ECLI:NL:RBMNE:2023:1862
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van een belastinggeschil
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 29 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 302.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021, wat geldt voor het belastingjaar 2022. Eiser, eigenaar van een appartement uit 1983, betwistte deze waarde en stelde dat deze niet hoger kon zijn dan € 287.000,-. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld na de ongegrondverklaring van zijn bezwaar door de heffingsambtenaar op 29 juli 2022.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit is onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning van eiser wordt vergeleken met vier referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen goed bruikbaar zijn voor de vergelijking, aangezien ze zich in hetzelfde appartementencomplex bevinden en vergelijkbare gebruiksoppervlakten hebben. De rechtbank stelt vast dat de woningwaarde per vierkante meter van eisers woning in lijn is met de prijs per vierkante meter van de referentiewoning, en dat de verschillen in verkoopprijzen van de andere referentiewoningen verklaarbaar zijn door hun kwaliteit en ligging.
Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de staat van zijn woning slechter is dan door de heffingsambtenaar is aangenomen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de kwaliteit van de woning als bovengemiddeld heeft aangemerkt en dat eiser geen objectieve gegevens heeft overgelegd om dit te weerleggen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.