ECLI:NL:RBMNE:2023:1395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/4129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke WOZ-zaak met informatiebeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van proceskosten in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning voor het belastingjaar 2022, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.457.000,-. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 1.379.000,-. Eiseres stelde dat zij recht had op vergoeding van de kosten die zij had gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, omdat volgens haar voldaan was aan de eisen van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende zorgvuldig had gehandeld bij het opleggen van de beschikking, omdat hij zich had gebaseerd op veronderstellingen zonder voldoende bewijs. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden, evenals de proceskosten die op € 2.266,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die gelden voor bestuursorganen bij het vaststellen van WOZ-waarden en de rechten van belanghebbenden op vergoeding van kosten in bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: J. Oosters)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: I. Beek).

Procesverloop

In de beschikking van 22 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres
[adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 1.457.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2021.
Eiseres is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 5 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning verlaagd naar € 1.379.000,-.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 22 december 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, I. Beek.

Overwegingen

1. Niet in geschil is de WOZ-waarde van de woning.
2. Het geschil richt zich op de vraag of eiseres in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Eiseres stelt dat de proceskosten vergoed hadden moeten worden, omdat volgens eiseres voldaan is aan de eisen die de wet stelt in art. 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het niet toekennen van een proceskostenvergoeding is volkomen buitenproportioneel. Volgens eiseres blijkt niet uit het IFSO-formulier en de informatiebeschikking dat deze sanctie het gevolg kan zijn van het niet verstrekken van de gevraagde informatie. Verweerder betwist het standpunt van eiser.
3. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het woord “herroepen” impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat geen recht op vergoeding. [1]
4. Bij het nemen van beschikkingen in het kader van de Wet WOZ behoort de heffingsambtenaar de normale zorgvuldigheid te betrachten en de geautomatiseerd verzamelde gegevens van onroerende zaken in zijn gemeente te vergelijken met alle relevante informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Deze onderzoeksplicht vloeit ook voort uit de eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten, die is neergelegd in artikel 3:2 van de Awb. Indien de heffingsambtenaar de bedoelde normale zorgvuldigheid niet betracht en als gevolg daarvan een te hoge beschikking oplegt, is sprake van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende gang van zaken. Op 18 maart 2020 heeft verweerder eiseres verzocht om een koopinlichtingenformulier in te vullen ten behoeve van de permanente marktanalyse. Nadat eiseres dit niet gedaan heeft, heeft verweerder haar op 6 mei 2020 een informatiebeschikking gestuurd, waarin staat vermeld dat dit inhoudt dat “bij een eventueel verschil van mening over de hoogte van de WOZ-waarde een omgekeerde en verzwaarde bewijslast geldt.” Eiseres heeft hierop niet gereageerd. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder er daarom bij de herwaardering voor het belastingjaar 2022 vanuit is gegaan dat de woning na aankoop is opgeknapt naar een gemiddelde toestand, omdat op een luchtfoto van 22 maart 2020 een bouwcontainer op de oprit te zien is. Nadat eiseres bezwaar heeft gemaakt, heeft verweerder op eiseres op 10 maart 2022 verzocht om binnen vier weken het inlichtingenformulier secundaire objectkenmerken (IFSO) ingevuld te retourneren en aangekondigd anders een informatiebeschikking te nemen. Eiseres heeft tijdig aan dit verzoek voldaan. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar op basis van de gegevens uit het IFSO de WOZ-waarde van de woning verlaagd.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar door deze gang van zaken onvoldoende zorgvuldig gehandeld bij het opleggen van de beschikking. Verweerder heeft zich bij het vaststellen van de WOZ-waarde voor belastingjaar 2022 gebaseerd op zijn veronderstelling door de luchtfoto van een bouwcontainer in combinatie met het door eiseres niet opvolgen van de informatiebeschikking van 6 mei 2020. Die informatiebeschikking was echter gestuurd in het kader van de permanente marktanalyse en ook was in de informatiebeschikking niet aangegeven dat de gevolgen van het niet aan de informatiebeschikking voldoen ook zouden gelden voor het belastingjaar 2022. Verweerder is er dus ten onrechte vanuit gegaan dat de bewijslast voor het belastingjaar 2022 was omgekeerd en verzwaard. Zelfs als sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, ontslaat dat verweerder niet van zijn verplichting de WOZ-waarde niet naar willekeur vast te stellen. De vaststelling dient te berusten op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake als verweerder op basis van het enkele feit dat er een bouwcontainer op de oprit heeft gestaan, er vanuit gaat dat de kwaliteit van de woning verbeterd is. Dit betekent dat de onjuistheid van de beschikking is te wijten aan de heffingsambtenaar. Eiseres had dus recht op vergoeding van haar proceskosten in bezwaar. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
9. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.266,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 296,-, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een factor 1). Daarbij is de rechtbank voor de beroepsfase in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt van € 837,-.‬‬ [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.266,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023.
de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2000-2001, 27024, nr. 14, blz. 2.
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.