ECLI:NL:RBMNE:2023:144

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10233770 UV EXPL 22-293 MS/1270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing loonopschorting en loonstop ten aanzien van een zieke werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De werknemer vorderde de opheffing van een loonopschorting en loonstop die door de werkgever was opgelegd. De werknemer was sinds 1 september 2020 in dienst als chauffeur/bezorger en had zich op 11 januari 2022 ziekgemeld. De werkgever had de loonbetaling opgeschort op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de werknemer zich niet aan de verzuimvoorschriften zou houden. De werknemer betwistte deze opschorting en stelde dat hij zich had ingespannen voor zijn re-integratie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de loonopschorting en de daaropvolgende loonstop onterecht waren opgelegd. De rechter oordeelde dat de werknemer op de afspraak bij de bedrijfsarts was verschenen, maar dat de werkgever niet voldoende had onderbouwd dat de werknemer niet meewerkte aan zijn re-integratie. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld om de loonopschorting en loonstop op te heffen en het achterstallige loon over de maanden oktober, november en december 2022 te betalen, vermeerderd met vakantiebijslag en wettelijke verhoging.

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen werkgever en werknemer, vooral in situaties van ziekte en re-integratie. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de werkgever opgelegd, aangezien deze in het ongelijk was gesteld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk aan de veroordeling moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10233770 UV EXPL 22-293 MS/1270
Kort geding vonnis van 19 januari 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H. Sala,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.N. Guntenaar.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een dagvaarding met producties ingediend en [gedaagde] een conclusie van antwoord met producties.
1.2.
Op 5 januari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar deze zaak tegelijk is behandeld met de verzoekschriftprocedure tussen [gedaagde] en [eiser] (zaaknummer 10259022 UE VERZ 22-386). [eiser] is verschenen met zijn vriendin en met zijn gemachtigde mr. H. Sala. Namens [gedaagde] zijn verschenen de heer [A] , directeur van [gedaagde] , de heer [B] , planner bij [gedaagde] , en mr. M.N. Guntenaar, gemachtigde van [gedaagde] . Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij mr. Sala gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. [eiser] heeft bij die gelegenheid zijn eis vermeerderd. Partijen hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak uitspraak zal worden gedaan.
1.3.
[eiser] heeft bij e-mail van 6 januari 2023 - met op de zitting gegeven toestemming van de kantonrechter - nog een productie nagestuurd die hij op de zitting had getoond. Deze productie is aan het dossier toegevoegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 september 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] als chauffeur/bezorger voor 24 uur per week tegen een salaris van € 1.317,68 per maand, vermeerderd met 8% vakantiebijslag. De arbeidsovereenkomst geldt inmiddels voor onbepaalde tijd.
2.2.
[eiser] heeft zich op 11 januari 2022 ziekgemeld.
2.3.
[gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 23 februari 2022 - na een voorafgaande waarschuwing - meegedeeld dat de loonbetaling met ingang van dezelfde dag op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt opgeschort. De reden hiervoor is dat [eiser] zich volgens [gedaagde] niet houdt aan de geldende verzuimvoorschriften doordat hij niet bereikbaar is voor de arbodienst en zijn werkgever.
2.4.
[eiser] heeft vervolgens op 24 februari 2022 contact opgenomen met de bedrijfsarts. De advocaat van [gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 4 maart 2022 onder meer meegedeeld dat hij - in strijd met hetgeen hem in eerdere brieven is opgedragen - nog geen contact heeft opgenomen met [gedaagde] . Verdere re-integratie inspanningen lijken daarom zinloos en er zal bij de kantonrechter een verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst worden ingediend.
2.5.
[eiser] is op 28 maart 2022 op bezoek geweest bij de bedrijfsarts. Deze schrijft in zijn rapportage van die datum onder meer dat bij [eiser] sprake is van arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Werkgerelateerde knelpunten lijken daarbij een belangrijkere integratie- en herstelbelemmerende rol te spelen. Gezien de forse beperkingen zijn er vooralsnog geen mogelijkheden tot werkhervatting, verder herstel dient eerst te worden afgewacht. De bedrijfsarts adviseert zo spoedig mogelijk te werken aan de werkgerelateerde knelpunten.
