ECLI:NL:RBMNE:2023:1855

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
16.272160.22 en 16.335964.21 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

Op 21 april 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van vuurwapenbezit en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De zaak betreft twee incidenten: op 9 december 2021 heeft de verdachte in Lelystad twee slachtoffers mishandeld, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een fractuur van het jukbeen bij slachtoffer 1 en een neusrugbreuk bij slachtoffer 2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 oktober 2022 ook een vuurwapen van categorie III voorhanden had. Tijdens de zitting op 7 april 2023 zijn de vorderingen van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging besproken. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de mishandeling en het vuurwapenbezit gehandhaafd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor beide slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.272160.22 en 16.335964.21 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. J.P. Jansen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partijen ( [slachtoffer 1] , bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.H. Bouwman, advocaat te Amsterdam en [slachtoffer 2] , bijgestaan door haar advocaat, mr. G.S. Jongstra, advocaat te Almere) naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er op neer dat verdachte:
parketnummer 16-272160-22:
op 22 oktober 2022 te Almere een vuurwapen/pistool en munitie (patronen) van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
dagvaarding met parketnummer 16-335964-21:
1 primair:op 9 december 2021 te Lelystad aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur en/of dislocatie van het jukbeen, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht te geven,
subsidiairten laste gelegd als een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
2 primair:op 9 december 2021 te Lelystad opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (onder meer een neusrugbreuk en een ontsierende verdikking en/of verklaring van de neus) aan [slachtoffer 2] heeft toegebracht door haar in het gezicht te stompen/slaan/duwen,
subsidiairten laste gelegd als een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
De rechtbank nummert het bij dagvaarding met parketnummer 16.272160.22 tenlastegelegde feit als feit 1 en de bij parketnummer 16.335964.21 ten laste gelegde feiten als de feiten 2 (primair en subsidiair) en 3 (primair en subsidiair).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 primair en 3 subsidiair (te kwalificeren als mishandeling) ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 primair en onder 3 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1: [1]
In een
proces-verbaal van bevindingenis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 22 oktober 2022 is het voertuig met kenteken [kenteken] (hierna: het voertuig) waarin verdachte reed, staande gehouden. Voor de bestuurdersstoel stond een buiktasje. Er zat een paspoort op naam van verdachte in het tasje. In dat tasje zag ik, verbalisant 1, een zwarte achterzijde van wat mij ambtshalve bekend voorkomt als de kolf van een vuurwapen. Ik, verbalisant 2, herkende het voorwerp dat in het buiktasje lag ambtshalve ook als zijnde een vuurwapen. [2]
In een
proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict(Zilverstrandweg Almere) is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
In het tasje, afkomstig uit het voertuig, zat een vuurwapen (SIN: AAPZ2455NL) met daarin een patroonhouder (SIN: AAPZ2454NL) met patronen (SIN: AAP22453NL). [3]
In een
proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot een nader onderzoek in het kader van de Wet wapens en munitieis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd/geconcludeerd:
Het voorwerp met SIN AAPZ2455NL (pistool) en SIN AAPZ2454NL (patroonmagazijn) betreft een vuurwapen, pistool, van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Dit vuurwapen is van het merk Ekol, model Volga Grizzly, kaliber 9mm. [4]
De voorwerpen met SIN AAPZ2453NL betreffen 3 scherpe patronen van Categorie III van de Wet wapens en munitie. Deze patronen betreft munitie die bestemd of geschikt is om een projectiel door middel van het hiervoor omschreven vuurwapen en elk ander vuurwapen met het kaliber 9mm. af te schieten. [5]
Verdachteheeft bij de politie onder meer
verklaard, zakelijk weergegeven:
Het tasje waar het vuurwapen in lag, is van mij. Ik heb het vuurwapen in het tasje gedaan. [6]
Bewijsmiddelen [7] ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair:
Aangever [slachtoffer 1] heeft
aangiftegedaan en in die aangifte is onder meer, zakelijk weergeven, de volgende verklaring van aangever opgenomen:
Op 9 december 2021 was ik met mijn vriendin in de supermarkt de [supermarkt] te Lelystad. Ik hoorde een man zeggen: “kom buiten stoer doen in plaats van in de winkel”. Ik liep weer naar buiten. Kort hierop zag ik van rechts een schim op mij af komen. Ik draaide mijn hoofd naar deze schim en ik voelde direct dat ik een doffe dreun kreeg tegen mijn linkerwang/slaap. Door de snelheid en kracht waarmee ik werd geslagen, viel ik achterover op de grond. Door de klap voelde ik dat ik mijn kaak niet goed kon bewegen. Ik voelde een stekende pijn. Ik voelde mij dizzy. Toen ik weer wat bij kwam, zag ik mijn vriendin met beide armen gestrekt voor een man staan. Ik herkende de man als zijnde de man die mij lastig viel in de supermarkt.
