1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. (…)
Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen.
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
Artikel 9 Kosten.
De kosten van de naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen ƒ 65,--.
(…)
Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel
1. De "Verordening Parkeerbelastingen" van 7 maart 1996, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 mei 1996, goedgekeurd bij besluit van 13 juni 1996, nr. 96/4/U12, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1998.
(…)"
4.3. In de Tarieventabel behorende bij de Verordening parkeerbelastingen 1998 van de gemeente Almelo, zoals deze voor het onderhavige jaar luidt, zijn, voor zover voor het onderhavige geding van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
"1. Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedraagt:
gebied bedrag per tijdseenheid van
Centrumgebied (blauw gekleurd) ƒ 0,25 10 minuten of gedeelte daarvan
Bewonersgebied (geel gekleurd) - 5,00 60 minuten of gedeelte daarvan
Parkeerplaatsen voor langparkeren - 3,00 etmaal (van 0.00 uur tot 24.00 uur)
(paars gekleurd) of gedeelte daarvan
(…)"
4.4. De bekendmaking van de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel heeft naar het oordeel van het Hof op de wettelijk voorgeschreven wijze plaatsgevonden. Daarbij is vermeld dat en waar de Verordening voor een ieder ter inzage ligt.
4.5. Ingevolge artikel 20, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die op de onderhavige heffing van overeenkomstige toepassing is verklaard kan de Ambtenaar, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting naheffen. De Ambtenaar verdedigt dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd omdat vaststaat dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan.
4.6. Op grond van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onderdeel a, en artikel 8 van de Verordening is voor het ontstaan van het belastbare feit ter zake waarvan een parkeerbelasting wordt geheven, in alle gevallen een openbaar te maken besluit van burgemeester en wethouders noodzakelijk dat de aanwijzing inhoudt van de plaats waar, het tijdstip waarop en de wijze waarop tegen betaling van de belasting mag worden geparkeerd.
4.7. Een besluit als bedoeld in 4.6. kan door de Ambtenaar niet worden overgelegd omdat het, naar hij ook ter zitting van 29 juni 2000 heeft verklaard, als zodanig niet is genomen. Naar het oordeel van het Hof kunnen voorts, anders dan de Ambtenaar verdedigt, als zodanig besluit niet gelden het geheel of delen van de door de Ambtenaar tijdens de eerste zitting overgelegde stukken. Die stukken betreffen slechts een ambtelijke nota van december 1995 met betrekking tot de invoering van een (nieuw) systeem van belanghebbendenparkeren waarin tevens is opgenomen de voortzetting van het reeds bestaande systeem van betaald parkeren in de gemeente Almelo, en een besluit van burgemeester en wethouders van 19 december 1995 met deze nota in te stemmen en -onder meer- de raad voor te stellen kredieten voor de uitvoering ter beschikking te stellen, en een parkeerverordening 1996 vast te stellen. Als de ambtelijke nota of het besluit daarmee in te stemmen al als een aanwijzingsbesluit zou kunnen worden aangemerkt (hetgeen naar het oordeel van het Hof niet het geval is) kan dit slechts gelden voor de parkeerverordening 1996 die in samenhang met die nota tot stand is gekomen. Dat besluit is echter niet op de voorgeschreven wijze openbaar gemaakt, waaronder, naar het oordeel van het Hof, is te verstaan een bekendmaking op dezelfde wijze als voorgeschreven voor de parkeerverordening waarop het besluit is gebaseerd. De door de Ambtenaar overgelegde advertentie van 28 september 1996 bevat geen enkele verwijzing naar een besluit, laat staan naar datum en nummer daarvan.
4.8. Behalve op de hiervoor vermelde gronden is het betoog van de Ambtenaar ter zitting dat het door hem veronderstelde aanwijzingsbesluit voor de verordening parkeerbelastingen 1996 ook moet worden aangemerkt als het in de Verordening bedoelde besluit vergeefs voorgedragen in verband met het volgende. Met de intrekking van de oude parkeerverordening 1996 is aan het (vermeende) daarop gebaseerde aanwijzingsbesluit de rechtsgrond komen te ontvallen. De veronderstelling van de Ambtenaar dat een aanwijzingsbesluit, dat is gebaseerd op een ingetrokken verordening, zijn rechtskracht behoudt is naar het oordeel van het Hof in strijd met het legaliteitsbeginsel. Een besluit dat inhoudt dat het oude aanwijzingsbesluit dat op grond van de ingetrokken verordening is genomen onder de nieuwe Verordening Parkeerbelastingen 1998 zijn gelding blijft behouden, is evenmin genomen en kan dan ook door de Ambtenaar niet worden overgelegd.
4.9. Het Hof is voorts van oordeel dat de Tarieventabel evenmin kan gelden als het in 4.6. bedoelde besluit. De Tarieventabel behoort weliswaar bij de Verordening en is als zodanig door de gemeenteraad vastgesteld. De bevoegdheid tot aanwijzing als bedoeld in artikel 8 van de Verordening berust echter "in alle gevallen" bij het college van burgemeester en wethouders en de raad kan daarom die bevoegdheid, zonder voorafgaand daarop gericht besluit, niet meer uitoefenen. Bovendien is het Hof van oordeel dat de Tarieventabel onvoldoende gegevens bevat om als aanwijzingsbesluit in de hiervoor bedoelde zin aangemerkt te kunnen worden. Zowel de exacte plaatsbepaling (de Tarieventabel noemt slechts in het algemeen drie te onderscheiden gebieden), als het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd, ontbreken in de Tarieventabel.
4.10. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat een besluit als bedoeld in 4.6. niet is genomen. Dat brengt het Hof tot het oordeel dat de onderhavige naheffingsaanslag niet berust op een daarvoor toereikende wettelijke grondslag.
4.11. De door belanghebbende in het beroepschrift naar voren gebrachte klacht kan, gelet op het vorenstaande, buiten behandeling blijven.
5. Conclusie
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is, en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
6. Proceskosten
Belanghebbende heeft ter zitting nadrukkelijk afgezien van een vergoeding van proceskosten.
7. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar waarvan beroep;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- gelast dat de Ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van ƒ 45,-