ECLI:NL:RBMNE:2023:1872

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/5036
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewetuitkering op basis van eerder geduide functies zonder toename van medische beperkingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een Ziektewetuitkering toe te kennen vanaf 30 september 2021. Eiser, die voorheen als administratief medewerker werkte, ontving sinds 3 juni 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na een ziekmelding op 7 januari 2020 werd hem een Ziektewetuitkering toegekend, maar deze werd beëindigd op 20 augustus 2021 op basis van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) die concludeerde dat hij meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen in drie passende functies. Eiser meldde zich opnieuw ziek op 30 september 2021, maar het Uwv weigerde zijn aanvraag voor een Ziektewetuitkering, stellende dat zijn belastbaarheid niet was gewijzigd ten opzichte van de eerdere beoordeling.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat er geen toename van medische beperkingen is. De rechtbank benadrukt dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld. Eiser had de verantwoordelijkheid om zijn standpunt met medische stukken te onderbouwen, wat hij niet voldoende heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat de geselecteerde functies passend zijn. Eiser heeft geen concrete beroepsgronden aangevoerd tegen de geduide functies. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het Uwv om de Ziektewetuitkering te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5036

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van
het Uwv om aan hem vanaf 30 september 2021 een Ziektewetuitkering toe te kennen.
Wat er aan deze zaak vooraf ging
Eiser was voorheen werkzaam als administratief medewerker. Hij ontving sinds 3 juni 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na een ziekmelding op 7 januari 2020 heeft het Uwv aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend met ingang van 7 april 2020.
In het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) heeft een medisch en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op basis van drie passende functies heeft het Uwv geconcludeerd dat eiser meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Dit zijn de functies operator chemische en kunststofverwerkende industrie, archiefmedewerker en samensteller kunststof en rubberproducten. Op 19 juli 2021 heeft het Uwv daarom besloten dat de uitkering op grond van de Ziektewet van eiser met ingang van 20 augustus 2021 eindigt. De WW-uitkering van eiser is daarna voortgezet.
Op 30 september 2021 heeft eiser zich weer vanuit de WW ziekgemeld. Met het besluit van 8 november 2021 heeft het Uwv een Ziektewetuitkering aan eiser geweigerd omdat hij op 30 september 2021 in staat zou zijn de hiervoor genoemde functies in het kader van de EZWB te verrichten. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 17 januari 2022 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard in de uitspraak van 30 juni 2022, omdat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank niet zorgvuldig is geweest. Het Uwv moest een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van de uitspraak.
Het Uwv heeft op 13 oktober 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit). In het bestreden besluit is het Uwv na een fysiek spreekuurcontact van oordeel dat de conclusies uit de beslissing op bezwaar van 17 januari 2022 juist zijn. De beëindiging van de ZW-uitkering per 30 september 2021 blijft in stand.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft opnieuw beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Daarnaast was de gemachtigde van het Uwv aanwezig.

Het geschil

1. In het bestreden besluit concludeert het Uwv dat eisers belastbaarheid niet is gewijzigd ten opzichte van de belastbaarheid die bij de EZWB is vastgesteld. De functies die bij de EZWB zijn geselecteerd zijn daarom passend. Eiser is het daar niet mee eens en stelt dat zijn functioneren is verslechterd en zijn beperkingen zijn toegenomen. Aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank het standpunt van het Uwv. Het gaat daarbij om de situatie van eiser op 30 september 2021.

