ECLI:NL:RBMNE:2023:18

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
16.012212.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 5 januari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man, die als bestuurder van een vrachtauto betrokken was bij een verkeersongeval op 13 januari 2021 te Nieuwegein. Bij dit ongeval is een vrouw overleden en een man heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De verdachte reed op de vluchtstrook en botste achterop een stilstaande auto, die pech had. De verdediging voerde aan dat de verdachte mogelijk een black-out had gehad en geen schuld had aan het ongeval. De rechtbank oordeelde echter dat er sprake was van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, aangezien de verdachte de stilstaande auto tijdig had kunnen zien en niet had geremd. De rechtbank achtte de mate van schuld niet zo hoog als de officier van justitie had betoogd, maar vond de taakstraf en ontzegging van rijbevoegdheid passend gezien de ernst van de gevolgen van het ongeval. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de nabestaanden voor affectieschade toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.012212.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] , Marokko,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. van den Broek, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. T.J.C. Bueters namens [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , nabestaanden, naar voren heeft gebracht over de ingediende vorderingen benadeelde partij.
Namens [nabestaande 1] heeft mr. T.J.C. Bueters gebruik gemaakt van het spreekrecht.
[slachtoffer 1] , slachtoffer en nabestaande, heeft zelf gebruik gemaakt van het spreekrecht. Hij is ter terechtzitting bijgestaan door mr. M.B.C.R. Heemskerk.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 13 januari 2022 te Nieuwegein als bestuurder van een vrachtauto zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 2] werd gedood en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
op 13 januari 2021 te Nieuwegein als bestuurder van een vrachtauto door zijn gedragingen een gevaar op de weg heeft veroorzaakt dan wel het verkeer op de weg heeft gehinderd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om deze strafzaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte niet anders kan worden aangemerkt dan als zeer onvoorzichtig en onoplettend, in de gradatie van een zeer hoge mate van schuld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder primair ten laste gelegde. Volgens haar is ten eerste niet uit te sluiten dat verdachte een black-out heeft gehad en dus geen verwijt kan worden gemaakt. Verdachte weet niet hoe het kan dat hij met zijn vrachtauto op de vluchtstrook terecht is gekomen en niet heeft geremd voor de auto van de slachtoffers, die stil stond op de vluchtstrook.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een enkel moment van onoplettendheid. Uit het dossier blijkt weliswaar dat de auto van de slachtoffers op een afstand van 150 meter gedurende 6,5 seconden zichtbaar moet zijn geweest voor een voertuig dat, net als verdachte, reed met een snelheid van 83 kilometer per uur, maar niet kan worden vastgesteld dat verdachte al die tijd onoplettend is geweest. Niet duidelijk is immers op welk moment hij op de vluchtstrook is gaan rijden. Vastgesteld kan slechts worden dat de minimale duur van de onoplettendheid de tijd is die nodig is om met de vrachtauto geleidelijk van baan te wisselen. Dat is hooguit een paar seconden. Daarbij komt dat de onoplettendheid niet is veroorzaakt door een bewuste keuze van verdachte, door bijvoorbeeld een afleidende handeling te verrichten. Ook is verdachte niet bewust op de vluchtstrook gaan rijden om bijvoorbeeld een file te ontwijken. Concluderend heeft de raadsvrouw gesteld dat niet kan worden gesproken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Indien wordt aangenomen dat verdachte een black-out heeft gehad, kan hem ook geen enkel verwijt worden gemaakt, zodat ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde feit ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Conclusie
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder primair ten laste gelegde feit, in die zin dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 2] werd gedood en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk heeft opgelopen. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft de volgende wettige bewijsmiddelen gebruikt. [1]
In het proces-verbaal Verkeersongeval analyse staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Bij het incident waren de volgende voertuigen betrokken:
Voertuig 1: Bedrijfsauto van het merk Mercedes-Benz.
Voertuig 2: Personenauto van het merk Fiat.
