4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1:
In een
proces-verbaal van bevindingenis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 22 oktober 2022 is het voertuig met kenteken [kenteken] (hierna: het voertuig) waarin verdachte reed, staande gehouden. Voor de bestuurdersstoel stond een buiktasje. Er zat een paspoort op naam van verdachte in het tasje. In dat tasje zag ik, verbalisant 1, een zwarte achterzijde van wat mij ambtshalve bekend voorkomt als de kolf van een vuurwapen. Ik, verbalisant 2, herkende het voorwerp dat in het buiktasje lag ambtshalve ook als zijnde een vuurwapen.
In een
proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict(Zilverstrandweg Almere) is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
In het tasje, afkomstig uit het voertuig, zat een vuurwapen (SIN: AAPZ2455NL) met daarin een patroonhouder (SIN: AAPZ2454NL) met patronen (SIN: AAP22453NL).
In een
proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot een nader onderzoek in het kader van de Wet wapens en munitieis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd/geconcludeerd:
Het voorwerp met SIN AAPZ2455NL (pistool) en SIN AAPZ2454NL (patroonmagazijn) betreft een vuurwapen, pistool, van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Dit vuurwapen is van het merk Ekol, model Volga Grizzly, kaliber 9mm.
De voorwerpen met SIN AAPZ2453NL betreffen 3 scherpe patronen van Categorie III van de Wet wapens en munitie. Deze patronen betreft munitie die bestemd of geschikt is om een projectiel door middel van het hiervoor omschreven vuurwapen en elk ander vuurwapen met het kaliber 9mm. af te schieten.
Verdachteheeft bij de politie onder meer
verklaard, zakelijk weergegeven:
Het tasje waar het vuurwapen in lag, is van mij. Ik heb het vuurwapen in het tasje gedaan.
Bewijsmiddelenten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair:
Aangever [slachtoffer 1] heeft
aangiftegedaan en in die aangifte is onder meer, zakelijk weergeven, de volgende verklaring van aangever opgenomen:
Op 9 december 2021 was ik met mijn vriendin in de supermarkt de [supermarkt] te Lelystad. Ik hoorde een man zeggen: “kom buiten stoer doen in plaats van in de winkel”. Ik liep weer naar buiten. Kort hierop zag ik van rechts een schim op mij af komen. Ik draaide mijn hoofd naar deze schim en ik voelde direct dat ik een doffe dreun kreeg tegen mijn linkerwang/slaap. Door de snelheid en kracht waarmee ik werd geslagen, viel ik achterover op de grond. Door de klap voelde ik dat ik mijn kaak niet goed kon bewegen. Ik voelde een stekende pijn. Ik voelde mij dizzy. Toen ik weer wat bij kwam, zag ik mijn vriendin met beide armen gestrekt voor een man staan. Ik herkende de man als zijnde de man die mij lastig viel in de supermarkt.
Ik zag dat er uit [slachtoffer 2] haar neus veel bloed kwam.
Mijn vriendin en ik zijn naar het ziekenhuis gebracht. Daar ben ik gezien door een huisarts. Die heeft mij direct doorgestuurd met een ambulance naar het ziekenhuis in Harderwijk.
