ECLI:NL:RBMNE:2023:143

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10259022 UE VERZ 22-386 MS/1270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens opzegverbod tijdens ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap (verzoekster) en een werknemer (gedaagde). De verzoekster heeft het verzoek ingediend op grond van artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub e van het Burgerlijk Wetboek, stellende dat de gedaagde structureel niet meewerkt aan zijn re-integratie en derhalve ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De gedaagde heeft zich echter op het opzegverbod tijdens ziekte beroepen en betwist dat hij onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zich op 11 januari 2022 ziek heeft gemeld en dat hij volgens de bedrijfsarts nog steeds volledig arbeidsongeschikt is. De rechter heeft geoordeeld dat het ontbindingsverzoek niet kan worden toegewezen, omdat de gedaagde zijn verplichtingen niet heeft geschonden en er geen sprake is van een situatie waarin de werkgever de werknemer schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van zijn verplichtingen. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de huidige situatie een zware wissel trekt op de gezondheid van de gedaagde en dat beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet in zijn belang zou zijn. Het verzoek tot ontbinding is afgewezen, en de verzoekster is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 747,-- aan salaris voor de gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10259022 UE VERZ 22-386 MS/1270
Beschikking van 19 januari 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.N. Guntenaar,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. H. Sala.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 28 december 2022 door de griffie van de rechtbank is ontvangen. [gedaagde] heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben daarna nog nadere stukken ingediend.
1.2.
Op 5 januari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar deze zaak tegelijk is behandeld met de dagvaardingsprocedure tussen [gedaagde] en [verzoekster] (zaaknummer 10233770 UV EXPL 22-293). Namens [verzoekster] zijn verschenen de heer [A] , directeur van [verzoekster] , de heer [B] , planner bij [verzoekster] , en mr. M.N. Guntenaar, gemachtigde van [verzoekster] . [gedaagde] is verschenen met zijn vriendin en met zijn gemachtigde mr. H. Sala. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak uitspraak zal worden gedaan

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] , geboren op [geboortedatum] 1985, is sinds 1 september 2020 in dienst van [verzoekster] als chauffeur/bezorger voor 24 uur per week tegen een salaris van € 1.317,68 per maand, vermeerderd met 8% vakantiebijslag. De arbeidsovereenkomst geldt inmiddels voor onbepaalde tijd.
2.2.
[gedaagde] heeft zich op 11 januari 2022 ziekgemeld.
2.3.
[verzoekster] heeft [gedaagde] bij brief van 23 februari 2022 - na een voorafgaande waarschuwing - meegedeeld dat de loonbetaling met ingang van dezelfde dag op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt opgeschort. De reden hiervoor is dat [gedaagde] zich volgens [verzoekster] niet houdt aan de geldende verzuimvoorschriften doordat hij niet bereikbaar is voor de arbodienst en zijn werkgever.
2.4.
[gedaagde] heeft vervolgens op 24 februari 2022 contact opgenomen met de bedrijfsarts. De advocaat van [verzoekster] heeft [gedaagde] bij brief van 4 maart 2022 onder meer meegedeeld dat hij - in strijd met hetgeen hem in eerdere brieven is opgedragen - nog geen contact heeft opgenomen met [verzoekster] . Verdere re-integratie inspanningen lijken daarom zinloos en er zal bij de kantonrechter een verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst worden ingediend.
2.5.
[gedaagde] is op 28 maart 2022 op bezoek geweest bij de bedrijfsarts. Deze schrijft in zijn rapportage van die datum onder meer dat bij [gedaagde] sprake is van arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Werkgerelateerde knelpunten lijken daarbij een belangrijkere integratie- en herstelbelemmerende rol te spelen. Gezien de forse beperkingen zijn er vooralsnog geen mogelijkheden tot werkhervatting, verder herstel dient eerst te worden afgewacht. De bedrijfsarts adviseert zo spoedig mogelijk te werken aan de werkgerelateerde knelpunten.
2.6.
[verzoekster] heeft naar aanleiding van dit bezoek aan de bedrijfsarts de loonopschorting op of omstreeks 30 maart 2022 opgeheven en het verschuldigde loon aan [gedaagde] uitbetaald. Zij heeft haar voornemen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen niet doorgezet.
2.7.
[gedaagde] heeft op 7 april 2022 een telefonische afspraak met de bedrijfsarts gehad. Hierna is op advies van de bedrijfsarts getracht mediation op te starten, maar dat is niet gelukt omdat [gedaagde] geen vertrouwen had in de uitgekozen mediator.
2.8.