Op woensdag 13 januari 2021, omstreeks 14.47 uur, stond de Fiat personenauto (voertuig 2) in de oorspronkelijke rijrichting (richting Utrecht) met pech stil op de vluchtstrook van de parallelrijbaan van Rijksweg A2 links, ter hoogte van hectometerpaal 65,3h. De Mercedes-Benz bedrijfsauto (voertuig 1) reed met de voorzijde tegen de achterzijde van de Fiat. Van de Fiat was het rechterportier geopend. In de Fiat zat een vrouw dwars op de rechter voorstoel met haar benen buiten het voertuig. Een man (eigenaar van de Fiat) stond aan de bermzijde kort naast de Fiat. Door de aanrijding schoof de Fiat naar voren en draaide naar rechts de berm in. De vrouw en man werden daarbij weggeslingerd. [2]
Het is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te stellen dat de beide richtingaanwijzers aan de achterzijde van voertuig 2 in werking waren (knipperend licht uitstraalden) op het moment van het incident (alarmverlichting). [3]
De bestuurder van voertuig 1 reed, voor hij in aanrijding kwam met voertuig 2, gedurende ten minste 4 minuten met een constante snelheid van ongeveer 83 km/h. Hij heeft voor deze aanrijding niet geremd. Bij deze aanrijding reed hij in een vrijwel rechte lijn, geheel op de vluchtstrook. [4]
Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid had de bestuurder van de vrachtauto de
mogelijkheid om de stilstaande personenauto op de vluchtstrook waar te nemen. Dit voertuig en de alarmverlichting was op 150 meter duidelijk en goed waarneembaar voor een oplettende bestuurder. Bij een rijsnelheid van 83 km/h had duidelijke zicht op ongeveer 6,5 seconden voor een eventuele botsing gelegen. [5]
Uit instagrambeelden van [slachtoffer 1] bleek dat voertuig 2 nagenoeg parallel aan de rechter rijbaanzijde stond. Het linker achterwiel bevond zich daarbij ongeveer 1,7 meter links van de rechter rijbaanzijde. Gelet op de schade aan beide voertuigen heeft voertuig 1 met de voorzijde (net rechts van het midden tot aan de rechterzijde) voertuig 2 aan de achterzijde geraakt. De schadeoverlap bedroeg ongeveer 1,0 meter. Zie onder andere foto 48. Gelet op de schade aan de voertuigen en de op de rijbaan aangetroffen sporen is het vrijwel zeker dat voertuig 1 in een nagenoeg rechte lijn achterop voertuig 2 is gereden. [6]
Op foto 48 is de zien hoe de Fiat voor de Mercedes-Benz is geplaatst op de wijze zoals de voertuigen, gelet op de aangetroffen sporen op de voertuigdelen, zeer waarschijnlijk met elkaar in aanrijding zijn gekomen. [7]
Gelet op de schade aan de voertuigen en op de rijbaan aangetroffen sporen is het vrijwel zeker dat voertuig 1 in een nagenoeg rechte lijn achterop voertuig 2 is gereden. Voertuig 1 reed geheel op de vluchtstrook waarbij de linker wielen zich nabij de kantstreep bevonden. [8]
Gelet op de vrijwel rechte lijn waarin voertuig 1 reed bij de aanrijding met voertuig 2, is het onwaarschijnlijk dat de bestuurder van voertuig 1 kort daarvoor een aanzienlijke stuurbeweging heeft verricht. Het is zeer waarschijnlijk dat de bestuurder van voertuig 1 meer geleidelijk op de vluchtstrook is gaan rijden. Gezien het verloop van de weg (in een uitermate flauwe bocht naar rechts verlopend) kan het niet zijn dat hij zonder verrichten van een stuurbeweging op de vluchtstrook is komen te rijden. Zonder stuurbeweging zou hij bij een rechtuit stand van het stuur namelijk in de richting van de linker rijbaanzijde zijn gegaan.