De beoordeling van het geschil door de rechtbank

2. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het beoordelingskader?
3. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn.
4. Degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts moet dat onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is doorgaans een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig.
5. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op een ZW-uitkering. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan de arbeid die iemand deed voordat hij zich ziekmeldde. Er geldt een uitzondering als iemand, wiens ZW-uitkering bij de EZWB is beëindigd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk, niet weer is begonnen met werken en zich opnieuw ziekmeldt. Dat is bij eiser ook het geval. Bij de nieuwe ziekmelding moet het Uwv dan kijken naar de functies die als passend zijn geselecteerd bij de EZWB. Dat zijn voor eiser de functies operator chemische en kunststofverwerkende industrie met SBC-code 271122, archiefmedewerker met SBC-code 315132, en samensteller kunststof en rubberproducten met SBC-code 271130, de reservefunctie snackbereider (handmatig) met SBC-code 111071 en de reservefunctie wikkelaar (nieuw en revisie) met SBC-code 267053. In dit verband geldt sinds kort een nieuw beoordelingskader. [1] Het Uwv moet voortaan eerst beoordelen of er sprake is van een toename van beperkingen ten opzichte van de eerdere beoordeling bij de EWZB. Als daar geen sprake van is, worden alle eerdere functies geschikt geacht. Als er wél sprake is van een toename van beperkingen dan moet het Uwv daarna beoordelen of er nog tenminste drie van de eerder geduide functies geschikt zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zorgvuldigheid van het medische onderzoek
6. De rechtbank vindt dat het medische onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 juni 2022 geoordeeld dat het medische onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder goede motivering heeft afgezien van een fysiek spreekuurcontact. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser alsnog gezien op een fysiek spreekuur. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie die eiser heeft overgelegd betrokken bij zijn oordeel of eiser recht heeft op een ZW-uitkering.
De medische beoordeling
7. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep stellen zich gelet op hun rapporten van 5 november 2021 en 5 oktober 2022 op het standpunt dat er geen sprake is van een toename van beperkingen ten opzichte van de EZWB. Zij hebben geen andere beperkingen aangenomen ten opzichte van de bij de EZWB geldende Functionele Mogelijkhedenlijst van 2 juni 2021 (de FML) en volgens hen zijn bij de EZWB geduide functies passend per 30 september 2021.
8. Volgens eiser zijn zijn psychische klachten en rugklachten toegenomen sinds de EZWB. Hij voert daartoe -samengevat- het volgende aan. Eiser wijst op journaalregels van de huisarts waaruit blijkt dat hij zich rond de datum in geding weer heeft gemeld vanwege toegenomen psychische klachten en toegenomen rugklachten. Anders dan bij de EZWB is sprake van een psychologische behandeling en van een depressieve stoornis. Dat sprake is van toename van de psychische klachten blijkt volgens eiser uit het feit dat er ten tijde van de datum in geding een indicatie was voor een verwijzing naar Indigo vanwege persisterende toegenomen depressieve klachten, dat er uiteindelijk behandeling heeft plaatsgevonden en de dosis van de medicatie citalopram is verhoogd. Daarom had het Uwv ook een urenbeperking van ten minste 6 uur per dag moeten aannemen. Dat op de datum in geding nog geen sprake was van psychologisch behandeling komt door wachtlijstproblematiek. Volgens eiser is zijn psychosociale problematiek niet de oorzaak van zijn beperkingen, maar zorgt het wel voor een toename van de ernst van de depressieve stoornis. Dat had de verzekeringsarts moeten onderkennen. Eiser verwijst verder naar de door hem in beroep overgelegde brief na intake van Indigo van 5 oktober 2022 en het arbeids-medisch belastbaarheidsonderzoek door een arts en psycholoog dat op 9 januari 2023 in het kader van de Participatiewet is gedaan. Zij komen tot de conclusie dat eiser dusdanige verstrekkende klachten heeft dat hij niet belastbaar is. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat zijn rugklachten zijn toegenomen heeft eiser in beroep gewezen op de klinische diagnose van een arts van 6 december 2022 van de afdeling Radiologie van het Antonius ziekenhuis in Utrecht (degeneratieve haakvorming van dekplaat L4) en een brief van de fysiotherapeut van Het Rugcentrum die op basis van fysiek diagnostisch onderzoek van eiser op 18 januari 2023 concludeert dat de klinische diagnose passend is bij de geconstateerde degeneratieve veranderingen.
9. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden.
10. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische klachten van eiser heeft onderschat. De klachten van eiser zijn kenbaar in de (her)beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de journaalregels van de huisarts. Uit de journaalregels blijkt weliswaar dat eiser zich op 8 oktober 2021 met spanningsklachten (en met rugklachten) heeft gemeld bij de huisarts, maar daaruit blijkt niet dat de psychische klachten erger zijn dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Eiser heeft er verder op gewezen dat er rondom september 2021 een indicatie aanwezig was voor een verwijzing naar Indigo, maar de rechtbank heeft uit de overgelegde informatie niet kunnen opmaken wanneer eiser is verwezen naar een psycholoog van Indigo. Ook op de zitting heeft eiser daarover geen duidelijkheid kunnen geven. Volgens eiser was op de datum in geding nog geen sprake was van psychologische behandeling vanwege wachtlijstproblematiek, maar omdat de rechtbank niet weet wanneer de verwijzing is geweest kan zij dit niet zonder meer volgen. Verder overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat sprake is van psychologische behandeling, op zichzelf nog niet betekent dat de klachten van eiser daadwerkelijk zijn verergerd en eiser meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Over het arbeids-medisch belastbaarheidsonderzoek van 9 januari 2023 heeft het Uwv gesteld dat dit te ver na de datum in geding is gedaan om te betrekken bij de beoordeling van de belastbaarheid van eiser op de datum in geding. De rechtbank is het met Uwv eens. In het onderzoek wordt onder meer geconcludeerd dat de psychische belastbaarheid van eiser beperkt is, maar het onderzoek biedt de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen dat de beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat, nu het onderzoek meer dan 15 maanden na de datum in geding heeft plaatsgevonden. Ook de verhoogde dosis citalopram, welke ruim na de datum in geding is verhoogd (op 23 augustus 2022) vormt daartoe onvoldoende aanleiding. Omdat de rechtbank niet meegaat in eisers conclusie dat de psychische klachten erger zijn dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om eiser te volgen in zijn conclusie dat een urenbeperking (van ten minste 6 uur) had moeten worden aangenomen.
11. De informatie die eiser in het kader van de rugklachten heeft overgelegd, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de rugklachten zijn onderschat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eerder bij de EZWB heeft een verzekeringsarts voor de rugklachten van eiser lichamelijke beperkingen in de FML opgenomen, waaronder voor frequent buigen tijdens het werk, staan tijdens het werk, en gebogen en/of getordeerd actief zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 oktober 2022 overtuigend gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiser. Eiser heeft in beroep twee nieuwe stukken overgelegd, een klinische diagnose tot degeneratieve haakvorming van dekplaat L4 en een brief van de fysiotherapeut waarin wordt geconstateerd dat deze diagnose passend is bij degeneratieve veranderingen aan de wervelkolom. Voor het aannemen van verdergaande beperkingen in verband met de rugklachten ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de klinische diagnose van degeneratieve afwijkingen in de wervelkolom geen verband houdt met aspecifieke lagere rugklachten, maar dat dit gezien eisers leeftijd een algemene bevinding is. De brief van de fysiotherapeut van Het Rugcentrum waarin de bevindingen van een fysiek diagnostisch onderzoek wordt gegeven, vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet relevant voor de datum in geding, omdat eiser pas op 18 januari 2023 is gezien door de fysiotherapeut. Wel heeft hij toegelicht dat in het diagnostisch onderzoek van de fysiotherapeut wordt gesproken over een forse deconditionering, wat een gevolg is van gedrag en daarmee aldus de verzekeringsarts geen gevolg is van ziekte of gebrek. De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiser heeft de uitleg van de verzekeringsarts van de diagnoses in de door hem overgelegde informatie bovendien niet weersproken. De stukken bieden geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de rugklachten van eiser zijn verergerd en ook op een andere wijze is een verergering niet (medisch) onderbouwd.
12. De rechtbank komt op basis van wat zij onder 10. en 11. heeft geoordeeld tot de conclusie dat geen sprake is van een toename van medische beperkingen. Daarom moet worden geconcludeerd dat de geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht op de datum in geding voor eiser geschikt zijn. Aan een beoordeling van arbeidskundige gronden wordt dan ook niet toegekomen. Eiser heeft verder ook geen concrete beroepsgronden aangevoerd tegen de geduide functies.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de beslissing van het Uwv juist is. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van eiser terecht met ingang van 30 september 2021 geweigerd. Deze beslissing blijft dan ook gehandhaafd.
14. Het Uwv hoeft de proceskosten die eiser heeft gemaakt en het griffierecht dat hij heeft betaald niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658 en ECLI:NL:CRVB:2022:2672.