ECLI:NL:RBMNE:2023:1982

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
10441630
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toelating op werk na non-actiefstelling vanwege gedrag werknemer ten opzichte van werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De werknemer vorderde toelating tot zijn werk na een non-actiefstelling die was opgelegd vanwege zijn gedrag ten opzichte van een collega, [E]. De non-actiefstelling volgde op een reeks van gebeurtenissen die begonnen met de depressieve klachten van [eiser] en zijn interacties met [E]. Na een werkreis naar Las Vegas in augustus 2022, waarin [eiser] om hulp vroeg aan [E], ontstonden er spanningen die leidden tot een melding van [E] bij haar leidinggevende over de ongemakkelijke situatie. Dit resulteerde in een bemiddelingsgesprek, maar de situatie escaleerde verder, wat leidde tot een contactverbod en uiteindelijk de non-actiefstelling van [eiser]. De werkgever voerde aan dat de non-actiefstelling gerechtvaardigd was vanwege het verlies van vertrouwen in [eiser] en het risico dat hij klantgegevens zou manipuleren. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever op goede gronden had besloten tot de non-actiefstelling, gezien de herhaalde schending van afspraken door [eiser] en de verstoorde arbeidsrelatie. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10441630 UV EXPL 23-97 SV/40160
Kort geding vonnis van 28 april 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.J. Meinardi,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigden: mr. J.P.H. Zwemmer en mr. E.J. Boellaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 30 producties
  • het verweerschrift met 43 producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de gemachtigde van [eiser]
  • de pleitnota van de gemachtigden van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 april 2023. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Meinardi voornoemd. Namens [gedaagde] waren aanwezig [A] , manager Informations Technology Security Operations,
[B] , general manager en [C] , principal legal counsel, bijgestaan door de gemachtigden, mr. Zwemmer en mr. Boellaard voornoemd. Aan het einde van de zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [1990] , is op 9 oktober 2017 in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van [functie] , voor 40 uur per week.
2.2.
[gedaagde] is een [.] met 250 medewerkers. De medewerkers van [gedaagde] werken allemaal op dezelfde verdieping van een gebouw, op de achtste verdieping.
2.3.
[eiser] is werkzaam in het team Engineering. De heer [D] , teamleider van team Engineering, is zijn direct leidinggevende. De leidinggevende van [D] is de heer [A] , Informatie Technologoy Security Operiations Manager. De heer [B] is leidinggevende van [A] en eindverantwoordelijk voor alle activiteiten van [gedaagde] .
2.4.
De werknemers van [gedaagde] maken gebruik van het interne communicatiesysteem ‘Slack’, onder meer voor het uitwisselen van tekstberichten.
2.5.
[eiser] heeft al enige tijd, ruim twee jaar, depressieve klachten. Hij heeft daarover met zijn leidinggevende en met diverse andere collega’s gesproken.
2.6.
Sinds 1 juni 2020 is mevrouw [E] werkzaam voor [gedaagde] als recruiter. [eiser] en [E] werken niet samen maar hebben sinds de zomer van 2021 vriendschappelijk collegiaal contact. De leidinggevende van [E] is mevrouw [F] , Manager HR. Ook met [E] heeft [eiser] over zijn depressieve klachten gesproken.
2.7.
[E] is na verloop van tijd, vanaf eind oktober 2021, de gesprekken met [eiser] als ongemakkelijk gaan ervaren. Eind 2021 heeft zij hiervoor hulp gevraagd bij haar leidinggevende, [F] .
2.8.
Voorafgaand aan een werkreis naar Las Vegas, van 9 tot en met 15 augustus 2022, heeft [eiser] aan [E] via Slack gevraagd of zij in Las Vegas een oogje in het zeil wil houden door af en toe te vragen hoe het met hem gaat. [E] heeft daarop geantwoord dat zij dat wel wil doen in Las Vegas.
2.9.