2.6.
[gedaagde] heeft naar aanleiding van dit bezoek aan de bedrijfsarts de loonopschorting op of omstreeks 30 maart 2022 opgeheven en het verschuldigde loon aan [eiser] uitbetaald. Zij heeft haar voornemen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen niet doorgezet.
2.7.
[eiser] heeft op 7 april 2022 een telefonische afspraak met de bedrijfsarts gehad. Hierna is op advies van de bedrijfsarts getracht mediation op te starten, maar dat is niet gelukt omdat [eiser] geen vertrouwen had in de uitgekozen mediator.
2.8.
[eiser] heeft de bedrijfsarts op 25 mei 2022 opnieuw bezocht. De bedrijfsarts schrijft in zijn rapportage van die datum onder meer dat de werkgerelateerde knelpunten onveranderd aanwezig zijn en de belastbaarheid van [eiser] niet is veranderd. Hij acht re-integratie bij de huidige belastbaarheid niet duurzaam haalbaar en op arbeidsgezondheidskundige gronden niet raadzaam. Volgens de bedrijfsarts is het in het belang van alle partijen om zo spoedig mogelijk tot een gezamenlijke conclusie en oplossing te komen.
2.9.
Op 24 augustus 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde] . De totstandkoming van deze afspraak verliep moeizaam, omdat [eiser] vaak niet reageerde op berichten van [gedaagde] . [eiser] heeft in dit gesprek aangegeven dat hij nog openstond voor mediation.
2.10.
[eiser] heeft de arbodienst op 7 september 2022 telefonisch laten weten dat hij elders behandeld wordt en daarom niet wenst mee te werken aan de begeleiding door [arbodienst] .
2.11.
De advocaat van [gedaagde] heeft de advocaat van [eiser] bij e-mail van 20 oktober 2022 laten weten dat het loon van [eiser] met ingang van die dag wordt stopgezet. De reden hiervoor is dat hij op 20 september 2022 niet kon verschijnen op een afspraak bij de bedrijfsarts van [arbodienst] omdat hij op medische gronden verhinderd was. Er is toen een nieuwe oproep gedaan voor 19 oktober 2022, maar [eiser] is daar zonder bericht van verhindering niet verschenen. [gedaagde] heeft aangekondigd dat zij een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter zal indienen wegens het onvoldoende meewerken aan de re-integratie en dat daarvoor een deskundigenoordeel bij het Uwv zal worden aangevraagd.
2.12.
Vervolgens heeft [gedaagde] [eiser] op 21 oktober 2022 bij exploot meegedeeld dat hij op 19 oktober 2022 zonder voorafgaande mededeling en zonder deugdelijke grond niet is verschenen bij zijn afspraak bij de bedrijfsarts, dat hij zich niet houdt aan de geldende verzuimvoorschriften en dat de loonbetaling op grond van artikel 7:629 lid 6 BW met ingang van 21 oktober 2022 zal worden opgeschort tot door de bedrijfsarts is vastgesteld dat [eiser] (nog) arbeidsongeschikt is. [gedaagde] stelt verder dat [eiser] niet voldoet aan de verplichtingen zoals opgenomen in artikel 7:629 lid 3 BW, zoals medewerking verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak. Op die grondslag zal het loon worden stopgezet voor de periode dat geen of onvoldoende medewerking wordt verleend.
2.13.
De arbodienst heeft [gedaagde] op 7 november 2022 bericht dat de verzuimbegeleiding niet kan worden uitgevoerd doordat [eiser] niet bereikbaar is.
2.14.
[gedaagde] heeft [eiser] bij deurwaardersexploot van 17 november 2022 opgeroepen voor een gesprek bij de bedrijfsarts op 23 november 2022. [eiser] is zonder bericht van verhindering niet op dit gesprek verschenen. Op de nieuwe afspraak van 30 november 2022 is hij wel verschenen.
2.15.