Het is vrijwel zeker dat de bestuurder van voertuig 1 tijdig en goed zicht heeft kunnen hebben op, het op de vluchtstrook stilstaande, voertuig 2. [9]
Getuige [getuige] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 13 januari 2021 omstreeks 14:45 uur reed ik over de A2 ter hoogte van Nieuwegein in de richting van Amsterdam. [10]
Ik reed met mijn auto op de rechterbaan van de parallelbaan. Ik reed 100 km per uur. Voor mij op geruime afstand reed een vrachtwagen, kleur groen. Ik denk dat deze vrachtwagen wel circa 400 meter voor mij reed. Ik zag dat de vrachtwagen wat verder naar rechts reed dan ik. Ik reed langzaam op hem in doordat ik iets harder reed. Ik heb de vrachtwagen verder geen bijzondere bewegingen zien maken. De vrachtwagen heb ik niet zien slingeren of van richting zien veranderen voordat de aanrijding plaatsvond. Ik zag een eind voor de vrachtwagen een donkere auto op de vluchtstrook stil staan. [11]
In een proces-verbaal aanrijding misdrijf hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Voertuig 1 reed over de parallelbaan van de Rijksweg A2, komende uit de richting van Vianen en gaande in de richting van knooppunt Oudenrijn.
Voertuig 2 stond stil op de vluchtstrook van diezelfde parallelbaan van de A2 ter hoogte van hectometer paal 65.3h.
Beide betrokkenen van voertuig 2 zijn overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum te Utrecht, alwaar 1 betrokkene kwam te overlijden. [12]
Bij het ongeval hebben onderstaande personen letsel opgelopen:
[slachtoffer 1] , geboren op [1989] te [geboorteplaats] .
Letsel: meerdere botbreuken waaraan hij moest worden geopereerd.
[slachtoffer 2] , geboren op [1991] te [geboorteplaats] . [13]
Zij is na aankomst in het ziekenhuis aan haar verwondingen overleden. [14]
In het schouwverslag van forensisch GGD arts J. Verweij staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Cliënt: [slachtoffer 2] , geboren op [1991] te [geboorteplaats] .
Deze 29-jarige vrouw zat in een stilstaande auto die met pech op de vluchtstrook stond. Betrokkene is uit dit voertuig geslingerd nadat het werd geraakt door een ander voertuig. Hierdoor heeft betrokkene ernstig schedelhersenletsel en nekletsel opgelopen waaraan betrokkene overleden is. [15]
In een geneeskundige verklaring staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1] , geboren op [1989] te [geboorteplaats] , onderzoek d.d. 13 januari 2021. Van belang zijnde informatie onder andere open bekkenfractuur. [16]
[slachtoffer 1] heeft als getuige – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik lig nu in het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Mijn bekken zijn gebroken. Ook mijn onderste rugwervels zijn gebroken. Vandaag, 14 januari 2021, ben ik geopereerd aan mijn bekken. [17]
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik rijd nu ongeveer 10 maanden in een vrachtwagen voor mijn beroep. Ik rij ongeveer 120/130 kilometer per dag in de vrachtwagen, 5 dagen per week. Ik ben chauffeur. [18]
Ik reed op de dag van het ongeval in een groene vrachtauto van het merk Mercedes. [19] Ik kon vrij door de ramen naar buiten kijken. Er waren geen zaken die het licht belemmerden. [20]
Ik ken de weg goed in de omgeving waar het ongeval plaatsvond. Ik rijd er iedere dag. Het is mijn vast route. Ik werk bij de Technische Unie te Utrecht.
Ik reed 80 kilometer per uur. Ik had hem op cruise control staan. Er reed niemand voor mij. Het was rustig. [21]
Ik rij en opeens zie ik die auto voor mij. Ik dacht dat de auto langzaam reed. [22]
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard ter terechtzitting op 22 december 2022:
Ik wist dat het om een vluchtstrook ging, ik kende de weg.