Ik zag dat er uit [slachtoffer 2] haar neus veel bloed kwam.
Mijn vriendin en ik zijn naar het ziekenhuis gebracht. Daar ben ik gezien door een huisarts. Die heeft mij direct doorgestuurd met een ambulance naar het ziekenhuis in Harderwijk.
Na het onderzoek in het ziekenhuis bleek dat ik meerdere fracturen heb opgelopen. Op 14 december 2021 heb ik een afspraak bij de kaakchirurg en word ik geopereerd aan mijn kaak. [8]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft
aangiftegedaan en hierin is onder meer, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster opgenomen:
Op 9 december 2021 was ik met mijn vriend in de supermarkt de [supermarkt] te Lelystad. Ik hoorde rumoer en zag mijn vriend praten met een man. Ik liep naar buiten en mijn vriend liep achter mij aan. Op het moment dat ik het winkelkarretje wegzet, zie ik de man
rechts van mij staan. Ik draai mij naar de man toe en ik zie dat mijn vriend op dat moment al op de grond lag. Ik stapte met beide armen gestrekt op de man af en riep "stop". Ik zag dat de man voor mij stond en dat hij naar mij uithaalde. Ik voelde dat ik met kracht en snelheid hard werd geraakt op de rechterzijde van mijn neus. Ik voelde heel veel pijn. Ik voelde mij dizzy. Door de klap liep ik een bloedneus op. Ik zag en voelde dat het bloed uit mijn neus stroomde. Mijn vriend en ik zijn naar het ziekenhuis in Lelystad gebracht. Het letsel is daar bekeken door een huisarts. De huisarts vermoedde dat mijn neus gebroken was. In het ziekenhuis is vervolgens een scan van mijn gezicht gemaakt, waaruit bleek dat mijn neus gebroken was. [9]
In een
proces-verbaal van bevindingenmet betrekking tot het bekijken van
camerabeeldenin/buiten de [supermarkt] is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
De beelden zijn van 9 december 2021. Een man met een groen/zwarte jas en een man met een rode pet raken elkaar, bij het passeren in een gangpad, met de ellebogen. Ze praten met elkaar. Bij de man met de rode pet is een vrouw met blond haar.
Later lopen de man met de rode pet en de blonde vrouw de winkel uit. Even daarvoor is de man met de groen/zwarte jas richting de uitgang van de winkel gelopen. De man in de groen/zwarte jas loopt gelijk op de man in de rode jas met rode pet af en geeft hem een klap waardoor de man in de rode jas gelijk op de grond valt en blijft liggen. De vrouw is dan ook vlakbij de man in de groen/zwarte jas en krijgt dan ook een klap. [10]
Verdachteheeft
ter terechtzittingonder meer
verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb aangever [slachtoffer 1] op 9 december 2021, buiten, bij de [supermarkt] te Almere, een klap gegeven. Ik zie mij zelf dit doen op de camerabeelden die zojuist vertoond werden. Daarna kwam de vrouw op mij af.
In een
Letselrapportage van de GGDis met betrekking tot het letsel van aangever [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven, onder meer het volgende opgenomen:
Er is sprake van een breuk in het linker jukbeen met ongewone verplaatsing. [11]
In een
brief van 14 december 2021 van het St. Jansdal Ziekenhuis– afdeling poli Mond-, kaak- en aangezichtschirurgie Lelystad – is met betrekking tot aangever [slachtoffer 1] onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen:
Patiënt zal op de spoedlijst moeten worden geplaatst voor repositie van het linker jukbeen.