De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft op 17 november 2022 een ‘Deskundigenoordeel re-integratie inspanningen werkgever’ uitgebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat de re-integratie inspanningen van [gedaagde] voldoende zijn in de zin van het nemen van het nemen van de juiste prikkelende maatregelen om [eiser] tot medewerking te stimuleren (door het opschorten/inhouden van het loon). [gedaagde] heeft echter onvoldoende adequaat geacteerd op de adviezen van de arboarts en is ook in gebreke ten aanzien van documentatie zoals een gefundeerd plan van aanpak en mogelijke bijstellingen waarop er per datum aanvraag te veel sprake is van een opeenstapeling van onduidelijkheden van zowel werkgever als werknemer. Doordat er geen sprake is van een adequaat beleid vanaf datum ziekmelding kunnen er kansen zijn gemist, aldus de arbeidsdeskundige.
2.16.
[gedaagde] is er na kennisname van het deskundigenoordeel achter gekomen dat er door de arbodienst nog geen plan van aanpak was opgesteld en heeft op 25 november 2022 alsnog een plan aanpak aan [eiser] gestuurd, met het verzoek om dit ondertekend terug te sturen. Daarbij is aangegeven dat als [gedaagde] vóór 1 december 2022 geen reactie of getekend plan van aanpak retour heeft ontvangen, zij ervan uitgaat dat [eiser] ermee instemt.
2.17.
De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] naar aanleiding van het deskundigenoordeel bij e-mail van 30 november 2022 verzocht de loonstop op te heffen en het achterstallige loon uit te betalen. [gedaagde] heeft dit echter bij e-mail van 2 december 2022 geweigerd. [gedaagde] heeft daarbij gesteld dat [eiser] nog steeds onvoldoende doet aan zijn re-integratie omdat hij ondanks duidelijke instructies nog steeds geen contact opneemt met zijn werkgever. Door zijn toedoen kon geen plan van aanpak worden opgesteld en hij heeft ook niet binnen de gestelde termijn ingestemd met het plan dat [gedaagde] hem heeft voorgelegd.
2.18.
[eiser] heeft op 19 december 2022 een ondertekend plan van aanpak aan [gedaagde] geretourneerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na vermeerdering van eis - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen drie werkdagen na dit vonnis:
I. de loonstop vanaf 20 oktober 2022 op te heffen en tegen behoorlijk bewijs van kwijting zijn loon over de maanden oktober, november en december 2022 aan hem te voldoen;
II. tot betaling van de wettelijke verhoging over het achterstallige loon van 50% en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 20 oktober 2022 tot de dag van algehele voldoening;
althans een voorziening te treffen die de kantonrechter in goede justitie voorkomt, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de loonstop onterecht is opgelegd, omdat hij zich continu inzet om te werken aan zijn re-integratie voor zover zijn medische situatie hem dat toelaat. Volgens [eiser] heeft de druk die [gedaagde] op hem uitoefent geleid tot belemmeringen in zijn behandeling en herstel. [eiser] betwist dat hij heeft geweigerd om mee te werken aan controles van zijn arbeidsongeschiktheid. Hij stelt onder verwijzing naar een verklaring van 2 januari 2023 van [arbodienst] dat hij op de afspraak bij de bedrijfsarts van 20 september 2022 is verschenen maar dat hij weer naar huis moest omdat hij positief was getest op corona. Hij betwist dat hij de nieuwe uitnodiging voor 19 oktober 2022 heeft ontvangen.
3.3.
[gedaagde] stelt dat [eiser] structureel niet meewerkt aan zijn re-integratie en zijn verplichting om mee te werken aan bijvoorbeeld het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 7:660a lid 1 BW. Hij is veelvuldig gewezen op de gevolgen hiervan, waaronder loonsancties en een ontbindingsverzoek om het dienstverband te beëindigen. [eiser] toont telkens nét voldoende inzet om een loonsanctie en - op een eerder moment - een ontbinding af te wenden, maar voor [gedaagde] is de maat inmiddels meer dan vol. [gedaagde] doet ten aanzien van de loonstop een beroep op artikel 7:629 lid 3 BW: de verplichting om loon door te betalen geldt niet gedurende de tijd dat door toedoen van de werknemer de genezing wordt belemmerd en vertraagd (sub b) en voor de tijd dat de werknemer niet meewerkt aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak (sub e). [gedaagde] stelt dat zij op grond hiervan met toepassing van artikel 7:629 lid 6 BW bevoegd is het loon te stoppen. [eiser] toont zich nog steeds niet bereid om contact met [gedaagde] op te nemen en gestuurde documenten (zoals de eerstejaarsevaluatie) worden niet tijdig ondertekend geretourneerd, aldus [gedaagde] .

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering volgt uit het feit dat het hier gaat om een loonvordering.
de redenen voor het niet uitbetalen van het loon
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] het loon van [eiser] vanaf 20 oktober 2022 om twee redenen niet heeft uitbetaald. Gezien de brieven van 20 en 21 oktober 2022 gaat het in de eerste plaats om een loonopschorting op grond van artikel 7:629 lid 6 BW omdat [eiser] op 20 september 2022 niet kon verschijnen op een afspraak bij de bedrijfsarts van [arbodienst] omdat hij op medische gronden verhinderd was en hij zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de nieuwe afspraak op 19 oktober 2022. In de tweede plaats is per 21 oktober 2022 een loonstop opgelegd omdat [eiser] volgens [gedaagde] niet voldoet aan de verplichtingen zoals opgenomen in artikel 7:629 lid 3 BW, zoals medewerking verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak.
de loonopschorting
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat op basis van de verklaring van [arbodienst] van 2 januari 2023 voldoende vast dat [eiser] op 20 september 2022 op de afspraak bij de bedrijfsarts is verschenen. Dat deze afspraak niet door kon gaan omdat [eiser] positief getest was op corona, kan hem niet worden verweten. Voor de nieuwe afspraak op 19 oktober 2022 geldt dat [eiser] betwist dat hij hiervoor een uitnodiging heeft ontvangen. [gedaagde] stelt dat dit telefonisch is gebeurd, maar heeft deze stelling niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van degene die dit telefoongesprek zou hebben gevoerd. Daarom is in deze procedure niet aannemelijk geworden dat [eiser] een uitnodiging voor de afspraak op 19 oktober 2022 heeft ontvangen. Dit leidt tot de conclusie dat de loopopschorting per 20 oktober 2022 niet op een voldoende grondslag berust.
4.4.
De kantonrechter overweegt ten overvloede dat er in de periode van 20 oktober 2022 tot heden onvoldoende aanleiding was om wegens andere redenen op grond van artikel 7:629 lid 6 BW tot opschorting van het loon over te gaan. Op grond van de beschikbare stukken en de stellingen van [gedaagde] - voor zover deze door [eiser] niet zijn betwist - kan worden vastgesteld dat [gedaagde] en de arbodienst sinds de ziekmelding op 11 januari 2022 veel pogingen hebben ondernomen om met [eiser] in contact te komen, maar dat dit door toedoen van [eiser] vaak niet is gelukt. De kantonrechter acht het op grond van de rapportages van de bedrijfsarts en de verklaring van de huisarts van [eiser] van 4 januari 2023 aannemelijk dat dit deels wordt veroorzaakt door het ziektebeeld van [eiser] . De bedrijfsarts maakt in zijn rapportages melding van werkgerelateerde knelpunten, maar in deze procedure is niet duidelijk geworden wat daarvan de oorzaak is. De aankondiging van de advocaat van [gedaagde] op 4 maart 2022 dat het dienstverband zou worden beëindigd zal in ieder geval niet bevorderlijk zijn geweest voor de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] . De kantonrechter constateert dat [eiser] ondanks het voorgaande sinds zijn ziekmelding wel (uiteindelijk) heeft voldaan aan zijn verplichting om bij de bedrijfsarts te verschijnen. Voor de periode na 19 oktober 2022 geldt dat [eiser] heeft erkend dat hij op 23 november 2022 niet op de afspraak bij de bedrijfsarts is verschenen. Hij heeft echter aan de hand van een rapportage van de bedrijfsarts aangetoond dat hij op 30 november 2022 wel bij de bedrijfsarts is geweest. Nu [eiser] (uiteindelijk) wel voldoet aan zijn verplichting om bij de bedrijfsarts te verschijnen, acht de kantonrechter het feit dat [eiser] ondanks herhaalde verzoeken geen contact met [gedaagde] heeft opgenomen in de gegeven omstandigheden onvoldoende ernstig om een loonopschorting te rechtvaardigen. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat [eiser] door dit gebrekkige contact geen concrete
re-integratiemogelijkheden heeft gemist, terwijl de loonopschorting bij hem tot ernstige financiële problemen leidt met mogelijk ernstige gevolgen zoals een huisuitzetting, en dit zijn herstel in de weg staat.