Overwegingen
De toedracht
De rechtbank stelt vast dat op 13 januari 2021 op de A2 ter hoogte van Nieuwegein een ongeval heeft plaatsgevonden tussen een vrachtauto en een personenauto. Verdachte reed, als bestuurder van de vrachtauto achterop een personenauto, die met pech stil stond op de vluchtstrook. [slachtoffer 2] zat ten tijde van de aanrijding op de bijrijdersstoel van de personenauto, [slachtoffer 1] stond vlak naast de personenauto. Beiden zijn door de impact van de aanrijding weggeslingerd en in de berm naast de A2 terecht gekomen. [slachtoffer 2] is aan haar verwondingen in het ziekenhuis overleden. [slachtoffer 1] heeft onder meer gebroken bekken en rugwervels opgelopen. Hij is hieraan geopereerd. De rechtbank merkt de verwondingen van [slachtoffer 1] aan als zwaar lichamelijk letsel.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, moet het ongeval zijn te wijten aan schuld van de verdachte in juridische zin. Er bestaan verschillende gradaties van een dergelijke vorm van schuld. De lichtste vorm is een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid, daarna volgen zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag. Aan de orde is de vraag of van een dergelijke vorm van schuld en zo ja, welke gradatie in dit geval sprake is.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [23] gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor het vereiste van aanmerkelijke schuld. Een enkel moment van onoplettendheid is in beginsel ook niet voldoende. Ook is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Garantenstellung
In het verkeer heeft iedere verkeersdeelnemer in het algemeen en een beroepschauffeur in het bijzonder de plicht om oplettend te zijn en te reageren op zich aandienende verkeerssituaties. De extra verantwoordelijkheid die op een professioneel chauffeur rust, wordt ook wel ‘Garantenstellung’ genoemd.
Verdachte is een beroepschauffeur en kende de weg waar het ongeval plaatsvond goed. Voor verdachte geldt dus ook dat van hem vanwege zijn extra verantwoordelijkheid extra oplettendheid mocht worden verlangd.
Het rijgedrag van verdachte
Verdachte was de bestuurder van de vrachtauto. Uit de Verkeersongeval analyse volgt dat hij voorafgaand aan het ongeval in een vrijwel rechte lijn, geheel op de vluchtstrook reed. Het over de doorgetrokken streep over de vluchtstrook rijden, houdt op grond van artikel 76, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een verkeersovertreding in.
Dat verdachte in een vrijwel rechte lijn over de vluchtstrook reed voordat hij in botsing kwam met het voertuig van de slachtoffers, blijkt in de eerste plaats uit het schadebeeld aan de voertuigen alsmede de schuifsporen die zich op de vluchtstrook hebben afgetekend. Ook blijkt dit uit de verklaring van medeweggebruiker [getuige] , die niet heeft gezien dat het voertuig van verdachte slingerde of van richting veranderde voordat de aanrijding plaatsvond.
Uit de Verkeersongeval analyse blijkt verder dat verdachte voorafgaand aan de aanrijding niet heeft geremd en hij - zoals hij zelf ook heeft verklaard - met een constante snelheid heeft gereden van rond de 80 km/h.
Black-out
Verdachte weet niet hoe hij op de vluchtstrook terecht is gekomen en hoe het ongeval heeft kunnen plaatsvinden. Dit zou volgens de verdediging te verklaren kunnen zijn omdat verdachte mogelijk een black-out heeft gehad. Dit standpunt acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en de rechtbank gaat daarom voorbij aan het primaire betoog van de raadsvrouw dat ertoe strekt dat het ongeval vanwege een black-out verdachte niet te verwijten is.
Enkel moment van onoplettendheid
De rechtbank gaat ook voorbij aan het subsidiaire betoog van de raadsvrouw dat sprake was van een enkel moment van onoplettendheid bij verdachte.
Uit de Verkeersongeval analyse volgt dat verdachte - gelet op het verloop van de A2 ter plaatse - een actieve stuurbeweging naar rechts moet hebben gemaakt om op de vluchtstrook terecht te komen. Die actieve stuurbeweging moet verdachte enige tijd voor de plaats van het ongeval hebben gemaakt, gelet op de nagenoeg rechte lijn waarin de vrachtauto achterop de auto van de slachtoffers is gereden. Dat hij die actieve stuurbeweging enige tijd voor de plaats van het ongeval moet hebben gemaakt, blijkt ook uit de duur van de waarneming van getuige [getuige] . Deze waarneming begon terwijl de vrachtwagen van verdachte circa 400 meter voor het voertuig van [getuige] reed. Vanaf dat moment heeft [getuige] gezien dat de vrachtwagen van verdachte meer naar rechts reed dan zijn eigen voertuig (wat gelet op de positie van [getuige] de vluchtstrook moet zijn geweest) en hij heeft de vrachtwagen geen slingerende bewegingen zien maken .