Na het onderzoek in het ziekenhuis bleek dat ik meerdere fracturen heb opgelopen. Op 14 december 2021 heb ik een afspraak bij de kaakchirurg en word ik geopereerd aan mijn kaak.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft
aangiftegedaan en hierin is onder meer, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster opgenomen:
Op 9 december 2021 was ik met mijn vriend in de supermarkt de [supermarkt] te Lelystad. Ik hoorde rumoer en zag mijn vriend praten met een man. Ik liep naar buiten en mijn vriend liep achter mij aan. Op het moment dat ik het winkelkarretje wegzet, zie ik de man
rechts van mij staan. Ik draai mij naar de man toe en ik zie dat mijn vriend op dat moment al op de grond lag. Ik stapte met beide armen gestrekt op de man af en riep "stop". Ik zag dat de man voor mij stond en dat hij naar mij uithaalde. Ik voelde dat ik met kracht en snelheid hard werd geraakt op de rechterzijde van mijn neus. Ik voelde heel veel pijn. Ik voelde mij dizzy. Door de klap liep ik een bloedneus op. Ik zag en voelde dat het bloed uit mijn neus stroomde. Mijn vriend en ik zijn naar het ziekenhuis in Lelystad gebracht. Het letsel is daar bekeken door een huisarts. De huisarts vermoedde dat mijn neus gebroken was. In het ziekenhuis is vervolgens een scan van mijn gezicht gemaakt, waaruit bleek dat mijn neus gebroken was.
In een
proces-verbaal van bevindingenmet betrekking tot het bekijken van
camerabeeldenin/buiten de [supermarkt] is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
De beelden zijn van 9 december 2021. Een man met een groen/zwarte jas en een man met een rode pet raken elkaar, bij het passeren in een gangpad, met de ellebogen. Ze praten met elkaar. Bij de man met de rode pet is een vrouw met blond haar.
Later lopen de man met de rode pet en de blonde vrouw de winkel uit. Even daarvoor is de man met de groen/zwarte jas richting de uitgang van de winkel gelopen. De man in de groen/zwarte jas loopt gelijk op de man in de rode jas met rode pet af en geeft hem een klap waardoor de man in de rode jas gelijk op de grond valt en blijft liggen. De vrouw is dan ook vlakbij de man in de groen/zwarte jas en krijgt dan ook een klap.
Verdachteheeft
ter terechtzittingonder meer
verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb aangever [slachtoffer 1] op 9 december 2021, buiten, bij de [supermarkt] te Almere, een klap gegeven. Ik zie mij zelf dit doen op de camerabeelden die zojuist vertoond werden. Daarna kwam de vrouw op mij af.
In een
Letselrapportage van de GGDis met betrekking tot het letsel van aangever [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven, onder meer het volgende opgenomen:
Er is sprake van een breuk in het linker jukbeen met ongewone verplaatsing.
In een
brief van 14 december 2021 van het St. Jansdal Ziekenhuis– afdeling poli Mond-, kaak- en aangezichtschirurgie Lelystad – is met betrekking tot aangever [slachtoffer 1] onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen:
Patiënt zal op de spoedlijst moeten worden geplaatst voor repositie van het linker jukbeen.
In
een brief van 17 december 2021 van [A] , Specialist mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie van het St. Jansdal Ziekenhuisis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen met betrekking tot aangever [slachtoffer 1] :
Op 17 december 2021 is deze patiënt opgenomen in het ziekenhuis voor het specialisme kaakchirurgie. Onder algehele narcose vond een gesloten reductie van de breuk in het linker jukbeen plaats. Na een week volgt een controle, waarbij ook de hechting wordt verwijderd.
In een
brief van de heer [huisarts] , huisarts, van 29 maart 2023 is met betrekking tot een bezoek van aangever [slachtoffer 1] op het spreekuur naar aanleiding van restklachten onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen:
Hieronder vindt u een uittreksel betreffende het consult rondom restklachten na een breuk van het jukbeen:
10 oktober 2022: verminderd gevoel linker wang na breuk jukbeen. Nog steeds weinig gevoel.
10 oktober 2022: zenuw herstel kan lang duren. Wellicht nog wel wat verder herstel, maar nu -10 maanden na dato- zal er niet heel veel herstel meer zijn.
In een
Letselrapportage van de GGDis met betrekking tot het letsel van aangeefster [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven, onder meer het volgende opgenomen:
Op 14 december 2021 heeft het ziekenhuis medische informatie verzonden en daaruit volgt dat sprake is van een neusrugbreuk, kneuzing van het aangezicht en een kneuzing van oogkassen.
