ECLI:NL:RBMNE:2023:1946

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/2229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar last onder dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Eiser, die een woonwagen bewoont en een ijzerhandel exploiteert op een perceel dat in eigendom is van een derde-partij, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege geconstateerde overtredingen op het perceel. Eiser betwistte de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de last onder dwangsom door zijn toenmalige gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat het college het primaire besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt aan de gemachtigde van eiser, maar dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had niet tijdig bezwaar kunnen maken omdat hij niet op de hoogte was gesteld van het besluit. De rechtbank concludeerde dat het college het bezwaar van eiser niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren en vernietigde het bestreden besluit. Het college werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Koekoek),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug(het college)
(gemachtigde: W. van der Wel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats 1] .

Inleiding

Eiser bewoont met zijn gezin een woonwagen en exploiteert een ijzerhandel – [bedrijf] - op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] . Dat perceel is in eigendom van derde-partij en zijn zus [A] . Zij verhuren het perceel aan de gemeente. Eiser huurt het perceel van de gemeente.
Op 14 november 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan op een beroep van eiser en anderen over het door de raad van de gemeente vastgestelde bestemmingsplan " [locatie] ". [1] Naar aanleiding van deze uitspraak is het persoonsgebonden overgangsrecht ten aanzien van bewoning van de woonwagen aangepast in het bestemmingsplan.
Op 22 augustus 2019 heeft een toezichthouder van de gemeente een controle op het perceel uitgevoerd. Bij brief van 10 september 2019 heeft het college eiser in persoon geïnformeerd over de controle en eiser in de gelegenheid gesteld binnen drie weken door middel van oude foto’s en/of kaartmateriaal aan te tonen welk gedeelte van de woonwagen met uitbreidingen op 1 juni 1995 aanwezig was.
Bij brief van 9 oktober 2019 heeft mr. G.A.E. M. van Zinnicq Bergmann (de toenmalige gemachtigde), werkzaam bij Van der Goen advocaten, namens eiser gereageerd.
Het college heeft op 14 januari 2020 de toenmalige gemachtigde geïnformeerd van het voornemen eiser een last onder dwangsom op te leggen vanwege de geconstateerde overtredingen op het perceel. De toenmalige gemachtigde heeft daarop op 31 januari 2020 een zienswijze ingediend op briefpapier van het advocatenkantoor Van der Groen advocaten.
Het college heeft bij primair besluit van 5 oktober 2021 aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft dit besluit per gewone post en aangetekende post verzonden naar het postbusnummer van het advocatenkantoor van de voormalige gemachtigde.
De last houdt in dat eiser binnen zes maanden:
het recyclingbedrijf op het perceel dient te beëindigen en beëindigd te houden;
alle opslag van materialen en goederen ten behoeve van het recyclingbedrijf dient te beëindigen en beëindigd te houden;
de aangebrachte stelconplaten ten behoeve van het recyclingbedrijf dient te verwijderen en verwijderd te houden;
alle bouwwerken van het perceel, zowel ten behoeve van privégebruik als ten behoeve van het recyclingbedrijf, dient te verwijderen en verwijderd te houden, met uitzondering van de woonwagen met aanbouwen.
Indien eiser niet, niet volledig of niet tijdig aan de lastgeving voldoet, verbeurt eiser een dwangsom van € 15.000,- per week met een maximum van € 45.000, voor het gebruik van het perceel ten behoeve van een recyclingbedrijf en € 20.000,- ineens voor het in stand houden van bouwwerken op het perceel met uitzondering van de woonwagen met aanbouwen.
Bij dat primaire besluit is ook een persoonsgebonden gedoogbeschikking van het college van 5 oktober 2021 gevoegd, waarbij de woonwagen met aanbouwen op het perceel onder een aantal voorwaarden wordt gedoogd.
Eiser heeft op 8 februari 2022 een brief naar het college gestuurd over zijn zorgen over de toekomst van zijn bedrijf vanwege de aangekondigde last onder dwangsom.
Daarop heeft de burgemeester met een aangetekende brief op 22 februari 2022 eiser geïnformeerd met verwijzing naar het besluit van 5 oktober 2021 dat aan hem een last onder dwangsom is opgelegd.
Eiser heeft op 4 maart 2022 een bezwaarschrift ingediend. Op 4 april 2022 heeft de adviescommissie aan het college het advies uitgebracht om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
Het college heeft op 5 april 2022 de begunstigingstermijn verlengd tot 1 mei 2022.
Op 6 april 2022 heeft het college besloten het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren (het bestreden besluit). Op 29 april 2022 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd naar 1 juli 2022.
Gemachtigde van eiser heeft namens eiser beroep ingediend tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, de derde-partij en zijn zus [B] uit [plaats 2] .

