ECLI:NL:RBMNE:2023:1596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
16/072800-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 7 april 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 1978. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 3 februari en 27 maart 2023. De officier van justitie, mr. D.M.A. van der Zwan, heeft samen met de verdediging, vertegenwoordigd door mr. Y. Bouchikhi, procesafspraken gemaakt over de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat is vastgesteld op € 229.399,89. Na aftrek van kostenposten van € 42.383,-, die niet uit illegale bronnen zijn betaald, is het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 187.016,-. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met in beslag genomen geldbedragen en goederen, wat resulteert in een betalingsverplichting van de veroordeelde aan de Staat van € 43.336,-. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 866 dagen. De ontnemingsvordering is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat voordeel uit strafbare feiten kan worden ontnomen. De rechtbank heeft de procesafspraken in redelijke verhouding tot de ernst van de zaak beoordeeld en heeft geoordeeld dat de veroordeelde zich bewust was van de gemaakte afspraken en de gevolgen daarvan. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij mr. Danel niet in staat was om het vonnis mee te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/072800-22 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 april 2023 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 februari 2023 en 27 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen veroordeelde en mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.AFDOENINGSVOORSTEL

Het Openbaar Ministerie en veroordeelde zijn procesafspraken overeengekomen en hebben naar aanleiding daarvan een overeenkomst gesloten, waarin onder meer de gezamenlijke zienswijze van de officier van justitie en de verdediging ten aanzien van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde is neergelegd.
Het in de procesafspraken opgenomen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op basis van een eenvoudige kasopstelling van de politie over de periode van 1 januari 2019 tot en met 23 maart 2022 en verschillende door de verdediging ingediende stukken. Op grond van de kasopstelling is de politie uitgekomen op een bedrag van € 229.399,89 aan wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft middels ingebrachte stukken aannemelijk gemaakt dat drie kostenposten van in totaal € 42.383,- hiervan dienen te worden afgetrokken, omdat deze of uit legale bron zijn betaald of in zijn geheel niet zijn betaald. Uit de procesafspraken volgt dat de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde na aftrek van de voornoemde kostenposten heeft afgerond naar een bedrag van € 187.016,-. Na verrekening van het onder veroordeelde in beslaggenomen geldbedrag ter hoogte van € 143.680,- bestaande uit € 135.760,- aan cash, 2980 Britse ponden (omgerekend € 3.420,-) en twee horloges (merken Seiko en Jorg Hysek) geschat op € 4.500,-, volgt uit de procesafspraken dat de officier van justitie zal vorderen dat aan veroordeelde een betalingsverplichting aan de Staat wordt opgelegd tot een bedrag van € 43.336,- en het aantal dagen gijzeling hoogstens 866 dagen zal bedragen.
Tijdens de inhoudelijke behandeling op 3 februari 2023 zijn de bovenstaande procesafspraken bij veroordeelde onder de aandacht gebracht. Daarbij heeft de rechtbank getoetst of veroordeelde begreep wat de gemaakte afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak konden hebben. Veroordeelde heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk bevestigd dat hij op basis van voldoende en duidelijke informatie vrijwillig de keuze heeft gemaakt om in te stemmen met procesafspraken en zich bewust is geweest van de inhoud, de procedure en de rechtsgevolgen daarvan.
Bij de beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal de inhoud en doorwerking van de procesafspraken worden besproken.

3.VORDERING

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform de procesafspraken gevorderd om de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde te schatten op € 187.016,-, de betalingsverplichting vast te stellen op € 43.336,- en het aantal dagen gijzeling op hoogstens 866 dagen vast te stellen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij de inhoudelijke behandeling de procesafspraken bevestigd en zich aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.