In
een brief van 17 december 2021 van [A] , Specialist mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie van het St. Jansdal Ziekenhuisis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen met betrekking tot aangever [slachtoffer 1] :
Op 17 december 2021 is deze patiënt opgenomen in het ziekenhuis voor het specialisme kaakchirurgie. Onder algehele narcose vond een gesloten reductie van de breuk in het linker jukbeen plaats. Na een week volgt een controle, waarbij ook de hechting wordt verwijderd.
In een
brief van de heer [huisarts] , huisarts, van 29 maart 2023 is met betrekking tot een bezoek van aangever [slachtoffer 1] op het spreekuur naar aanleiding van restklachten onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen:
Hieronder vindt u een uittreksel betreffende het consult rondom restklachten na een breuk van het jukbeen:
10 oktober 2022: verminderd gevoel linker wang na breuk jukbeen. Nog steeds weinig gevoel.
10 oktober 2022: zenuw herstel kan lang duren. Wellicht nog wel wat verder herstel, maar nu -10 maanden na dato- zal er niet heel veel herstel meer zijn.
In een
Letselrapportage van de GGDis met betrekking tot het letsel van aangeefster [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven, onder meer het volgende opgenomen:
Op 14 december 2021 heeft het ziekenhuis medische informatie verzonden en daaruit volgt dat sprake is van een neusrugbreuk, kneuzing van het aangezicht en een kneuzing van oogkassen. [12]
Bewijsoverwegingen feit 2
Zwaar lichamelijk letsel
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat, buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht aangeduide gevallen, bij de beantwoording van de vraag of van ‘zwaar lichamelijk letsel’ sprake is, de volgende gezichtspunten van belang zijn: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
In het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:571) volgt voornoemd kader ook en worden (bot)fracturen als een veelvoorkomende categorie van letsel genoemd. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte een fractuur en dislocatie van het jukbeen heeft opgelopen. Hiervoor was medisch ingrijpen noodzakelijk. Aangever [slachtoffer 1] moest op een spoedlijst geplaatst worden voor de operatie en is vervolgens onder algehele narcose geopereerd. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat deze aangever ruim tien maanden erna nog klachten heeft: er is sprake van een verminderd gevoel in de linker wang na de breuk van het jukbeen, waarbij wordt opgemerkt dat zenuwherstel lang kan duren en dat er – tien maanden na dato – niet heel veel herstel meer zal zijn. Uit het voorgaande volgt dat aangever [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Vrijspraak feit 2 primair
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het opzet van verdachte er op gericht was om aan aangever [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat boos opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, zodat de rechtbank dient te beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte eenmaal een klap aan aangever [slachtoffer 1] heeft gegeven, waardoor deze op de grond is gevallen. Dit is een krachtige klap geweest, dat volgt ook uit de camerabeelden. Echter, het eenmaal geven van een klap met niet geringe kracht levert niet zonder meer een aanmerkelijke kans op dat een ander daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, laat staan dat uit de bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte deze bewust zou hebben aanvaard. Nu een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel onder de gegeven feiten en omstandigheden niet kan worden aangenomen, zal verdachte worden vrijgesproken van feit 2 primair.
Bewezenverklaring feit 2 subsidiair
Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat aangever [slachtoffer 1] door de klap van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht de onder 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen feit 3
Vrijspraak feit 3 primair
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen, te weten een neusrugbreuk, kneuzing van het aangezicht en een kneuzing van de oogkassen. Dat sprake zou zijn van een ontsierende verdikking en/of verkleuring van de neus, zoals opgenomen in de tenlastelegging, kan niet zonder meer worden opgemaakt uit het dossier.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor voorop heeft gesteld omtrent de beantwoording van de vraag wanneer in juridische zin sprake is van zwaar lichamelijk letsel en beantwoordt die vraag ten aanzien van het letsel van aangeefster [slachtoffer 2] negatief. Hoewel gezegd kan worden dat zij fors letsel heeft opgelopen, wordt de juridische lat van zwaar lichamelijk letsel niet gehaald. De rechtbank merkt daaromtrent nog op dat uit de stukken niet blijkt dat medisch ingrijpen noodzakelijk is en evenmin hoe het precies zit met het (uitzicht op volledig) herstel.