Overwegingen

Belangen derde-partij en [B]
1. Op de zitting is gesproken over de belangen van derde-partij en van de op de zitting aanwezige zus van derde-partij. De rechtbank acht derde-partij vanwege zijn mede-eigendom van het perceel als zodanig belanghebbende in de procedure. Zijn op de zitting aanwezige zus heeft een afgeleid belang en geen rechtstreeks belang om in deze procedure als belanghebbende aan te merken. Op de zitting is afgesproken dat zij via haar broer op de hoogte wordt gehouden van de procedure en wordt betrokken bij mogelijke oplossingen tussen partijen.
Wat ligt ter beoordeling voor?
2. Het gaat om de vraag of het college terecht het bezwaar van eiser vanwege te late indiening daarvan, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser betwist dit en heeft gronden aangevoerd waarom het niet juist is dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
Het college blijft bij zijn standpunt dat voldaan is aan de wettelijke eis dat het dwangsombesluit bekend is gemaakt aan eiser en dat daarom de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Is het besluit op voorgeschreven wijze bekend gemaakt?
3. De rechtbank moet beoordelen of in dit geval het college het primaire besluit van
5 oktober 2021 op de juiste wijze bekend heeft gemaakt aan eiser.
4. Eiser stelt dat het besluit niet op de juist wijze bekend is gemaakt. Hij heeft nooit het besluit ontvangen en is nooit op de hoogte gesteld door zijn toenmalige gemachtigde. Die was al geruime tijd gestopt met zijn werk als advocaat en was niet meer zijn gemachtigde. Pas met de brief van de burgemeester van 22 februari 2022 is hij op de hoogte gesteld van het besluit waarbij hem een last onder dwangsom is opgelegd.
5. Indien een geadresseerde ontkent dat een besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt, moet het bestuursorgaan aannemelijk maken dat dit wel is gebeurd. Volgens vaste rechtspraak kan het bestuursorgaan dit doen door aannemelijk te maken dat het besluit is verzonden.
6. Het college heeft het primaire besluit niet aan eiser in persoon verzonden, maar per gewone post en aangetekende post naar het postbusadres van het kantoor van de toenmalige gemachtigde van eiser. De PostNL Track&Trace vermeldt dat het poststuk op 6 oktober 2021 is afgeleverd op het postbusadres van diens kantoor.
7. Het is vaste rechtspraak dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende via de gemachtigde loopt en dat, indien een besluit aan de bij het bestuursorgaan bekende gemachtigde wordt toegezonden, sprake is van een bekendmaking op de voorgeschreven wijze. [2]
8. De rechtbank is van oordeel dat het college het primaire besluit op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt door deze te verzenden naar de toenmalige gemachtigde. De rechtbank overweegt daartoe dat de toenmalige gemachtigde de zienswijze heeft ingediend op het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen. Dat na datum zienswijze circa 20 maanden zijn verstreken voordat het college is overgegaan tot verzending van het primaire besluit maakt dat niet anders. De gemachtigde van het college heeft in de loop van 2021, voorafgaand aan de verzending van het besluit, tweemaal telefonisch contact gezocht met het kantoor van de toenmalige gemachtigde. De eerste keer bleek deze afwezig vanwege vakantie. De tweede keer heeft geleid tot een telefonisch contact met de toenmalige gemachtigde. Niet is gebleken dat de toenmalige gemachtigde toen heeft gezegd dat hij niet meer als gemachtigde voor eiser optrad. De toenmalige gemachtigde heeft in een schriftelijke reactie van 21 juni 2022 bevestigd dat er toen juist inhoudelijk is gesproken over de wens van het college om de last onder dwangsom daadwerkelijk op te leggen aan eiser. Om die reden waren voor het college ten tijde van de verzenddatum van het besluit geen redenen om er aan te twijfelen dat de toenmalige gemachtigde nog eisers gemachtigde was. Het college mocht dus volstaan met toezending van het besluit aan de toenmalige gemachtigde van eiser. Dit betekent dat het primaire besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
9. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In deze zaak is de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift dus aangevangen op 7 oktober 2021 en geëindigd op 18 november 2021. Het bezwaarschrift van eiser van 4 maart 2022 is dus te laat ingediend.
10. Een overschrijding van de bezwaartermijn is slechts dan verschoonbaar als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het moet dan gaan om een bijzondere omstandigheid die buiten de risicosfeer van eiser hebben gelegen.
11. De rechtbank oordeelt dat hier sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank twijfelt er niet aan dat eiser niet van de last onder dwangsom op de hoogte is gesteld door zijn toenmalige gemachtigde. Dit is in beginsel een omstandigheid die voor risico van eiser komt, maar vanwege de lange voorgeschiedenis en het verloop van deze zaak ligt dat in dit specifieke geval anders. Uit de stukken en de toelichting op de zitting komt naar voren dat de er al een aantal decennia een conflict is tussen de gemeente en (de familie van) eiser over het perceel en dat de toenmalige gemachtigde al ruim 30 jaar optrad voor de (familie van) eiser, ook in de zaken over het perceel. Hij deed veel op eigen initiatief en onderhield zelfstandig de contacten met de gemeente zonder eiser volledig te informeren. Nadat de toenmalige gemachtigde op 31 januari 2020 de zienswijze had ingediend tegen het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen, heeft hij eiser niet meer op de hoogte gehouden van de voortgang van de zaak. Hij heeft eiser niet op de hoogte gesteld van het telefoongesprek met de gemachtigde van het college over de wens om tot het opleggen van de last onder dwangsom over te gaan en ook daarna is er geen contact geweest tussen eiser en zijn gemachtigde. Dit was niet het gevolg van een miscommunicatie of onenigheid tussen eiser en de toenmalige gemachtigde, maar van de werkwijze van de toenmalige gemachtigde die kennelijk is ontstaan doordat hij al jaren optrad voor eiser en zijn familie. Het valt eiser onder deze omstandigheden niet te verwijten dat hij geen contact heeft opgenomen met de toenmalige gemachtigde en er op heeft vertrouwd dat de toenmalige gemachtigde hem zou vertegenwoordigen in het geschil met het college. De rechtbank vindt het aannemelijk dat eiser op tijd bezwaar zou hebben gemaakt als hij tijdig op de hoogte was geweest van de last onder dwangsom. Eiser heeft namelijk op de zitting toegelicht dat hij meteen bij het college aan de bel heeft getrokken toen hij hoorde dat de toenmalige gemachtigde zijn praktijk had neergelegd door op
8 februari 2022 de brief aan het college te sturen. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Dat de toenmalige gemachtigde eiser niet op de hoogte heeft gesteld van het besluit om de last onder dwangsom op te leggen mag in dit geval niet voor risico van eiser komen.
12. Het staat vast dat eiser binnen twee weken nadat hij alsnog op de hoogte is gekomen van het besluit over de last onder dwangsom bezwaar heeft gemaakt. Het is vaste rechtspraak dat eiser dan geen verwijt kan worden gemaakt van de termijnoverschrijding. Eiser was dus redelijkerwijs niet in verzuim. Het college had eisers bezwaarschrift niet niet-ontvankelijk mogen verklaren.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt het college op om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt hierbij op dat een eventuele vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase door verweerder zelf moet worden beoordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Vloeit voort uit artikel 2:1 van de Awb in samenhang met artikel 6:17 van de Awb en zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1500.