In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Eiser, die een woonwagen bewoont en een ijzerhandel exploiteert op een perceel dat in eigendom is van een derde-partij, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege geconstateerde overtredingen op het perceel. Eiser betwistte de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de last onder dwangsom door zijn toenmalige gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat het college het primaire besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt aan de gemachtigde van eiser, maar dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had niet tijdig bezwaar kunnen maken omdat hij niet op de hoogte was gesteld van het besluit. De rechtbank concludeerde dat het college het bezwaar van eiser niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren en vernietigde het bestreden besluit. Het college werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden.