Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
spoedeisend belang
747,--
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De werknemer vorderde de opheffing van een loonopschorting en loonstop die door de werkgever was opgelegd. De werknemer was sinds 1 september 2020 in dienst als chauffeur/bezorger en had zich op 11 januari 2022 ziekgemeld. De werkgever had de loonbetaling opgeschort op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de werknemer zich niet aan de verzuimvoorschriften zou houden. De werknemer betwistte deze opschorting en stelde dat hij zich had ingespannen voor zijn re-integratie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de loonopschorting en de daaropvolgende loonstop onterecht waren opgelegd. De rechter oordeelde dat de werknemer op de afspraak bij de bedrijfsarts was verschenen, maar dat de werkgever niet voldoende had onderbouwd dat de werknemer niet meewerkte aan zijn re-integratie. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld om de loonopschorting en loonstop op te heffen en het achterstallige loon over de maanden oktober, november en december 2022 te betalen, vermeerderd met vakantiebijslag en wettelijke verhoging.
De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen werkgever en werknemer, vooral in situaties van ziekte en re-integratie. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de werkgever opgelegd, aangezien deze in het ongelijk was gesteld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk aan de veroordeling moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.