4.3Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder primair ten laste gelegde feit, in die zin dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 2] werd gedood en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk heeft opgelopen. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
De rechtbank heeft de volgende wettige bewijsmiddelen gebruikt.
In het proces-verbaal Verkeersongeval analyse staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Bij het incident waren de volgende voertuigen betrokken:
Voertuig 1: Bedrijfsauto van het merk Mercedes-Benz.
Voertuig 2: Personenauto van het merk Fiat.
Op woensdag 13 januari 2021, omstreeks 14.47 uur, stond de Fiat personenauto (voertuig 2) in de oorspronkelijke rijrichting (richting Utrecht) met pech stil op de vluchtstrook van de parallelrijbaan van Rijksweg A2 links, ter hoogte van hectometerpaal 65,3h. De Mercedes-Benz bedrijfsauto (voertuig 1) reed met de voorzijde tegen de achterzijde van de Fiat. Van de Fiat was het rechterportier geopend. In de Fiat zat een vrouw dwars op de rechter voorstoel met haar benen buiten het voertuig. Een man (eigenaar van de Fiat) stond aan de bermzijde kort naast de Fiat. Door de aanrijding schoof de Fiat naar voren en draaide naar rechts de berm in. De vrouw en man werden daarbij weggeslingerd.
Het is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te stellen dat de beide richtingaanwijzers aan de achterzijde van voertuig 2 in werking waren (knipperend licht uitstraalden) op het moment van het incident (alarmverlichting).
De bestuurder van voertuig 1 reed, voor hij in aanrijding kwam met voertuig 2, gedurende ten minste 4 minuten met een constante snelheid van ongeveer 83 km/h. Hij heeft voor deze aanrijding niet geremd. Bij deze aanrijding reed hij in een vrijwel rechte lijn, geheel op de vluchtstrook.
Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid had de bestuurder van de vrachtauto de
mogelijkheid om de stilstaande personenauto op de vluchtstrook waar te nemen. Dit voertuig en de alarmverlichting was op 150 meter duidelijk en goed waarneembaar voor een oplettende bestuurder. Bij een rijsnelheid van 83 km/h had duidelijke zicht op ongeveer 6,5 seconden voor een eventuele botsing gelegen.
Uit instagrambeelden van [slachtoffer 1] bleek dat voertuig 2 nagenoeg parallel aan de rechter rijbaanzijde stond. Het linker achterwiel bevond zich daarbij ongeveer 1,7 meter links van de rechter rijbaanzijde. Gelet op de schade aan beide voertuigen heeft voertuig 1 met de voorzijde (net rechts van het midden tot aan de rechterzijde) voertuig 2 aan de achterzijde geraakt. De schadeoverlap bedroeg ongeveer 1,0 meter. Zie onder andere foto 48. Gelet op de schade aan de voertuigen en de op de rijbaan aangetroffen sporen is het vrijwel zeker dat voertuig 1 in een nagenoeg rechte lijn achterop voertuig 2 is gereden.
Op foto 48 is de zien hoe de Fiat voor de Mercedes-Benz is geplaatst op de wijze zoals de voertuigen, gelet op de aangetroffen sporen op de voertuigdelen, zeer waarschijnlijk met elkaar in aanrijding zijn gekomen.
Gelet op de schade aan de voertuigen en op de rijbaan aangetroffen sporen is het vrijwel zeker dat voertuig 1 in een nagenoeg rechte lijn achterop voertuig 2 is gereden. Voertuig 1 reed geheel op de vluchtstrook waarbij de linker wielen zich nabij de kantstreep bevonden.
Gelet op de vrijwel rechte lijn waarin voertuig 1 reed bij de aanrijding met voertuig 2, is het onwaarschijnlijk dat de bestuurder van voertuig 1 kort daarvoor een aanzienlijke stuurbeweging heeft verricht. Het is zeer waarschijnlijk dat de bestuurder van voertuig 1 meer geleidelijk op de vluchtstrook is gaan rijden. Gezien het verloop van de weg (in een uitermate flauwe bocht naar rechts verlopend) kan het niet zijn dat hij zonder verrichten van een stuurbeweging op de vluchtstrook is komen te rijden. Zonder stuurbeweging zou hij bij een rechtuit stand van het stuur namelijk in de richting van de linker rijbaanzijde zijn gegaan.
Het is vrijwel zeker dat de bestuurder van voertuig 1 tijdig en goed zicht heeft kunnen hebben op, het op de vluchtstrook stilstaande, voertuig 2.
Getuige [getuige] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 13 januari 2021 omstreeks 14:45 uur reed ik over de A2 ter hoogte van Nieuwegein in de richting van Amsterdam.