Bewezenverklaring feit 3 subsidiair
Verdachte heeft ontkend aangeefster te hebben geslagen. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij hoogstens een afwerende beweging met zijn hand heeft gemaakt toen aangeefster hem van achteren beetpakte. Deze lezing is echter strijdig met de verklaringen van aangeefster en haar vriend en is ook in strijd met de camerabeelden; daarop heeft de rechtbank namelijk waargenomen dat aangeefster niet achter verdachte stond, maar dat zij tegenover elkaar stonden waarna aangeefster een beweging naar achteren maakte en vervolgens de supermarkt in rende. De rechtbank overweegt dat het niet anders kan dan dat aangeefster door verdachte met kracht in haar gezicht geraakt is toen beiden tegenover elkaar stonden. Het dossier biedt immers geen aanknopingspunten dat het letsel aan en rond haar neus op een andere manier is ontstaan. De door verdachte afgelegde verklaring, die inhoudt dat hij aangeefster niet – in ieder geval niet opzettelijk – heeft geraakt, schuift de rechtbank, gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, als ongeloofwaarding terzijde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1

op 22 oktober 2022 te Almere een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen/pistool, van het merk/type Ekol Volga Grizzly, kaliber 9mm,
en meerdere patronen (van categorie III), voorhanden heeft gehad;

2 subsidiair:

op 9 december 2021 te Lelystad [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een slag in het gezicht te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur en dislocatie van het jukbeen, ten gevolge heeft gehad;

3 subsidiair

op 9 december 2021 te Lelystad [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht
te stompen/slaan, althans te duwen,
terwijl het feit letsel, te weten een neusrugbreuk, kneuzing van het aangezicht en een kneuzing van de oogkassen ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2 subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 3 subsidiair:
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest;
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte langer is dan zeven maanden. De partner van verdachte is in verwachting en hij zou bij de geboorte van hun kind kunnen zijn en zijn partner kunnen ondersteunen als die onvoorwaardelijke gevangenisstraf de zeven maanden niet te boven gaat. Daarnaast is een voorwaardelijk strafdeel, al dan niet met een ambulante behandeling bij De Waag als bijzondere voorwaarde, van groot belang.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft een geladen en schietklaar vuurwapen voorhanden gehad. Hij droeg dat vuurwapen bij zich in een tasje toen hij in zijn auto reed. De rechtbank overweegt dat het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en bovendien de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt. Dat die risico’s zich ook realiseren blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens worden gebruikt. Daarbij zijn ook (dodelijke) slachtoffers te betreuren. In deze context bezien moet tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens streng worden opgetreden en dient strafoplegging in deze zaak mede aan dat doel bij te dragen.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandelingen bij de [supermarkt] , kort na het boodschappen doen. Na onenigheid met het mannelijke slachtoffer in de supermarkt, heeft verdachte dit slachtoffer bewust buiten opgewacht, is hij de confrontatie aangegaan en heeft hij hem hard in het gezicht geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ook het vrouwelijke slachtoffer, dat tussenbeide wilde komen, heeft fors letsel opgelopen door een geweldshandeling van verdachte. Beide slachtoffers hebben gebruik gemaakt van het spreekrecht en tijdens de zitting uitgelegd wat het door verdachte jegens hen uitgeoefende geweld met hen heeft gedaan en nog steeds met hen doet. Het geweld van verdachte kan niet anders worden uitgelegd dan als zinloos. Dat hij zou hebben gereageerd op een actie van het mannelijke slachtoffer, blijkt uit niets: verdachte viel dit slachtoffer direct aan toen hij de supermarkt uit kwam lopen. Ook voor het aanwezige winkelend publiek moet het handelen van verdachte beangstigend zijn geweest.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte d.d. 4 april 2023. Hieruit volgt dat verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld;
- een reclasseringsadvies van 16 maart 2023, uitgebracht door Reclassering Nederland. Hierin is onder meer het volgende geconcludeerd en geadviseerd. Er is een duidelijk delictpatroon zichtbaar inzake – onder meer – geweldsdelicten, waarbij verdachte tot 2019 bijna jaarlijks in beeld kwam, met onderbrekingen door detentieperiodes. Binnen het tot aan de detentie lopende reclasseringstoezicht stelde hij zich
meewerkend op, werd hij aangemeld voor een schuldhulptraject en volgde hij een behandeling bij de Waag. Deze behandeling werd echter. Het schuldhulptraject is nu gestopt door detentie.