4.BEOORDELING VAN DE VORDERING

4.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 7 april 2023 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
- handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, C en D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (in de periode van 1 juni 2021 tot en met 23 maart 2022);
- handelen in strijd met een in artikel 11b van de Opiumwet gegeven verbod (in de periode van 1 juni 2021 tot en met 23 maart 2022).
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit in de zin van artikel 36e Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en op het voordeel afkomstig uit strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e tweede lid Sr).
4.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ontnemingsvordering uit van de in het vonnis in de onderliggende strafzaak bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend [1] , voldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde uit deze strafbare feiten en uit andere strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan, wederrechtelijk voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e Sr.
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het financieel onderzoek en de voorlopige kasopstelling van veroordeelde, waarbij de onderzochte periode 1 januari 2019 tot en met 23 maart 2022 betrof. [2]
Door middel van deze methode van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is onderzocht in hoeverre veroordeelde meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bronnen kunnen worden verantwoord. Hierbij worden de totale contante uitgaven afgezet tegen de beschikbare legale contante gelden. Hieruit kan worden afgeleid of er bij veroordeelde sprake was van onbekende contante ontvangsten. Immers kan men niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft.
Van het onbekende contante geld kan worden aangenomen dat dit ten minste gelijk is aan het verondersteld wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.3.1.
Beginsaldo, legale contante ontvangsten en eindsaldo
Uit het ontnemingsrapport en het dossier volgt dat er geen beginsaldo aan contant geld op 1 januari 2019 bekend is geworden. Veroordeelde heeft ook niets aangevoerd waaruit aannemelijk wordt dat het beginsaldo aan contant geld op 1 januari 2019 meer dan nihil was. Daarom is aannemelijk dat het beginsaldo op 1 januari 2019 nihil was. Hetzelfde geldt voor legale contante ontvangsten in de periode van de kasopstelling: die zijn niet bekend geworden uit het ontnemingsrapport en het dossier en veroordeelde heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat er contante ontvangsten zijn geweest die ten onrechte niet in de kasopstelling zouden zijn meegenomen. Daarom is aannemelijk dat het eindsaldo ook nihil is.
3.3.2.
Contante uitgaven
Uit het dossier volgt dat er verschillende bedragen aan contant geld door veroordeelde zijn uitgegeven of onder hem zijn aangetroffen.
Dit leidt tot de volgende kasopstelling:
Periode 1 januari 2019 tot en met 23 maart 2022
Beginsaldo contant geld
€ 0,00
+/+ Legale contante ontvangsten (inclusief bankopnamen)
€ 0,00
-/- Eindsaldo contant geld
= € 0,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
€ 0,00
-/- Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen:
o Aangetroffen contant geld (woning)
€ 2.650,00
o Aangetroffen contant geld (woning)
€ 2.720,00
o Aangetroffen contant geld (woning)
€ 127.620,00
o Aangetroffen contante Engelse ponden (woning)
€ 3.517,00
o Aangetroffen contant geld (auto)
€ 2.770,00
o Contante bonnen
€ 5.733,17
o Contante bonnen
€ 928,24
o Contante bonnen
€ 15.461,48
o Stuc- en schilderwerk
€ 21.000,00
o Keukenkasten en werkbladen
€ 17.000,00
o Betaling [A]
€ 30.000,00
Totaal
€ 229.399,89
Totaal contante uitgaven
€ 229.399,89
Verschil (tekort)
= € -229.399,89
Op basis van bovenstaande kasopstelling volgt dat er een tekort bestaat ter hoogte van € 229.399,89. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er bij veroordeelde sprake was van onbekende ontvangsten in de periode vanaf 1 januari 2019 en hij derhalve wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
In het ontnemingsrapport [3] is er melding van gemaakt onder verwijzing naar een proces-verbaal van verhoor van de getuige [A] [4] , de drukker van zegelvellen waarop LSD blotters worden aangebracht, dat [A] al
vanaf 2010vellen heeft gedrukt voor veroordeelde, die hij onder een alias kent, dat de getuige daar altijd zwart met contant geld voor werd betaald en dat de getuige daar dik aan verdiend heeft. Er is melding gemaakt van aangetroffen berichten tussen veroordeelde en [A] uit 2018 en van aangetroffen contant bonnen vanaf 2014. [5] Op basis van deze feiten en omstandigheden gevoegd bij de kasopstelling met een groot tekort, is aannemelijk dat veroordeelde ten minste vanaf 1 januari 2019 heeft beschikt over vermogen verkregen uit andere strafbare feiten, naast het wederrechtelijk verkregen vermogen uit de feiten waarvoor hij is veroordeeld uit de periode vanaf 1 juni 2021.
3.3.3.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Beoordeling afdoeningsvoorstel
De rechtbank heeft acht geslagen op het relevante toetsingskader voor procesafspraken dat de Hoge Raad heeft neergelegd in de uitspraak van 27 september 2022. [6] De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad zich niet uitdrukkelijk heeft uitgelaten over procesafspraken in het kader van ontnemingen, maar zal naar analogie van de bestraffing toetsen of de afspraken in het kader van de ontneming in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting.
De verdediging stelt dat drie kostenposten van in totaal € 42.383,- van het totaal aan contante uitgaven dienen te worden afgetrokken, omdat deze of uit legale bron zijn betaald of in zijn geheel niet zijn betaald. Dit betreffen de kostenposten van stuc- en schilderwerk (€ 21.000,00), keukenkasten en werkbladen (€ 17.000,00), en kosten ad € 4.383,- voor balustrades. Na aftrek van deze kostenposten bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde volgens de officier van justitie en de verdediging afgerond € 187.016,-.
Met betrekking tot de post van € 4.383,- stelt de rechtbank vast dat dit bedrag niet bij het totaal aan contante uitgaven is opgeteld en dus ook niet in mindering kan worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zou het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom afgerond € 191.399,- bedragen.
Het voorgaande neemt niet weg dat de procesafspraken in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak zoals die uit de stukken en het verhandelde op de zitting is gebleken. Daarom zal de rechtbank conform de procesafspraken het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde wordt geschat vaststellen op
€ 187.016,-.
4.3
Betalingsverplichting
De rechtbank zal het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, conform de procesafspraken vaststellen op
€ 43.336,-(zegge: drieënveertigduizend driehonderdzesendertig euro). Daarbij is rekening gehouden met de onder veroordeelde in beslag genomen gelden en goederen, waarvan veroordeelde afstand heeft gedaan ten behoeve van de Staat. Aan veroordeelde zal de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat worden opgelegd. De rechtbank zal verder bepalen dat het Openbaar Ministerie maximaal
866 (achthonderdzesenzestig) dagengijzeling kan vorderen jegens veroordeelde indien volledig verhaal van dit bedrag overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk blijkt.

5.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 187.016,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 43.336,-aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
866 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. M.C. Danel en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R.V. Joerawan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 april 2023.
Mr. Danel is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 juni 2022, genummerd 2021151944, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, in onderzoek [...] :
2.Pagina 182 tot en met 530, 2e aanvulling [...] deel 2 van 2 en deel 1 van 2.
3.Pagina 194, 2e aanvulling [...] deel 2 van 2 en deel 2 van 2.
4.Pagina 1129 tot en met 1148 van zaaksdossier 1.
5.Pagina 197, 2e aanvulling [...] deel 2 van 2 en deel 2 van 2.