[eiser] kreeg tijdens de werkreis last van depressieve klachten en heeft daarom in Las Vegas zowel via Slack als mondeling hulp gevraagd aan [E] . Zij heeft dit geweigerd, waarop [eiser] erg teleurgesteld was. Na terugkeer van de werkreis heeft [eiser] [E] op 16 augustus 2022 een Slackbericht gestuurd, waarin hij aangeeft dat hij haar wil spreken. Onder meer vindt hij het oneerlijk dat [E] heeft gezegd dat als zij dat zou doen ‘hij dan dagelijks om hulp zou vragen’.
2.10.
[E] heeft op 17 augustus 2022 bij de heer [G] , CFO van [gedaagde] en de leidinggevende van [F] , gemeld dat zij zich ongemakkelijk voelt door de houding van [eiser] . Daarna heeft op 18 augustus 2022 hierover een gesprek plaatsgevonden door [D] en [A] met [eiser] . Tijdens dit gesprek is besloten een bemiddelingsgesprek te houden tussen [eiser] en [E] , onder leiding van een externe vertrouwenspersoon. Dit werd de heer [H] .
2.11.
Op 25 augustus 2022 heeft dit gesprek plaatsgevonden, dat door [eiser] als stroef is ervaren en vooringenomen. Tijdens het gesprek is afgesproken dat [eiser] en [E] op een normale, zakelijke, manier verder samenwerken.
2.12.
[eiser] heeft daarna aan [D] en [A] laten weten dat hij erg teleurgesteld is over de wijze waarop [gedaagde] met de kwestie [E] is omgegaan. Op verzoek van [eiser] hebben op 21 en 28 september 2022 hierover gesprekken plaatsgevonden met [D] en [A] . Vanaf 28 september 2022 tot en met medio november 2022 heeft [eiser] alleen met [A] gesprekken gevoerd over de kwestie [E] .
2.13.
Op 23 november 2022 heeft [eiser] aan [E] een e-mail gestuurd waarin hij schrijft dat het hem zwaar valt dat zij bij zijn leidinggevende over hem heeft geklaagd. Onder meer schrijft hij:
“(..) Ik vind echt dat je te ver bent gegaan door de manier waarop jij het hebt doen escaleren. Je hebt me daar zoveel pijn mee gedaan dat ik daar eigenlijk (gedeeltelijke) excuses voor wil ondanks de fouten die ik (onbewust) zelf gemaakt heb. (..)
Ten eerste vind ik het gewoon gemeen dat je zonder enige waarschuwing op [D (voornaam)] (lees: [D] : toev. kr) bent afgestapt. En ten tweede vind ik het ook niet eerlijk dat je mij ergens van beschuldigt zonder dat je duidelijk aangeeft dat je iets vervelend begint te vinden. (..)”
2.14.
[eiser] heeft [A] op de hoogte gesteld dat hij deze mail heeft verstuurd.
2.15.
Op maandag 5 december 2022 heeft op verzoek van [A] , in aanwezigheid van [B] , een gesprek met [eiser] plaatsgevonden over de e-mail aan [E] . [A] en [B] geven tijdens het gesprek aan dat [eiser] deze e-mail niet had mogen versturen. Na afloop van het gesprek deelt [B] [eiser] per e-mail mee dat [gedaagde] een onderzoek doet naar grensoverschrijdend gedrag vanuit [eiser] naar [E] , dat [eiser] was verzocht geen contact op te nemen met [E] en dat hij dit toch heeft gedaan, en dat dit voorwerp is van onderzoek. Daarbij deelt [B] mee dat [eiser] geen contact mag opnemen met [E] en dat hij de rest van de week zijn werkzaamheden vanuit huis moet verrichten.
2.16.
[eiser] heeft naar aanleiding van het gesprek op 5 december 2022 per afzonderlijke e-mail aan [B] en aan [A] gereageerd, waarin hij zijn ongenoegen uit over de gang van zaken. [eiser] schrijft in de e-mail aan [A] dat hij weinig vertrouwen in hem heeft. Op 9 december 2022 is er een gesprek tussen [eiser] , [A] en [B] . [eiser] geeft in dit gesprek aan dat hij met de e-mail van 5 december 2022 absoluut niet heeft bedoeld het vertrouwen in [A] op te zeggen. [A] en [B] overhandigen [eiser] tijdens het gesprek een brief met daarin een officiële waarschuwing en een contactverbod tussen hem en [E] gedurende het dienstverband van [eiser] .