Bewijsoverwegingen feit 2
Zwaar lichamelijk letsel
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat, buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht aangeduide gevallen, bij de beantwoording van de vraag of van ‘zwaar lichamelijk letsel’ sprake is, de volgende gezichtspunten van belang zijn: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
In het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:571) volgt voornoemd kader ook en worden (bot)fracturen als een veelvoorkomende categorie van letsel genoemd. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte een fractuur en dislocatie van het jukbeen heeft opgelopen. Hiervoor was medisch ingrijpen noodzakelijk. Aangever [slachtoffer 1] moest op een spoedlijst geplaatst worden voor de operatie en is vervolgens onder algehele narcose geopereerd. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat deze aangever ruim tien maanden erna nog klachten heeft: er is sprake van een verminderd gevoel in de linker wang na de breuk van het jukbeen, waarbij wordt opgemerkt dat zenuwherstel lang kan duren en dat er – tien maanden na dato – niet heel veel herstel meer zal zijn. Uit het voorgaande volgt dat aangever [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Vrijspraak feit 2 primair
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het opzet van verdachte er op gericht was om aan aangever [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat boos opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, zodat de rechtbank dient te beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte eenmaal een klap aan aangever [slachtoffer 1] heeft gegeven, waardoor deze op de grond is gevallen. Dit is een krachtige klap geweest, dat volgt ook uit de camerabeelden. Echter, het eenmaal geven van een klap met niet geringe kracht levert niet zonder meer een aanmerkelijke kans op dat een ander daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, laat staan dat uit de bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte deze bewust zou hebben aanvaard. Nu een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel onder de gegeven feiten en omstandigheden niet kan worden aangenomen, zal verdachte worden vrijgesproken van feit 2 primair.
Bewezenverklaring feit 2 subsidiair
Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat aangever [slachtoffer 1] door de klap van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht de onder 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen feit 3
Vrijspraak feit 3 primair
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen, te weten een neusrugbreuk, kneuzing van het aangezicht en een kneuzing van de oogkassen. Dat sprake zou zijn van een ontsierende verdikking en/of verkleuring van de neus, zoals opgenomen in de tenlastelegging, kan niet zonder meer worden opgemaakt uit het dossier.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor voorop heeft gesteld omtrent de beantwoording van de vraag wanneer in juridische zin sprake is van zwaar lichamelijk letsel en beantwoordt die vraag ten aanzien van het letsel van aangeefster [slachtoffer 2] negatief. Hoewel gezegd kan worden dat zij fors letsel heeft opgelopen, wordt de juridische lat van zwaar lichamelijk letsel niet gehaald. De rechtbank merkt daaromtrent nog op dat uit de stukken niet blijkt dat medisch ingrijpen noodzakelijk is en evenmin hoe het precies zit met het (uitzicht op volledig) herstel.
Bewezenverklaring feit 3 subsidiair
Verdachte heeft ontkend aangeefster te hebben geslagen. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij hoogstens een afwerende beweging met zijn hand heeft gemaakt toen aangeefster hem van achteren beetpakte. Deze lezing is echter strijdig met de verklaringen van aangeefster en haar vriend en is ook in strijd met de camerabeelden; daarop heeft de rechtbank namelijk waargenomen dat aangeefster niet achter verdachte stond, maar dat zij tegenover elkaar stonden waarna aangeefster een beweging naar achteren maakte en vervolgens de supermarkt in rende. De rechtbank overweegt dat het niet anders kan dan dat aangeefster door verdachte met kracht in haar gezicht geraakt is toen beiden tegenover elkaar stonden. Het dossier biedt immers geen aanknopingspunten dat het letsel aan en rond haar neus op een andere manier is ontstaan. De door verdachte afgelegde verklaring, die inhoudt dat hij aangeefster niet – in ieder geval niet opzettelijk – heeft geraakt, schuift de rechtbank, gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, als ongeloofwaarding terzijde.