Rijdende in die rechte lijn op enige afstand voor de plaats van het ongeval, moet de auto van de slachtoffers tijdig zichtbaar zijn geweest voor verdachte. Te meer nu uit het voertuigenonderzoek is gebleken dat de alarmlichten van de stilstaande auto aan moeten hebben gestaan. Volgens de Verkeersongeval analyse begon de zichtbaarheid immers al op een rechte afstand van 150 meter. Bij de door verdachte gereden snelheid zou de tijdsduur op die afstand 6,5 seconden bedragen. Ook als verdachte op 150 meter voor de plaats van het ongeval nog niet in een rechte lijn achter de stilstaande auto van de slachtoffers reed, gaat de rechtbank er gelet op al het voorgaande vanuit dat de auto voor hem in ieder geval enige tijd zichtbaar moet zijn geweest. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [getuige] die het voertuig van de slachtoffers heeft waargenomen toen hij achter de vrachtwagen van verdachte reed. Bovendien volgt uit de Verkeersongeval analyse dat verdachte niet heeft geremd. Deze omstandigheden wijzen op meer dan een enkel moment van onoplettendheid.
Mate van schuld
Gelet op de tijdspanne waarin verdachte onvoldoende voorzichtig en oplettend is geweest en de extra verantwoordelijkheid die op verdachte rust als vrachtwagenchauffeur, is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is aan te merken.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, in de gradatie van een zeer hoge mate van schuld, waartoe de officier van justitie heeft gerequireerd. Daarbij betrekt de rechtbank dat nergens uit blijkt dat verdachte de verkeersovertreding bewust heeft gemaakt en ook niet dat hij verder doelbewust risicovol rijgedrag heeft vertoond.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 januari 2021, te Nieuwegein, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, vrachtauto, daarmede rijdende over de weg, te weten de rijksweg A2, komende uit de richting van Vianen en gaande in de richting van knooppunt Oudenrijn, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
over een doorgetrokken streep te rijden en daarbij terecht te komen op de
vluchtstrook, gelegen rechts naast de rijstrook waarover hij, verdachte, reed, en
- gedurende enige tijd met het door hem bestuurde motorrijtuig over de
vluchtstrook te rijden en is blijven rijden en
- daarbij in onvoldoende mate te letten op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en het overige verkeer en onvoldoende is blijven letten en
- een zich op die vluchtstrook stilstaande personenauto niet tijdig op te merken, terwijl voornoemde personenauto alarmverlichting voerde en
- daarbij niet af te remmen en niet tijdig uit te wijken voor de stilstaande personenauto en
- vervolgens met onverminderde snelheid tegen de stilstaande personenauto aan
te rijden en te botsen, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 2] , werd gedood en waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken bekken en meerdere gebroken rugwervels, is toegebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat in geval van een bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde feit, alleen een taakstraf op zijn plaats is. Voor een gevangenisstraf ziet zij geen ruimte, omdat in haar visie geen sprake is van doelbewust risicovol rijgedrag.
De raadsvrouw heeft verzocht de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen te beperken tot de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd is geweest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij de oplegging van een straf en/of maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken. Daarbij benadrukt de rechtbank dat zij zich realiseert dat de oplegging van een straf in een zaak als deze het leed van de nabestaanden niet kan wegnemen.
Verder is van belang voor de hoogte van de straf welke mate van schuld de rechtbank bewezen heeft geacht. In dit geval is die mate van schuld lichter dan die waarvan de officier van justitie bij haar strafeis vanuit is gegaan en dat betekent dat de rechtbank een ander uitgangspunt hanteert voor het bepalen van de straf dan de officier van justitie heeft gedaan.
De ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en overige omstandigheden
De ernst van het feit blijkt uit hetgeen in het kader van de bewijsvraag naar voren is gekomen. Door schuld van verdachte heeft een verkeersongeval plaatsgevonden, als gevolg waarvan [slachtoffer 2] is overleden. Aan de nabestaanden is onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen het overleden slachtoffer [slachtoffer 2] voor altijd moeten missen.