de loonstop
4.5.
Voor het plan van aanpak geldt dat [gedaagde] dit door een omissie aan haar zijde pas op 25 november 2022, dus ruim na het opleggen van de loonstop, aan [eiser] heeft gestuurd. [eiser] heeft dit plan van aanpak weliswaar niet - zoals impliciet verzocht - vóór 1 december 2022 ondertekend geretourneerd, maar heeft dit wel op 19 december 2022 gedaan. In aanmerking genomen dat hij daarover moet kunnen overleggen met zijn gemachtigde, acht de kantonrechter dit voldoende tijdig. De conclusie luidt daarom dat [eiser] zijn verplichting om mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak niet heeft geschonden en dat dit geen grond kan opleveren voor een loonstop op grond van artikel 7:629 lid 3 sub e BW. Voor de eerstejaarsevaluatie geldt dat [eiser] heeft gesteld dat hij ook dit document inmiddels ondertekend aan [gedaagde] heeft geretourneerd en dat [gedaagde] dit niet heeft betwist. Ook dit kan dus geen grond opleveren voor een loonstop. [gedaagde] heeft in haar verweerschrift nog een beroep gedaan op artikel 7:629 lid 3 sub b BW. Los gezien van het feit dat [gedaagde] in haar brieven van 20 en 21 oktober 2022 de loonstop niet op deze grond heeft gebaseerd, geldt dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd waarom naar haar mening door toedoen van [eiser] de genezing wordt belemmerd en vertraagd. De kantonrechter gaat daarom aan dit argument voorbij.
toewijzing loonvordering en wettelijke verhoging
4.6.
De conclusie luidt daarom dat de loonopschorting en de loonstop ten onrechte zijn opgelegd. [eiser] heeft gevorderd om [gedaagde] te veroordelen de loonstop vanaf 20 oktober 2022 op te heffen, maar de kantonrechter begrijpt deze vordering aldus dat [eiser] vordert de loonopschorting per 20 oktober 2022 en de loonstop per 21 oktober 2022 op te heffen. Deze vordering zal worden toegewezen.
4.7.
Vast staat dat het loon over de maanden oktober, november en december 2022 niet is uitbetaald. De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het verschuldigde loon over deze maanden zal daarom worden toegewezen. Dit is, uitgaande van het salaris van [eiser] van € 1.317,68 bruto per maand, een bedrag van € 3.953,04 vermeerderd met 8% vakantiebijslag. De gevorderde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW zal, mede gezien de gebrekkige bereikbaarheid van [eiser] , tot een maximum van 20% worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over deze bedragen zal ook worden toegewezen.
kosten
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] , die een toevoeging heeft overgelegd, worden begroot op:
- informatiekosten € 6,15
- griffierecht € 86,--
- salaris gemachtigde €
747,--
Totaal € 839,15
4.9.
Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie werkdagen na de datum van dit vonnis de loonopschorting per 20 oktober 2022 en de loonstop per 21 oktober 2022 op te heffen en aan [eiser] zijn loon over de maanden oktober, november en december 2022 van in totaal € 3.953,04, vermeerderd met 8% vakantiebijslag, te voldoen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie werkdagen na de datum van dit vonnis aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging over het achterstallige loon tot een maximum van 20% en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging vanaf 20 oktober 2022 tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 839,15, waarin begrepen € 747,-- aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.A. van Buitenen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.