de informatie vraagt vanwege zijn persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en/of met het oog op het gebruik van de informatie in een procedure tegen het bestuursorgaan of derden, betekent niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Dat is alleen anders als i) uit de aard van het verzoek, ii) uit de inhoud van het verzoek of iii) uit uitlatingen van de verzoeker, blijkt dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen.
7. Eiser heeft zijn verzoek primair gedaan op grond van artikel 25 van de Wpg. Hij heeft daarbij aangegeven dat als de gevraagde gegevens niet onder de Wpg vallen, zijn verzoek ook geldt als een Wob-verzoek. De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn verzoek niet ook heeft beoogd om een Wob-verzoek in te dienen. De rechtbank vindt hiervoor redengevend dat eiser op de zitting nadrukkelijk heeft gezegd dat hij niet wil dat de gevraagde gegevens ook voor anderen openbaar worden. Het uitgangspunt bij een Wob-verzoek is nu juist dat informatie openbaar wordt voor een ieder. Eiser heeft verder toegelicht dat hij de gevraagde gegevens wil inzien en er kennis van wil nemen, zodat hij daarna een verzoek tot wijziging van die gegevens op grond van artikel 28 van de Wpg kan indienen.
8. Gelet op de inhoud van het verzoek en de toelichting van eiser op zitting is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiser geen Wob-verzoek is. Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag van eiser om die reden terecht afgewezen.
Is sprake van misbruik van recht?
9. Hoewel het bestreden besluit gezien het voorgaande al in stand kan blijven, bespreekt de rechtbank gelet op wat eiser heeft aangevoerd, ook het subsidiaire standpunt van verweerder. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
10. De rechtbank is van oordeel dat van misbruik van recht hier geen sprake is. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij de informatie bij verweerder heeft opgevraagd om te kunnen achterhalen hoe de aanwijzing van zijn contactpersoon tot stand is gekomen. Daarbij had eiser van verweerder begrepen dat niet alle informatie valt onder het begrip politiegegevens als bedoeld in artikel 1 van de Wpg. Eiser heeft daarom zijn verzoek mede gebaseerd op de Wob, omdat hij niet weet hoe hij anders de gevraagde informatie van verweerder kan verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarom met zijn Wob-verzoek geen blijk gegeven van kwade trouw. Dit leidt echter gezien hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot een vernietiging van het bestreden besluit.
11. De rechtbank ziet tot slot geen reden om het onderzoek in deze zaak te heropenen of om een tussenuitspraak te doen, zoals eiser in zijn brief van 7 april 2023 heeft verzocht. Het is aan eiser zelf om indien wenselijk bij verweerder een verzoek te doen op grond van de Algemene Verordening gegevensbescherming.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gezien de conclusie onder punt 8 ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268 en van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1607.
2.Zie onder meer de uitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4256 en de uitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:265.