2.17.
Op 10 december 2022 reageert [eiser] per e-mail op de officiële waarschuwing. Onder meer geeft hij aan moeite te hebben dat er in het onderzoek geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en dat hij de lengte van het contactverbod niet proportioneel vindt.
2.18.
In een gesprek op 12 december 2022 tussen [eiser] , [B] en [A] krijgt [eiser] te horen dat het contactverbod in ieder geval twee jaar is. Hij krijgt hiervan ook een brief overhandigd, als opvolging van de officiële waarschuwing.
2.19.
[eiser] stuurt op 12 december 2022 per e-mail een reactie op deze brief naar [B] , [A] , [C] en [F] . Op 13 december 2022 stuurt [eiser] een e-mail naar [I] (CEO), [J] (CTO/Director Cyber security), [G] (CFO), [B] en [A] , waarin hij onder meer aangeeft dat het contactverbod buiten proportioneel is en dat hij twijfelt over zijn vertrouwen in [gedaagde] als werkgever. Daarbij doet [eiser] een (herhaalde) oproep voor een onafhankelijk onderzoek.
2.20.
Op 16 december 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , [B] en [A] , waarin aan [eiser] een brief en een vaststellingsovereenkomst wordt overhandigd. [gedaagde] geeft in de brief aan dat een verdere vruchtbare voortzetting van het dienstverband onmogelijk is geworden omdat [eiser] zelf het vertrouwen in zijn leidinggevende heeft opgezegd en [eiser] twijfelt of hij nog vertrouwen heeft in [gedaagde] als werkgever. [gedaagde] heeft [eiser] per diezelfde datum vrijgesteld van werkzaamheden.
2.21.
[eiser] heeft sindsdien niet meer voor [gedaagde] gewerkt.
2.22.
[eiser] heeft zich op 23 december 2022 ziekgemeld, waarna hij wordt gezien door de bedrijfsarts, die concludeert dat geen sprake is van ziekte maar louter een arbeidsconflict. De bedrijfsarts adviseert dit op te lossen met een mediator en een vertrouwd persoon aan de zijde van [eiser] . Daarna is een mediationtraject gestart, dat op 13 maart 2023 is beëindigd. De mediation heeft er niet toe geleid dat [eiser] zijn werk mag hervatten.
2.23.
Op 9 maart 2023 heeft [eiser] via LinkedIn een bericht gestuurd naar [E] , waarin hij zijn excuses aanbiedt voor zijn e-mail van 23 november 2022.
2.24.
Op 15 maart 2023 sommeert [eiser] [gedaagde] - via een brief van zijn gemachtigde - te bevestigen dat hij 20 maart 2023 weer wordt toegelaten tot zijn werkzaamheden.
2.25.
[gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven en heeft [eiser] op 22 maart 2023 een nieuw voorstel gedaan tot het treffen van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij vermeldt [gedaagde] als reden voor de non-actiefstelling mede het risico dat [eiser] klantgegevens zou manipuleren.
2.26.
Op 25 maart 2023 heeft [eiser] attractiepark ‘ [locatie] ’ bezocht, waar op dat moment een [naam gedaagde] evenement plaatsvond. [eiser] was daar om met bevriende collega’s een leuke dag te hebben, hij heeft toen niet deelgenomen aan een [naam gedaagde] activiteit.
2.27.
Op 19 april 2023 heeft [gedaagde] bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoekschrift ingediend, met het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] , primair vanwege verwijtbaar handelen, subsidiair vanwege een dusdanig verstoorde arbeidsrelatie dat voortzetting daarvan in redelijkheid niet langer van [gedaagde] kan worden gevergd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
I. [eiser] binnen 24 uur na het uitspreken van dit vonnis toe te laten tot zijn functie van [functie] op het kantoor van [gedaagde] en de daarop betrekking hebbende taken en verantwoordelijkheden te kunnen uitoefenen, zonder beperking van welke aard en omvang dan ook, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de aan haar op te leggen veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 100.000,-, althans een zodanige dwangsom als door de kantonrechter in goede justitie te bepalen;
II. de proceskosten te betalen.
3.2.
