ECLI:NL:RBMNE:2023:1921
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak, beoordeling van beroepsgronden en procesorde
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de Gemeentebelastingen had op 25 februari 2022 de waarde van de woning vastgesteld op € 396.000,-, met als waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar op 20 juli 2022 ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was en de heffingsambtenaar zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft de WOZ-waarde beoordeeld aan de hand van een taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser te laat nieuwe beroepsgronden heeft aangevoerd, wat in strijd is met de goede procesorde. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de staat van de woning en de referentiewoningen niet correct zijn gewaardeerd. De rechtbank heeft de beroepsgrond over de motivering van de uitspraak op bezwaar verworpen, omdat de heffingsambtenaar voldoende op de bezwaren van eiser is ingegaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.