Ook heeft het ongeval grote gevolgen gehad voor slachtoffer [slachtoffer 1] , die bij het ongeval zwaar gewond is geraakt, maar bovenal heeft meegemaakt dat zijn zus het ongeval niet heeft overleefd. Uit de toelichting ter zitting blijkt dat als gevolg van het ongeval de invulling van zijn leven tot aan de dag van vandaag is veranderd. Zijn beroep als MMA-vechter kan hij ten gevolge van het opgelopen letsel nooit meer uitoefenen. De rechtbank spreekt haar waardering uit voor de wijze waarop [slachtoffer 1] een nieuwe waardevolle invulling aan zijn leven heeft gegeven. Hij heeft zich na het ongeval laten omscholen en werkt nu als persoonlijk begeleider van drugsverslaafden. Voorts is het bewonderenswaardig hoe hij – ondanks de grote gevolgen die het ongeval op zijn leven heeft en het gemis van zijn zus waarmee hij verder moet leven – zich kan verplaatsen in de positie van de verdachte en zelfs heeft uitgesproken dat oplegging van een gevangenisstraf aan verdachte, zoals door de officier van justitie was geëist, wat hem betreft niet nodig is. Wel heeft hij de rechtbank meegegeven dat vanwege het ongeval hij er moeite mee zou hebben als het door verdachte uitgesproken plan om taxi chauffeur te worden uitkomt.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest. Er staan ook geen verkeersovertredingen op zijn naam, zo blijkt uit zijn blanco justitiële documentatie (strafblad).
Zijn rijbewijs heeft verdachte voorheen nodig gehad voor zijn werk als chauffeur. Op dit moment zit verdachte nog in de Ziektewet in verband met het letsel aan zijn hand dat hij bij het ongeval heeft opgelopen. Hij kan door het letsel niet meer laden en lossen. Vanwege deze beperking is hij bezig met een opleiding tot taxichauffeur. Verder is verdachte op dit moment voornamelijk thuis.
Straf en maatregel
De rechtbank realiseert zich dat het ongeval op zich al grote nadelige gevolgen voor verdachte heeft gehad. Het besef dat hij verantwoordelijk is voor de dood van slachtoffer [slachtoffer 2] en het letsel van het slachtoffer [slachtoffer 1] , zal hij zijn leven lang met zich moeten dragen. Hij is weliswaar schuldig aan het ongeval in juridische zin, maar hij heeft het ongeval nooit gewild. Gelet echter op het feit dat verdachte zich in strafrechtelijke zin schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met zeer ingrijpende gevolgen, kan een straf niet uitblijven.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Bij de raadpleging van de oriëntatiepunten vormt de bewezenverklaring van de rechtbank het uitgangspunt. De bewezenverklaring houdt in dit geval in dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval met de dood én zwaar lichamelijk letsel tot gevolg door aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag. De oriëntatiepunten voor de bewezenverklaring van een dodelijk ongeval door aanmerkelijke schuld gaan uit van een taakstraf van de maximale duur van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 12 maanden, geheel onvoorwaardelijk. Aangezien in dit geval ook sprake is van een slachtoffer met zwaar lichamelijk letsel, zou op grond van de oriëntatiepunten een hogere straf en/of maatregel kunnen volgen.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf van de maximale duur van 240 uren een passende straf is. De rechtbank ziet geen toegevoegde waarde in de oplegging van een (voorwaardelijke) gevangenisstraf naast de hiervoor vermelde taakstraf. Ondanks het feit dat er bij het verkeersongeval twee personen betrokken waren en er dus een hogere straf dan de maximale taakstraf zou kunnen volgen, ziet de rechtbank daarvan af. De indruk die zij van de verdachte op de zitting heeft gekregen, heeft in die afweging een grote rol gespeeld. Verdachte heeft – ook rechtstreeks aan het slachtoffer [slachtoffer 1] – spijt betuigd en berouw getoond voor het grote verlies waarmee de familie [familie] verder moet leven. Gelet op deze houding en de zichtbare (psychische) gevolgen die het ongeval op verdachte heeft gehad, ziet de rechtbank bovendien niets in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
Een ruimere ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen acht de rechtbank gelet op de ernst van het feit wel op zijn plaats. Als waarschuwing zal de rechtbank de maatregel tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen daarom niet alleen opleggen voor de onvoorwaardelijke duur van twaalf maanden, maar ook voor gelijke voorwaardelijke duur. De omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs in de toekomst mogelijk weer nodig zal hebben voor zijn werk, is geen reden hiervan af te zien. Het kunnen gebruiken van het rijbewijs kan na het veroorzaken van het ongeval als het onderhavige geen vanzelfsprekendheid meer zijn.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank zal opleggen een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingehouden is geweest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan deze proeftijd zal de rechtbank de algemene voorwaarden verbinden.

9.BESLAG

Onder verdachte zijn de goederen in beslag genomen die staan vermeld op de als bijlage II bij dit vonnis gevoegde beslaglijst.
9.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen goederen verbeurd moeten worden verklaard, omdat dit goederen zijn die bij het strafbare feit betrokken zijn geweest.

10.BENADEELDE PARTIJ

[nabestaande 1] en [nabestaande 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen ieder voor zich een bedrag van € 2.500,-. Dit bedrag bestaat uit het gedeelte van de affectieschade ten gevolge van het aan verdachte onder primair ten laste gelegde feit dat niet is uitgekeerd door de verzekering.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel voor toewijzing vatbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw primair verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder primair ten laste gelegde, heeft de raadsvrouw zich niet tegen toewijzing van de vorderingen verzet.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit verdriet en pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek kunnen nabestaanden zich met een vordering tot vergoeding van affectieschade voegen. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Het is een zogenoemd forfaitair stelsel.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [nabestaande 1] en [nabestaande 2] als (stief)ouders van slachtoffer [slachtoffer 2] op grond van artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek tot de kring van gerechtigden behoren en aldus recht hebben op vergoeding van affectieschade.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat [nabestaande 1] en [nabestaande 2] rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, hebben geleden door het bewezenverklaarde feit. Verder zijn de vorderingen van zowel [nabestaande 1] als [nabestaande 2] in overeenstemming met de forfaitaire bedragen van het Besluit vergoeding affectieschade. Bij overlijden van een niet thuiswonend meerderjarig kind, geldt voor de het normbedrag van € 17.500,-. In het geval van [nabestaande 1] en [nabestaande 2] is vooralsnog alleen het bedrag van € 15.000,- vergoed door de WAM-verzekeraar van de verdachte. De vorderingen zullen daarom voor het resterende deel van het normbedrag, te weten € 2.500,- per vordering, worden toegewezen.
De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 januari 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,- per vordering (totaal € 5.000,-), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling (totaal 70 dagen), waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 36f van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994
zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdenveertig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
-
ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
twee jaren;
- bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest op de duur van de ontzegging in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de ontzegging
een gedeelte, groot één jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
o 1. 1 STK Bumper G2770314 (Omschrijving: 2770314)
o 2. 1 STK Onderdeel van voertuig G2770311 (Omschrijving: G2770311)
o 3. 1 STK Onderdeel van voertuig achterlicht G2767411 (Omschrijving: G2767411)
o 4. 1 STK Bumper G2770301 (Omschrijving: G2770301)
o 5. 1 STK Kentekenplaat G2770304 (Omschrijving: G2770304)
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [nabestaande 1] toe tot een bedrag van € 2.500,- voor het onder primair bewezenverklaarde feit;
  • wijst de vordering van [nabestaande 2] toe tot een bedrag van € 2.500,- voor het onder primair bewezenverklaarde feit;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 1] en [nabestaande 2] van de toegewezen bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 1] en [nabestaande 2] aan de Staat € 2.500,- per vordering te betalen (totaal € 5.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling per vordering (totaal 70 dagen);
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en A. van den Driest, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 januari 2023.