Ter onderbouwing van de vordering stelt [eiser] dat [gedaagde] hem zonder redelijke, voldoende zwaarwegende, grond uit zijn functie heeft ontheven en op non-actief heeft gesteld. [eiser] heeft recht en belang bij een spoedige terugkeer naar het werk.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de inhoud daarvan zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is niet door [gedaagde] betwist en volgt uit de aard van de vordering.
4.2.
De toewijsbaarheid van een vordering van een werknemer om in de gelegenheid gesteld te worden de bedongen arbeid te verrichten, wordt beoordeeld aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 BW, die inhoudt dat een werkgever zich jegens de werknemer als een goed werkgever dient te gedragen. In algemene zin brengt deze maatstaf voor een dergelijke vordering mee dat de toewijsbaarheid daarvan afhangt van de aard van de dienstbetrekking, de overeengekomen arbeid en de omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is dat van een goed werkgever gevergd mag worden dat hij de werknemer tegen diens wil slechts de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten indien hij daarvoor een redelijke grond heeft en die grond voldoende zwaar weegt, gelet op het in beginsel zwaarwegend te achten belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten. Een ingrijpende maatregel als een op non-actiefstelling mag slechts worden genomen als toelating van de werknemer op het werk aan de goede gang van zaken bij de werkgever grote schade zou toebrengen of indien vanwege andere zwaarwegende redenen, waartegen de belangen van de werknemer niet opwegen, in redelijkheid van de werkgever niet gevergd kan worden dat hij de werknemer nog langer op het werk duldt, ondanks het in beginsel diffamerende karakter van die maatregel.
4.3.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde] een redelijke en voldoende zwaarwegende grond had om [eiser] vanaf 16 december 2022 niet meer toe te laten tot de bedongen werkzaamheden en de op non-actiefstelling te handhaven.
4.4.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij op goede gronden heeft besloten [eiser] vrij te stellen van zijn werkzaamheden. [eiser] is ondanks een afspraak om geen persoonlijk contact meer te zoeken met [E] toch contact blijven zoeken. Toen [eiser] tijdens een opgestart onderzoek zijn werkzaamheden thuis moest verrichten heeft hij het vertrouwen in zijn leidinggevende [A] opgezegd. Na de waarschuwing op 9 december 2022 bleef [eiser] terugkomen op de gemaakte afspraken. Op 13 december 2022 bericht [eiser] dat hij geen vertrouwen meer heeft in [gedaagde] . Op 15 december 2022 constateert [gedaagde] dat [eiser] tekstberichten uit Slack heeft verwijderd. Door de combinatie van deze actie, de opstelling van [eiser] tegenover [E] , en het niet nakomen van de gemaakte afspraken, is [gedaagde] het vertrouwen verloren in de voortzetting van de arbeidsrelatie. De opstelling van [eiser] tegenover [E] en het manipuleren van Slack was reden om [eiser] per direct op non actief te stellen. [gedaagde] heeft een beëindigingsvoorstel gedaan, wat [eiser] heeft afgewezen. Het handelen van [eiser] daarna heeft voor [gedaagde] bevestigd dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen. [eiser] bezocht het LinkedIn-profiel van [E] , heeft [E] een bericht gestuurd via LinkedIn en heeft zonder uitnodiging het bedrijfsuitje in [locatie] bezocht. Na het mislukken van de mediation heeft [eiser] zich kandidaat gesteld voor de ondernemingsraad van [gedaagde] . Naast het verstoorde vertrouwen weegt voor [gedaagde] mee het welzijn van [E] , met wie [eiser] contact blijft zoeken.
4.5.