Er lijkt sprake van een gebrek aan oplossingsvaardigheden, wat in combinatie met een van jongs af aan leeftijdsongebruikelijk patroon van antisociale gedragingen in meerdere situaties en een pro-crimineel netwerk lijkt te leiden tot delict gedrag. De reclassering heeft geen zicht gekregen op de delict gerelateerde risicofactoren in de huidige verdenking. Verdachte stelt niet mee te willen werken aan eventuele bijzondere voorwaarden. Hij zou liever een detentieperiode ondergaan. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte toont zich niet gemotiveerd voor gedragsverandering en zegt liever een detentiestraf te ondergaan.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte (waaronder een voertuig dat zich op de openbare weg bevindt) uit van een gevangenisstraf van 8 maanden. Bovendien zijn er strafverzwarende omstandigheden aan de orde: het betrof een geladen, schietklaar vuurwapen dat verdachte binnen handbereik had. Verdachte heeft hierover ook geen volledige opening van zaken gegeven. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zinloos geweld, waarbij hij zijn slachtoffers – na onenigheid in de supermarkt – bij de uitgang van een winkel heeft opgewacht en fors letsel toegebracht. Zij ondervinden daar nu nog steeds de gevolgen van. Verdachte is bovendien eerder veroordeeld voor geweldsdelicten.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, gelet ook op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd, passend en geboden is. De strafeis van de officier van justitie zal, mede nu de rechtbank tot een vrijspraak komt voor feit 1 primair, niet worden gevolgd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van die straf in voorwaardelijke zin op te leggen en ziet evenmin aanleiding – gezien ook het reclasseringsadvies – voor het opleggen van één of meer bijzondere voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 16/335964-21 (de feiten 2 en 3) is met ingang van 31 december 2021 geschorst. De rechtbank ziet – gelet op de op te leggen straf – aanleiding de schorsing op te heffen; het strafvorderlijk belang overstijgt nu het persoonlijk belang van de verdachte.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.345,30. Dit bedrag bestaat uit € 1.845,30 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. Deze gevorderde materiele schade is door de benadeelde partij ter zitting naar beneden toe bijgesteld en heeft betrekking op de post ‘reparatie kiezen’ (thans wordt € 1.243,71 ten aanzien van deze post gevorderd in plaats van € 5.892,24).
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.440,87. Dit bedrag bestaat uit € 440,87 materiële schade en € 3.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie gevorderd om deze toe te wijzen zoals de vordering ter zitting naar beneden toe is bijgesteld, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gevorderd deze toe te wijzen tot een bedrag van € 2.000,- voor immateriële schade. De materiële schade komt volgens hem eveneens voor vergoeding in aanmerking. Een en ander met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de verdediging bepleit dat de post ‘reparatie kiezen’ onvoldoende is onderbouwd. De opgestelde offerte is onduidelijk: er kan niet worden gezegd dat deze schade is ontstaan door het handelen van verdachte. Deze post levert een onevenredige belasting op van het strafgeding. De verzochte immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 750,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de verdediging bepleit om de verzochte immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 750,-.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Materiële schade
De raadsman heeft de post ‘reparatie kiezen’ inhoudelijk betwist. Ter terechtzitting zijn ook door de rechtbank diverse vragen gesteld over deze schadepost en de offerte waarmee deze schadepost is onderbouwd. Hiermee is de onderbouwing dat deze schade is geleden en dat deze schade rechtstreeks in verband zou staan met de geweldshandelingen van verdachte, allerminst duidelijker geworden. Uit de voorhanden zijnde medische informatie volgt niet dat (al) deze schade is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De benadeelde partij alsnog in de gelegenheid stellen deze schadepost nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze schadepost slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten aanzien van de overige verzochte materiële schade geldt dat deze niet (inhoudelijk) is betwist en dat deze in voldoende mate is onderbouwd, zodat deze voor toewijzing gereed ligt. De rechtbank zal daarom een bedrag ad € 601,59 aan materiële schade toewijzen.
Immateriële schade
Nu sprake is van lichamelijk letsel, komt de benadeelde partij in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade. De raadsman heeft verzocht de gevraagde immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 750,-. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schade echter in voldoende mate onderbouwd en ook uit de door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen volgt het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen door de geweldshandeling van verdachte. Bovendien past deze toe te kennen schadevergoeding bij vergoedingen die in min of meer soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank zal de verzochte vergoeding voor immateriële schade dan ook naar billijkheid vaststellen op € 2.500,-.