[gedaagde] heeft de bedrijfsarts op 25 mei 2022 opnieuw bezocht. De bedrijfsarts schrijft in zijn rapportage van die datum onder meer dat de werkgerelateerde knelpunten onveranderd aanwezig zijn en de belastbaarheid van [gedaagde] niet is veranderd. Hij acht re-integratie bij de huidige belastbaarheid niet duurzaam haalbaar en op arbeidsgezondheidskundige gronden niet raadzaam. Volgens de bedrijfsarts is het in het belang van alle partijen om zo spoedig mogelijk tot een gezamenlijke conclusie en oplossing te komen.
2.9.
Op 24 augustus 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en [verzoekster] . De totstandkoming van deze afspraak verliep moeizaam, omdat [gedaagde] vaak niet reageerde op berichten van [verzoekster] . [gedaagde] heeft in dit gesprek aangegeven dat hij nog openstond voor mediation.
2.10.
[gedaagde] heeft de arbodienst op 7 september 2022 telefonisch laten weten dat hij elders behandeld wordt en daarom niet wenst mee te werken aan de begeleiding door [arbodienst] .
2.11.
De advocaat van [verzoekster] heeft de advocaat van [gedaagde] bij e-mail van 20 oktober 2022 laten weten dat het loon van [gedaagde] met ingang van die dag wordt stopgezet. De reden hiervoor is dat hij op 20 september 2022 niet kon verschijnen op een afspraak bij de bedrijfsarts van [arbodienst] omdat hij op medische gronden verhinderd was. Er is toen een nieuwe oproep gedaan voor 19 oktober 2022, maar [gedaagde] is daar zonder bericht van verhindering niet verschenen. [verzoekster] heeft aangekondigd dat zij een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter zal indienen wegens het onvoldoende meewerken aan de re-integratie en dat daarvoor een deskundigenoordeel bij het Uwv zal worden aangevraagd.
2.12.
Vervolgens heeft [verzoekster] [gedaagde] op 21 oktober 2022 bij exploot meegedeeld dat hij op 19 oktober 2022 zonder voorafgaande mededeling en zonder deugdelijke grond niet is verschenen bij zijn afspraak bij de bedrijfsarts, dat hij zich niet houdt aan de geldende verzuimvoorschriften en dat de loonbetaling op grond van artikel 7:629 lid 6 BW met ingang van 21 oktober 2022 zal worden opgeschort tot door de bedrijfsarts is vastgesteld dat [gedaagde] (nog) arbeidsongeschikt is. [verzoekster] stelt verder dat [gedaagde] niet voldoet aan de verplichtingen zoals opgenomen in artikel 7:629 lid 3 BW, zoals medewerking verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak. Op die grondslag zal het loon worden stopgezet voor de periode dat geen of onvoldoende medewerking wordt verleend.
2.13.
De arbodienst heeft [verzoekster] op 7 november 2022 bericht dat de verzuimbegeleiding niet kan worden uitgevoerd doordat [gedaagde] niet bereikbaar is.
2.14.
[verzoekster] heeft [gedaagde] bij deurwaardersexploot van 17 november 2022 opgeroepen voor een gesprek bij de bedrijfsarts op 23 november 2022. [gedaagde] is zonder bericht van verhindering niet op dit gesprek verschenen. Op de nieuwe afspraak van 30 november 2022 is hij wel verschenen.
2.15.
De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft op 17 november 2022 een ‘Deskundigenoordeel re-integratie inspanningen werkgever’ uitgebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat de re-integratie inspanningen van [verzoekster] voldoende zijn in de zin van het nemen van het nemen van de juiste prikkelende maatregelen om [gedaagde] tot medewerking te stimuleren (door het opschorten/inhouden van het loon). [verzoekster] heeft echter onvoldoende adequaat geacteerd op de adviezen van de arboarts en is ook in gebreke ten aanzien van documentatie zoals een gefundeerd plan van aanpak en mogelijke bijstellingen waarop er per datum aanvraag te veel sprake is van een opeenstapeling van onduidelijkheden van zowel werkgever als werknemer. Doordat er geen sprake is van een adequaat beleid vanaf datum ziekmelding kunnen er kansen zijn gemist, aldus de arbeidsdeskundige.
2.16.
[verzoekster] is er na kennisname van het deskundigenoordeel achter gekomen dat er door de arbodienst nog geen plan van aanpak was opgesteld en heeft op 25 november 2022 alsnog een plan aanpak aan [gedaagde] gestuurd, met het verzoek om dit ondertekend terug te sturen. Daarbij is aangegeven dat als [verzoekster] vóór 1 december 2022 geen reactie of getekend plan van aanpak retour heeft ontvangen, zij ervan uitgaat dat [gedaagde] ermee instemt.
2.17.
