Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 november 2023 met producties 1 tot en met 10,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 9,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 11 tot en met 17,
- de akte houdende aanvullende productie 18 van [eiser] ,
- de akte houdende overlegging aanvullende producties 10 tot en met 13 van [gedaagde] ,
- de akte houdende eisvermeerdering van [gedaagde] .
2.Waar gaat de zaak over?
black hair’ en grof krullend haar) en dat [gedaagde] deze producten aan [eiser] zou verkopen en leveren. [eiser] heeft zich daarbij verplicht tot een minimale afname van producten van € 20.000,00 exclusief btw per jaar. Voor het geval [eiser] in een bepaald jaar niet aan de minimale afnameverplichting zou voldoen, kon [gedaagde] 20% van het verschil tussen de werkelijke inkopen in dat jaar en het afgesproken bedrag van € 20.000,00 bij [eiser] in rekening brengen.
3.Het geschil
in conventie
€ 1.275,00
- tot betaling van € 9.956,00 wegens het niet nakomen van de jaarlijkse contractuele minimale afnameverplichting, vermeerderd met rente,
- primair: om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 10.000,00 aan te veel betaalde huursom over het kalenderjaar 2020, vermeerderd met rente,
- om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 17.500,00 als terugbetaling van (het resterende deel van) het Gouden Welkom vermeerderd met rente,
- om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 10.000,00 aan misgelopen marge over de niet-gerealiseerde minimale afnameverplichting gedurende de resterende looptijd van de overeenkomst, vermeerderde met rente,
- vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van [gedaagde] voor deze procedure begroot op € 1.150,00 vermeerde met rente,
- in de (na)kosten van deze procedure.
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
- [eiser] niet meer gehouden was om de kapsalon ter beschikking te stellen voor cursussen;
- [eiser] geen afnameverplichting meer had voor een deel van 2021, 2022 en 2023;
- [gedaagde] geen gebruiksvergoeding meer hoefde te betalen; en
- voor beide partijen ongedaanmakingsverbintenissen ontstonden voor de door hen tot aan de ontbinding ontvangen prestaties.
De omvang van deze schadevergoeding dient te worden vastgesteld (…) door met elkaar in vergelijking te brengen, enerzijds, de hypothetische situatie waarin de schuldeiser zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming en, anderzijds, de feitelijke situatie waarin de schuldeiser na ontbinding van de overeenkomst verkeert (in voorkomende gevallen: na afwikkeling van de, uit art. 6:271 BW voortvloeiende, verbintenissen tot teruggave dan wel ongedaanmaking).” (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1036, geciteerd in Hoge Raad 24 september 2004, ELCI:NL:HR:2004:AP7760). Het peilmoment voor de schade is dus het moment van ontbinding.
ongeacht de reden voor beëindiging en welke partij de overeenkomst beëindigt”.
1.532,00(2,0 punt × tarief € 766,00)