Resumé
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op – in totaal – € 3.101,59 (€ 601,59 + € 2.500,-) en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 december 2021 tot de dag van volledige betaling.
Voor het overige deel wordt de vordering afgewezen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.101,59, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 december 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 41 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat de reiskosten naar het ziekenhuis zien op kosten die zij heeft gemaakt ten behoeve van haar partner (te weten benadeelde partij [slachtoffer 1] ). Deze kosten kunnen in zoverre worden gezien als verplaatste schade, namelijk kosten die zij ten behoeve van het slachtoffer van feit 2 subsidiair heeft gemaakt en die in rechtstreeks verband staan met de door verdachte gepleegde geweldshandelingen . De verzochte reiskosten kunnen daarom volledig worden toegekend. Ten aanzien van de schadepost ‘eigen risico’ heeft de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd dat het verzochte bedrag aan eigen risico ziet op behandelingen/consulten die verband houden met het letsel dat verdachte bij de benadeelde partij heeft toegebracht. Ook deze schadepost komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de materiele schade toewijzen zoals verzocht, te weten een bedrag ad € 440,87.
Immateriële schade
Nu sprake is van lichamelijk letsel, komt de benadeelde partij in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade. De raadsman heeft verzocht het bedrag te matigen tot een bedrag van € 750,-. De rechtbank is het in zoverre met de raadsman eens dat de verzochte schade ad € 3.000,- aan de hoge kant is, ook wanneer wordt gekeken naar vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend. Er is wel in voldoende mate onderbouwd dat immateriële schade is geleden. De benadeelde partij heeft fors letsel opgelopen ten gevolge van het handelen van verdachte. De rechtbank stelt het bedrag aan immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.500,-. De verzochte immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
Resumé
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op – in totaal – € 1.940,87 (€ 440,87 + € 1.500,-) en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 december 2021. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.940,87, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 december 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 29 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis ten aanzien van parketnummer 16.335964.21
- beveelt de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 3.101,59. Dit bedrag bestaat uit € 601,59 materiële schadevergoeding en € 2.500,- immateriële schadevergoeding;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat
€ 3.101,59 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 41 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 1.940,87. Dit bedrag bestaat uit € 440,87 materiële schadevergoeding en € 1.500,- immateriële schadevergoeding.
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 1.940,87 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 29 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mr. R.P.P. Hoekstra en
mr. I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 april 2023.
De voorzitter is buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
parketnummer 16-272160-22:
hij op of omstreeks 22 oktober 2022 te Almere
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen/pistool, van het merk/type Ekol Volga Grizzly, kaliber 9mm,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of en/of één of meerdere patronen (categorie III),
voorhanden heeft gehad;
parketnummer 16-335964-21:
1
hij op of omstreeks 9 december 2021 te Lelystad
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur
en/of dislocatie van het jukbeen, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] een
vuistslag in het gezicht, althans tegen het hoofd te geven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2021 te Lelystad [slachtoffer 1] heeft mishandeld
door die [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht, althans tegen het hoofd te
geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur en/of dislocatie
van het jukbeen, ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 9 december 2021 te Lelystad
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een neusrugbreuk, kneuzing van het aangezicht en/of een kneuzing van de
oogkassen en/of
- een ontsierende verdikking en/of verkleuring van de neus,
heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te
stompen/slaan, althans te duwen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2021 te Lelystad
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht, althans tegen het
hoofd, te stompen/slaan, althans te duwen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een neusrugbreuk, kneuzing van het aangezicht en/of een kneuzing van de
oogkassen en/of
- een ontsierende verdikking en/of verkleuring van de neus,
ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 januari 2023, genummerd PL0900-2022312645, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 90. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 7 en 9.
3.Pagina’s 13 en 14.
4.Pagina’s 22 en 23.
5.Pagina’s 23 en 24.
6.Pagina’s 60 en 61.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 februari 2022, genummerd 2021387358, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 518. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Pagina’s 105 tot en met 107.
9.Pagina’s 100 en 101.
10.Pagina’s 117 en 118.
11.Pagina 144.
12.Pagina 137.