De advocaat van [gedaagde] heeft [verzoekster] naar aanleiding van het deskundigenoordeel bij e-mail van 30 november 2022 verzocht de loonstop op te heffen en het achterstallige loon uit te betalen. [verzoekster] heeft dit echter bij e-mail van 2 december 2022 geweigerd. [verzoekster] heeft daarbij gesteld dat [gedaagde] nog steeds onvoldoende doet aan zijn re-integratie omdat hij ondanks duidelijke instructies nog steeds geen contact opneemt met zijn werkgever. Door zijn toedoen kon geen plan van aanpak worden opgesteld en hij heeft ook niet binnen de gestelde termijn ingestemd met het plan dat [verzoekster] hem heeft voorgelegd.
2.18.
[gedaagde] heeft op 19 december 2022 een ondertekend plan van aanpak aan [verzoekster] geretourneerd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt - samengevat - op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub e BW om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen op de kortst mogelijke termijn en te bepalen dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en daarom geen recht heeft op een transitievergoeding, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[verzoekster] voert daartoe aan dat [gedaagde] structureel niet meewerkt aan zijn re-integratie. Hij is veelvuldig gewezen op de gevolgen hiervan, waaronder loonsancties en een ontbindingsverzoek om het dienstverband te beëindigen. Het lijkt erop dat hij probeert de spelregels te bepalen, waardoor het voor [verzoekster] steeds weer een kwestie van afwachten is of [gedaagde] zal voldoen aan zijn verplichtingen. [verzoekster] stelt dat een situatie is ontstaan die niet langer houdbaar is en waardoor van haar in redelijkheid niet verlangd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Er is volgens [verzoekster] sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [gedaagde] , zodat hij geen recht heeft op een transitievergoeding.
3.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. Hij heeft een beroep op het opzegverbod tijdens ziekte gedaan. Hij betwist daarnaast dat hij onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie en dat hij verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover er problemen zijn tussen partijen zijn deze volledig ontstaan doordat [verzoekster] zijn medische klachten onderschat en te veel druk op hem heeft uitgeoefend door onder meer de loonstop op te leggen. De huidige gang van zaken leidt bij hem tot een hoge mate van stress waardoor zijn herstel wordt belemmerd.
3.4.
[gedaagde] verzoekt gezien het voorgaande het verzoek tot ontbinding af te wijzen. Hij verzoekt verder [verzoekster] te veroordelen de loonstop vanaf 20 oktober 2022 op te heffen en zijn loon over de maanden oktober tot en met december 2022 te betalen, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente. In de dagvaardingsprocedure is bij uitspraak van heden de gelijkluidende vordering van [gedaagde] echter al toegewezen. Dit tegenverzoek van [gedaagde] zal in deze procedure daarom buiten bespreking worden gelaten.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op een redelijke grond. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat van de kant van [gedaagde] sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van artikel 669 lid 3, aanhef en onder e BW. Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt.
4.3.
[gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter terecht een beroep gedaan op het opzegverbod tijdens ziekte van artikel 7:670 lid 1 BW. Vast staat immers dat [gedaagde] zich op 11 januari 2022 ziek heeft gemeld en volgens de bedrijfsarts nog steeds volledig arbeidsongeschikt is.
4.4.
Het ontbindingsverzoek houdt ook verband met de ziekte: [gedaagde] wordt immers verweten dat hij niet meewerkt aan zijn re-integratie. In een dergelijk geval - namelijk de situatie waarin de werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen bedoeld in artikel 7:660a BW weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt - is op grond van artikel 7:670a BW een uitzondering op het opzegverbod tijdens ziekte mogelijk. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de kantonrechter hier echter niet voor. In de uitspraak die heden in de dagvaardingsprocedure is gedaan, is geoordeeld dat [gedaagde] zijn verplichting om zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak niet heeft geschonden. Van een schending van de overige verplichtingen die in artikel 7:660a BW worden genoemd, is ook geen sprake.
4.5.
Hoewel aannemelijk is dat de huidige situatie een zware wissel trekt op de gezondheid van [gedaagde] , is de kantonrechter er niet van overtuigd dat de arbeidsovereenkomst in het belang van [gedaagde] - ondanks het opzegverbod - dient te eindigen. De rechtbank acht het aannemelijk dat het herstel van [gedaagde] ook wordt belemmerd door geldzorgen en de verwachting is dat deze na een beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet meteen minder zullen worden.
4.6.
Het ontbindingsverzoek wordt daarom afgewezen. Wel merkt de kantonrechter ter voorlichting van [gedaagde] op dat van hem verwacht mag worden dat hij in het vervolg beter bereikbaar is voor [verzoekster] en dat hij daarvoor bijvoorbeeld via zijn gemachtigde maatregelen moet treffen.
4.7.
[verzoekster] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden, tot deze beschikking, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 747,-- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot deze beschikking begroot op € 747,-- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.