Ik reed met mijn auto op de rechterbaan van de parallelbaan. Ik reed 100 km per uur. Voor mij op geruime afstand reed een vrachtwagen, kleur groen. Ik denk dat deze vrachtwagen wel circa 400 meter voor mij reed. Ik zag dat de vrachtwagen wat verder naar rechts reed dan ik. Ik reed langzaam op hem in doordat ik iets harder reed. Ik heb de vrachtwagen verder geen bijzondere bewegingen zien maken. De vrachtwagen heb ik niet zien slingeren of van richting zien veranderen voordat de aanrijding plaatsvond. Ik zag een eind voor de vrachtwagen een donkere auto op de vluchtstrook stil staan.
In een proces-verbaal aanrijding misdrijf hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Voertuig 1 reed over de parallelbaan van de Rijksweg A2, komende uit de richting van Vianen en gaande in de richting van knooppunt Oudenrijn.
Voertuig 2 stond stil op de vluchtstrook van diezelfde parallelbaan van de A2 ter hoogte van hectometer paal 65.3h.
Beide betrokkenen van voertuig 2 zijn overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum te Utrecht, alwaar 1 betrokkene kwam te overlijden.
Bij het ongeval hebben onderstaande personen letsel opgelopen:
[slachtoffer 1] , geboren op [1989] te [geboorteplaats] .
Letsel: meerdere botbreuken waaraan hij moest worden geopereerd.
[slachtoffer 2] , geboren op [1991] te [geboorteplaats] .
Zij is na aankomst in het ziekenhuis aan haar verwondingen overleden.
In het schouwverslag van forensisch GGD arts J. Verweij staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Cliënt: [slachtoffer 2] , geboren op [1991] te [geboorteplaats] .
Deze 29-jarige vrouw zat in een stilstaande auto die met pech op de vluchtstrook stond. Betrokkene is uit dit voertuig geslingerd nadat het werd geraakt door een ander voertuig. Hierdoor heeft betrokkene ernstig schedelhersenletsel en nekletsel opgelopen waaraan betrokkene overleden is.
In een geneeskundige verklaring staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1] , geboren op [1989] te [geboorteplaats] , onderzoek d.d. 13 januari 2021. Van belang zijnde informatie onder andere open bekkenfractuur.
[slachtoffer 1] heeft als getuige – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik lig nu in het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Mijn bekken zijn gebroken. Ook mijn onderste rugwervels zijn gebroken. Vandaag, 14 januari 2021, ben ik geopereerd aan mijn bekken.
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik rijd nu ongeveer 10 maanden in een vrachtwagen voor mijn beroep. Ik rij ongeveer 120/130 kilometer per dag in de vrachtwagen, 5 dagen per week. Ik ben chauffeur.
Ik reed op de dag van het ongeval in een groene vrachtauto van het merk Mercedes.Ik kon vrij door de ramen naar buiten kijken. Er waren geen zaken die het licht belemmerden.
Ik ken de weg goed in de omgeving waar het ongeval plaatsvond. Ik rijd er iedere dag. Het is mijn vast route. Ik werk bij de Technische Unie te Utrecht.
Ik reed 80 kilometer per uur. Ik had hem op cruise control staan. Er reed niemand voor mij. Het was rustig.
Ik rij en opeens zie ik die auto voor mij. Ik dacht dat de auto langzaam reed.
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard ter terechtzitting op 22 december 2022:
Ik wist dat het om een vluchtstrook ging, ik kende de weg.
De rechtbank stelt vast dat op 13 januari 2021 op de A2 ter hoogte van Nieuwegein een ongeval heeft plaatsgevonden tussen een vrachtauto en een personenauto. Verdachte reed, als bestuurder van de vrachtauto achterop een personenauto, die met pech stil stond op de vluchtstrook. [slachtoffer 2] zat ten tijde van de aanrijding op de bijrijdersstoel van de personenauto, [slachtoffer 1] stond vlak naast de personenauto. Beiden zijn door de impact van de aanrijding weggeslingerd en in de berm naast de A2 terecht gekomen. [slachtoffer 2] is aan haar verwondingen in het ziekenhuis overleden. [slachtoffer 1] heeft onder meer gebroken bekken en rugwervels opgelopen. Hij is hieraan geopereerd. De rechtbank merkt de verwondingen van [slachtoffer 1] aan als zwaar lichamelijk letsel.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, moet het ongeval zijn te wijten aan schuld van de verdachte in juridische zin. Er bestaan verschillende gradaties van een dergelijke vorm van schuld. De lichtste vorm is een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid, daarna volgen zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag. Aan de orde is de vraag of van een dergelijke vorm van schuld en zo ja, welke gradatie in dit geval sprake is.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raadgaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor het vereiste van aanmerkelijke schuld. Een enkel moment van onoplettendheid is in beginsel ook niet voldoende. Ook is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In het verkeer heeft iedere verkeersdeelnemer in het algemeen en een beroepschauffeur in het bijzonder de plicht om oplettend te zijn en te reageren op zich aandienende verkeerssituaties. De extra verantwoordelijkheid die op een professioneel chauffeur rust, wordt ook wel ‘Garantenstellung’ genoemd.