[eiser] meent dat [gedaagde] geen zwaarwegende grond heeft voor de non-actiefstelling. Het is [eiser] niet duidelijk wat de grondslag is voor de non-actiefstelling, er heeft hierover geen hoor- en wederhoor plaatsgevonden. De gronden in de brief van [gedaagde] van 16 december 2022, ‘dat [eiser] de kwestie niet kan loslaten’ en ‘dat [eiser] zou twijfelen over het vertrouwen in [gedaagde] als werkgever’, zijn geen zwaarwegende gronden die de non-actiefstelling kunnen rechtvaardigen. Als [E] problemen heeft gehad met het contact met [eiser] , dan had dit op een informele manier uitgepraat kunnen worden. [gedaagde] heeft de kwestie [E] uit de hand laten lopen door [eiser] niet meer in de gelegenheid te stellen de kwestie met [E] uit te praten. Daarbij geldt dat [gedaagde] haar eigen regels, als bedoeld in haar Complaints Regulation, niet heeft gevolgd. [E] heeft geen officiële klacht ingediend conform deze regeling, waardoor niet valt in te zien waarom [gedaagde] uit eigen beweging een onderzoek heeft ingesteld naar vermeend grensoverschrijdend gedrag. Er is geen onafhankelijk onderzoek uitgevoerd, zoals de Complaints Regulation voorschrijft. [eiser] heeft nog altijd vertrouwen in [gedaagde] als werkgever. De mail van 5 december 2022 aan [A] was in een emotionele gemoedstoestand verstuurd. [eiser] betwist dat er een risico is dat hij klantgegevens gaat manipuleren. Enkel op basis van het verwijderen van een aantal chatberichten kan dit niet geconcludeerd worden. Niet valt in te zien waarom het dienstverband niet voortgezet kan worden, zodat het ontbindingsverzoek afgewezen zou moeten worden.
4.6.
De kantonrechter kan geen oordeel geven over het ontbindingsverzoek, maar in deze zaak weegt wel mee - gezien de lange duur van de op non-actiefstelling enerzijds en de te verwachten behandeling van het ontbindingsverzoek op korte termijn - of dat verzoek met een hoge mate van waarschijnlijkheid zal worden afgewezen. Anders ligt opheffing van de non-activiteit op dit moment niet in de rede.
4.7.
Ten aanzien van de aanleiding [eiser] op non-actief te stellen oordeelt de kantonrechter als volgt. Op basis van de melding van [E] over het contact met [eiser] bij de leidinggevende van [eiser] , de heer [D] , blijkt dat het [eiser] in ieder geval in augustus 2022 duidelijk kon zijn dat [E] moeite had met hun contact. [eiser] heeft ter zitting erkend dat [E] eind 2021 al te kennen had gegeven niet meer met hem over zijn depressies te willen praten. Dat zij daartoe in het kader van het tripje naar Las Vegas kennelijk wel toe bereid leek, neemt niet weg dat het [eiser] op grond van het gesprek met [E] en de vertrouwenspersoon op 25 augustus 2022 duidelijk had moeten zijn dat [E] alleen nog zakelijk contact met [eiser] wilde. In de e-mail van 30 augustus 2022 heeft de vertrouwenspersoon aan [eiser] en [E] bevestigd dat zij beiden openstonden om op een normale, zakelijke manier verder samen te werken. Uit de gesprekken die leidinggevende [A] daarna met [eiser] heeft gevoerd, blijkt dat [eiser] het niet eens was met de gang van zaken, dat hij zich niet kon neerleggen bij de afgesproken wijze om met [E] voortaan alleen zakelijk om te gaan en de kwestie nogmaals met haar wilde uitpraten. Door op 23 november 2022 een (uitgebreide) e-mail naar [E] te sturen, waarin hij zijn ongenoegen uit over de gang van zaken en aangeeft teleurgesteld te zijn in haar, heeft [eiser] zich niet gehouden aan de afspraak om op een zakelijke manier met [E] om te gaan. Daarop heeft [gedaagde] een onderzoek aangekondigd en arbeidsrechtelijke maatregelen genomen, waaronder de opdracht om thuis te werken en het opleggen van een algeheel contactverbod met [E] contact op te nemen. Dat zou op het kantoor van [gedaagde] niet uitvoerbaar zijn geweest, nu alle werknemers van [gedaagde] op dezelfde verdieping werken. [eiser] is daarna herhaaldelijk in discussie gegaan met [gedaagde] over het onderzoek, over de reikwijdte van de genomen maatregelen waarbij hij zowel het vertrouwen in [A] als in [gedaagde] heeft