ECLI:NL:RBMNE:2023:1898

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/2985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de juridische grondslag daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 21 februari 2023, wordt de rechtsgeldigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. Eiser had op 8 maart 2022 zijn auto geparkeerd in Leerdam, maar ontving een naheffingsaanslag van € 66,50 omdat de parkeerbelasting niet was voldaan. Eiser stelde dat hij beschikte over een geldige parkeervergunning voor het jaar 2022 en maakte bezwaar tegen de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, en stelde dat eiser geen geldige parkeervergunning had op het moment van de naheffingsaanslag.

De rechtbank behandelde het beroep van eiser op 10 januari 2023, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar ten onrechte had gedaan, omdat er geen geldig besluit was dat aangaf waar tegen betaling met een parkeervergunning moest worden geparkeerd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag niet op een toereikende juridische grondslag berustte, aangezien de verordening parkeerbelastingen 2021 was ingetrokken en er geen nieuwe aanwijzing was gegeven voor de parkeergebieden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiser moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke juridische basis voor het opleggen van belastingaanslagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vijfheerenlanden (verweerder)

(gemachtigde: C. Madak en A. Prawirodirdjo).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 juni 2022.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser op 8 maart 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met het aanslagnummer [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag). Eiser was het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak gedaan op het bezwaar van eiser op 10 juni 2022 (de bestreden uitspraak).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 10 januari 2023 op een online zitting behandeld. Eiser is daarbij, zonder kennisgeving daarvan, niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft zijn auto met het kenteken [kenteken] op 8 maart 2022 geparkeerd ter hoogte van de Meent in Leerdam. Een parkeercontroleur heeft om 16.37 uur vastgesteld dat de auto daar stond geparkeerd zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. Daarom is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,50, bestaande uit € 1,00 tariefkosten en € 65,50 kosten van de naheffingsaanslag.
2. Volgens eiser is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd, omdat hij beschikt over een geldige parkeervergunning voor het jaar 2022.
3. Verweerder stelt primair dat het beroep van eiser ongegrond is, omdat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard, doordat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. Ook was geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Volgens verweerders is in de uitspraak op bezwaar ten onrechte aangegeven dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard. Dit moet worden opgevat als een kennelijk verschrijving. Subsidiair stelt verweerder dat het beroep ongegrond is, omdat eiser ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag (nog) niet beschikte over een geldige parkeervergunning voor het jaar 2022.
4. De rechtbank zich gelet op het primaire standpunt van verweerder voor de vraag gesteld of het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard met de uitspraak op bezwaar van de 10 juni 2022. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Onder de eerste kop op de uitspraak op bezwaar, genaamd ‘uitspraak op bezwaar’ staat vermeld: ‘Gelet op de dagtekening van het aanslagbiljet en de datum van ontvang van uw bezwaarschrift, concludeer ik dat uw bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Ik verklaar uw bezwaar niet-ontvankelijk’. Onder de vierde kop, genaamd ‘besluit’ staat vermeld: ‘Uw bezwaar is ongegrond verklaard. De aanslag blijft gehandhaafd.’ Volgens de rechtbank kan de laatstgenoemde zin niet worden opgevat als een kennelijke verschrijving. Onder de derde kop ‘beoordeling bezwaar’ gaat de heffingsambtenaar namelijk inhoudelijk in op de bezwaargrond van eiser dat hij beschikt over een parkeervergunning. Bij de beoordeling is onder meer een foto van de parkeervergunning gevoegd en staat vermeld dat uit onderzoek is gebleken dat eiser geen geldige parkeervergunning heeft. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de heffingsambtenaar inhoudelijk naar het bezwaar van eiser heeft gekeken en tot een heroverweging van het besluit is gekomen.
5. De rechtbank overweegt verder dat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht de discretionaire bevoegdheid heeft om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren als is vastgesteld dat het bezwaar niet tijdig is ingediend. Ook als het bezwaar niet-tijdig is, kan het bestuursorgaan het bezwaar dus inhoudelijk beoordelen, zodat uit de constatering in de uitspraak op bezwaar dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, niet zonder meer kan worden afgeleid dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet hierop is de rechtbank het niet eens met verweerder dat het beroep reeds ongegrond is, omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
6. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht en op goede gronden is opgelegd. Hierbij dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of de naheffingsaanslag op een toereikende juridische grondslag berust.
7. Voor de beoordeling of de naheffingsaanslag op een toereikende juridische grondslag berust zijn de navolgende verordeningen en besluiten van belang.
7.1.
Op 15 december 2020 heeft de raad van de gemeente Vijfheerenlanden de Verordening parkeerbelastingen 2021 [1] vastgesteld. De Verordening parkeerbelastingen 2021 is op 23 december 2020 bekendgemaakt en met ingang van dezelfde datum in werking getreden.
7.2.
Op 27 oktober 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders gelet op artikel 225 van de Gemeentewet en artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen 2021, het Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent parkeerbelastingen 2021 (het Aanwijzingsbesluit) vastgesteld. In het Aanwijzingsbesluit zijn de gebieden aangewezen waarbinnen tegen betaling van parkeerbelasting met vergunning kan worden geparkeerd. Het Aanwijzingsbesluit is op 23 december 2020 bekendgemaakt en met ingang van 1 januari 2021 in werking getreden.
7.3.
Op 14 december 2021 heeft de raad van de gemeente Vijfheerenlanden de Verordening parkeerbelastingen 2022 [2] vastgesteld. De Verordening parkeerbelastingen 2022 is op 20 december 2021 bekendgemaakt en met ingang van dezelfde datum in werking getreden.
7.4.
In de Verordening parkeerbelastingen 2021 en de Verordening parkeerbelastingen 2022 is onder meer vermeld:
"Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende
belastingen geheven:
a. (...)
b. een belasting van een van gemeentewege verleende
vergunning voor het parkeren van een voertuig op de
in die vergunning aangegeven plaats en wijze.".
8. Ingevolge artikel 217 van de Gemeentewet moet een belastingverordening onder meer het belastbare feit vermelden. Naar het oordeel van de rechtbank vormt een aanwijzing van de plaats waar betaling van de belasting voor het parkeren met een vergunning nodig is, een essentieel onderdeel van het belastbare feit. Het moet voor een parkeerder voldoende duidelijk zijn waar met een vergunning, en daarmee tegen betaling, moet worden geparkeerd. De plaatsen waar moet worden betaald met een vergunning hoeven niet zonder meer in de verordening zelf te zijn aangewezen. Dat kan ook in een apart besluit. In dit geval heeft de gemeentelijke regelgever ervoor gekozen om de aanwijzing van de parkeergebieden niet in een verordening op te nemen, maar in een apart aanwijzingsbesluit.
8.1.
Verweerder heeft toegelicht dat het Aanwijzingsbesluit het meest recente aanwijzingsbesluit is en nog steeds, dus ook in deze zaak, geldig is, omdat er in 2022 geen nieuw aanwijzingsbesluit is genomen. De rechtbank is het daar niet mee eens, omdat het het Aanwijzingsbesluit is gebaseerd op de oude Verordening parkeerbelastingen 2021, die op 1 januari 2022 is ingetrokken. Met de intrekking van de Verordening parkeerbelastingen 2021 is aan het daarop gebaseerde aanwijzingsbesluit de rechtsgrond komen te ontvallen. Volgens de rechtbank zou het in strijd met het legaliteitsbeginsel zijn als het op een verordening gebaseerde aanwijzingsbesluit geldig zou blijven, terwijl het aanwijzingsbesluit zelf zou komen te vervallen. [3] Dat zou anders zijn als er een besluit is genomen onder de nieuwe Verordening parkeerbelastingen 2022 waarin staat dat het (oude) aanwijzingsbesluit dat op grond van de ingetrokken Verordening parkeerbelastingen 2021 is genomen, desondanks geldig blijft. Dat is evenwel niet gesteld door verweerder en de rechtbank heeft zelf ook geen aanknopingspunt gevonden dat een dergelijk besluit bestaat. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat op het moment dat eiser parkeerde (8 maart 2022) er geen geldig besluit bestond waarin voldoende duidelijk is aangegeven waar tegen betaling met een parkeervergunning moest worden geparkeerd. Er is daarom onvoldoende juridische basis voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
9. Gelet op wat onder 8.1. is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding meer om de beroepsgrond van eiser over de geldigheid van de parkeervergunning en het standpunt van verweerder daarover te beoordelen.
10. Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 21 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent de heffing en invordering van parkeerbelastingen (Verordening parkeerbelastingen).
2.Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2022.
3.Vergelijk het arrest van het hof Arnhem van 7 augustus 2020, ECLI:NL:GHARN:2000:AA7210.