Verdachte is een beroepschauffeur en kende de weg waar het ongeval plaatsvond goed. Voor verdachte geldt dus ook dat van hem vanwege zijn extra verantwoordelijkheid extra oplettendheid mocht worden verlangd.
Het rijgedrag van verdachte
Verdachte was de bestuurder van de vrachtauto. Uit de Verkeersongeval analyse volgt dat hij voorafgaand aan het ongeval in een vrijwel rechte lijn, geheel op de vluchtstrook reed. Het over de doorgetrokken streep over de vluchtstrook rijden, houdt op grond van artikel 76, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een verkeersovertreding in.
Dat verdachte in een vrijwel rechte lijn over de vluchtstrook reed voordat hij in botsing kwam met het voertuig van de slachtoffers, blijkt in de eerste plaats uit het schadebeeld aan de voertuigen alsmede de schuifsporen die zich op de vluchtstrook hebben afgetekend. Ook blijkt dit uit de verklaring van medeweggebruiker [getuige] , die niet heeft gezien dat het voertuig van verdachte slingerde of van richting veranderde voordat de aanrijding plaatsvond.
Uit de Verkeersongeval analyse blijkt verder dat verdachte voorafgaand aan de aanrijding niet heeft geremd en hij - zoals hij zelf ook heeft verklaard - met een constante snelheid heeft gereden van rond de 80 km/h.
Verdachte weet niet hoe hij op de vluchtstrook terecht is gekomen en hoe het ongeval heeft kunnen plaatsvinden. Dit zou volgens de verdediging te verklaren kunnen zijn omdat verdachte mogelijk een black-out heeft gehad. Dit standpunt acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en de rechtbank gaat daarom voorbij aan het primaire betoog van de raadsvrouw dat ertoe strekt dat het ongeval vanwege een black-out verdachte niet te verwijten is.
Enkel moment van onoplettendheid
De rechtbank gaat ook voorbij aan het subsidiaire betoog van de raadsvrouw dat sprake was van een enkel moment van onoplettendheid bij verdachte.
Uit de Verkeersongeval analyse volgt dat verdachte - gelet op het verloop van de A2 ter plaatse - een actieve stuurbeweging naar rechts moet hebben gemaakt om op de vluchtstrook terecht te komen. Die actieve stuurbeweging moet verdachte enige tijd voor de plaats van het ongeval hebben gemaakt, gelet op de nagenoeg rechte lijn waarin de vrachtauto achterop de auto van de slachtoffers is gereden. Dat hij die actieve stuurbeweging enige tijd voor de plaats van het ongeval moet hebben gemaakt, blijkt ook uit de duur van de waarneming van getuige [getuige] . Deze waarneming begon terwijl de vrachtwagen van verdachte circa 400 meter voor het voertuig van [getuige] reed. Vanaf dat moment heeft [getuige] gezien dat de vrachtwagen van verdachte meer naar rechts reed dan zijn eigen voertuig (wat gelet op de positie van [getuige] de vluchtstrook moet zijn geweest) en hij heeft de vrachtwagen geen slingerende bewegingen zien maken .
Rijdende in die rechte lijn op enige afstand voor de plaats van het ongeval, moet de auto van de slachtoffers tijdig zichtbaar zijn geweest voor verdachte. Te meer nu uit het voertuigenonderzoek is gebleken dat de alarmlichten van de stilstaande auto aan moeten hebben gestaan. Volgens de Verkeersongeval analyse begon de zichtbaarheid immers al op een rechte afstand van 150 meter. Bij de door verdachte gereden snelheid zou de tijdsduur op die afstand 6,5 seconden bedragen. Ook als verdachte op 150 meter voor de plaats van het ongeval nog niet in een rechte lijn achter de stilstaande auto van de slachtoffers reed, gaat de rechtbank er gelet op al het voorgaande vanuit dat de auto voor hem in ieder geval enige tijd zichtbaar moet zijn geweest. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [getuige] die het voertuig van de slachtoffers heeft waargenomen toen hij achter de vrachtwagen van verdachte reed. Bovendien volgt uit de Verkeersongeval analyse dat verdachte niet heeft geremd. Deze omstandigheden wijzen op meer dan een enkel moment van onoplettendheid.
Gelet op de tijdspanne waarin verdachte onvoldoende voorzichtig en oplettend is geweest en de extra verantwoordelijkheid die op verdachte rust als vrachtwagenchauffeur, is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is aan te merken.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, in de gradatie van een zeer hoge mate van schuld, waartoe de officier van justitie heeft gerequireerd. Daarbij betrekt de rechtbank dat nergens uit blijkt dat verdachte de verkeersovertreding bewust heeft gemaakt en ook niet dat hij verder doelbewust risicovol rijgedrag heeft vertoond.