opgezegd, waarop hij later weer is teruggekomen. Bij deze gang van zaken, het benaderen van [E] met persoonlijke kwesties terwijl er een duidelijke afspraak was dit niet te doen, het niet-berusten in de melding van [E] en het opzeggen van het vertrouwen in [gedaagde] , kon van [gedaagde] in december 2022 niet verlangd worden de arbeidsrelatie onveranderd voort te zetten. Niet is gebleken dat [gedaagde] op dat moment nog meer had kunnen doen om de discussies met [eiser] te beëindigen. Over het ontbreken van een officieel, onafhankelijk onderzoek op grond van de Complaints Regulation naar mogelijk grensoverschrijdend gedrag van [eiser] , heeft [gedaagde] ter zitting voldoende toegelicht dat dit niet mogelijk is omdat er geen officiële klacht door [E] is ingediend. Zij vond het indienen van een officiële klacht voor haarzelf te belastend. Dit neemt echter niet weg dat [gedaagde] ook uit een oogpunt van goed werkgeverschap verantwoordelijk is voor de werkomgeving van haar werknemers, in dit geval in het bijzonder [E] , zodat zij terecht is overgegaan tot bespreking van de kwestie. Wellicht had [gedaagde] in dat kader wat duidelijker onderzoek kunnen doen naar de feiten, zoals naar de situatie in Las Vegas en de (on)duidelijke opstelling van [E] , maar feit blijft dat de situatie mede door de hardnekkigheid van [eiser] in ieder geval op 16 december 2022 zodanig was geëscaleerd, dat op goede gronden is besloten tot de non-actiefstelling.
4.8.
Na de non-actiefstelling hebben [eiser] en [gedaagde] een mediationtraject gevolgd, waarbij de terugkeer van [eiser] op het werk voor [gedaagde] aanvankelijk nog tot de mogelijkheden heeft behoord. Desondanks heeft het mediationtraject niet tot een oplossing geleid. De omstandigheid dat [eiser] in maart 2023 - ondanks het in december 2022 opgelegde algehele contactverbod met [E] - toch een persoonlijk bericht naar haar heeft gestuurd, vervolgens zonder uitnodiging en voorafgaand overleg op een bedrijfsevenement van [gedaagde] is verschenen en zich na het mislukken van het mediationtraject verkiesbaar heeft gesteld voor de ondernemingsraad, heeft daarna niet bijgedragen aan herstel van de arbeidsrelatie met [gedaagde] . Dit is ook een beletsel om de vordering nu toe te wijzen. Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] niet aan het werk kan omdat het risico bestaat dat hij klantgegevens gaat manipuleren, wordt verworpen. [eiser] heeft ter zitting een aannemelijke verklaring voor het verwijderen van de (persoonlijke) chatberichten gegeven, terwijl er geen enkele andere aanwijzing is voor dat risico.
4.9.
Verder is aannemelijk dat directe terugkeer van [eiser] in de organisatie voor [E] bezwaarlijk is. Partijen zijn het erover eens dat een algeheel contactverbod eigenlijk niet mogelijk is, hetgeen overigens ook vraagtekens zet bij het verbod dat door [gedaagde] op 9 december 2022 is opgelegd, zodat een werkhervatting zonder een oplossing tussen [eiser] en [E] niet goed mogelijk is. De vraag blijft of een nader gesprek na augustus 2022 of een onafhankelijke mediation tussen hen beiden niet tot een gezamenlijke oplossing had kunnen of nog zou kunnen leiden, maar op dit moment is die oplossing er niet.
4.10.
Alles overziende oordeelt de kantonrechter dat opheffing van de non-actiefstelling op dit moment niet aangewezen is. Zoals het er nu voor staat is het ontbindingsverzoek niet kansloos en is ook na afwijzing daarvan herstel van de verhoudingen, met name tussen [eiser] en [E] , nodig. De kantonrechter geeft [gedaagde] in overweging om de tijd tot de behandeling van het ontbindingsverzoek alsnog te gebruiken voor een dergelijke poging.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er geen reden is voor het treffen van een ordemaatregel en de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.12.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 793,00 aan salaris voor de gemachtigde. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.A. van Buitenen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023.