De voorzitter en de griffier zijn niet in staat dit vonnis
te ondertekenen.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 13 januari 2021, te Nieuwegein, althans in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto),
daarmede rijdende over de weg, te weten de rijksweg A2, komende uit de richting
van Vianen en gaande in de richting van knooppunt Oudenrijn, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
over een doorgetrokken streep te rijden en/of (daarbij) terecht te komen op de
vluchtstrook (gelegen rechts naast de rijstrook waarover hij, verdachte, reed) en/of
- ( gedurende enige tijd) met het door hem bestuurde motorrijtuig (deels) over de
vluchtstrook te rijden en/of is blijven rijden en/of
- ( daarbij) niet, althans in onvoldoende mate te letten op het direct voor hem,
verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer te letten
en/of is blijven letten en/of
- een zich op die vluchtstrook stilstaande personenauto niet en/of niet tijdig op te
merken, terwijl voornoemde personenauto alarmverlichting voerde en/of
- ( daarbij) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans
niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor de stilstaande personenauto en/of
- ( vervolgens) met onverminderde snelheid tegen de stilstaande personenauto aan
te rijden en/of te botsen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) werd gedood en/of waardoor
een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken
bekken en/of een of meerdere gebroken rugwervel(s), of zodanig letsel is
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 13 januari 2021, te Nieuwegein, althans in Nederland, als
bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de rijksweg
A2, komende uit de richting van Vianen en gaande in de richting van knooppunt
Oudenrijn,
- in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
over een doorgetrokken streep is gereden en/of (daarbij) terecht is gekomen op de
vluchtstrook (gelegen rechts naast de rijstrook waarover hij, verdachte, reed) en/of
- ( gedurende enige tijd) met het door hem bestuurde motorrijtuig (deels) over de
vluchtstrook heeft gereden en/of is blijven rijden en/of
- ( daarbij) niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem,
verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet
en/of is blijven letten en/of
- een zich op die vluchtstrook stilstaande personenauto niet en/of niet tijdig heeft
opgemerkt, terwijl voornoemde personenauto alarmverlichting voerde en/of
- ( daarbij) niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of niet,
althans niet tijdig en/of voldoende is uitgeweken voor de stilstaande personenauto
en/of
- ( vervolgens) met onverminderde snelheid tegen de stilstaande personenauto aan
is gereden en/of is gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
Bijlage II: de beslaglijst
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel
Datum zitting: 22 december 2022
Parketnummer: 16-012212-21
Naam verdachte: [verdachte]
Voorwerpen:
1. STK Bumper G2770314 (Omschrijving: 2770314)
2. 1 STK Onderdeel van voertuig G2770311 (Omschrijving: G2770311)
3. 1 STK Onderdeel van voertuig achterlicht G2767411 (Omschrijving: G2767411)
4. 1 STK Bumper G2770301 (Omschrijving: G2770301)
5. 1 STK Kentekenplaat G2770304 (Omschrijving: G2770304)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2021013859 d.d. 30 oktober 2021, genummerd van pag. 1 tot en met 172 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 29 juni 2021, pag. 16
3.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 29 juni 2021, pag. 43
4.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 29 juni 2021, pag. 59
5.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 29 juni 2021, pag. 56
6.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 29 juni 2021, pag. 57
7.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 29 juni 2021, pag. 54
8.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 29 juni 2021 , pag. 57
9.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 29 juni 2021, pag. 59
10.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 januari 2021, pag. 122
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 januari 2021, pag. 123
12.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf d.d. 30 oktober 2021, pag. 5
13.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf d.d. 30 oktober 2021, pag. 8
14.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf d.d. 30 oktober 2021, pag. 9
15.Een schriftelijk bescheid in de zin van art. 344, eerste lid en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een schouwverslag d.d. 13 januari 2021, pag. 107, 108
16.Een schriftelijk bescheid in de zin van art. 344, eerste lid en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 20 januari 2021, pag. 138
17.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 januari 2021, pag. 119
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 januari 2021, pag. 148
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 januari 2021, pag. 150
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 januari 2021, pag. 151
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 januari 2021, pag. 152
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 januari 2021, pag. 153
23.Hoge Raad, 1 juni 2004, NL 2004, 252, ECLI:NL:HR:2004:AO5822