ECLI:NL:RBMNE:2023:1353

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
10034419 AC EXPL 22-1874
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concurrentiebeding en overtreding in samenwerkingsovereenkomst tussen twee vennootschappen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., over de overtreding van een concurrentiebeding in een samenwerkingsovereenkomst. De eiseres, [eiseres] B.V., vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagde partij, [gedaagde] B.V., artikel 12 van de overeenkomst had geschonden door direct contact op te nemen met een opdrachtgever van eiseres, [stichting]. De eiseres stelde dat de gedaagde partij een e-mail had gestuurd die als een aanbod voor samenwerking kon worden gekwalificeerd, wat in strijd was met de geheimhoudingsclausule van de overeenkomst.

De gedaagde partij voerde aan dat de e-mail niet door haar was verzonden, maar door een andere vennootschap, [onderneming], die geen partij was bij de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van vereenzelviging tussen de twee vennootschappen, omdat er geen bewijs was dat er misbruik werd gemaakt van het identiteitsverschil. De rechter concludeerde dat de gedaagde partij artikel 12 van de overeenkomst niet had overtreden, omdat de e-mail niet door of namens haar was verzonden en de werkzaamheden van de twee vennootschappen wezenlijk verschilden.

De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van gedaagde. De kantonrechter benadrukte dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door eiseres, en dat de proceskosten op basis van het liquidatietarief werden begroot. De uitspraak werd gedaan door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10034419 AC EXPL 22-1874 CMR/51145
Vonnis van 29 maart 2023
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.J.F.M. Konings (Invorderingsbedrijf B.V.),
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. F.A. Chorus.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 juli 2022,
  • de conclusie van antwoord,
  • de aanvullende productie van [eiseres] ,
  • de aanvullende productie van [gedaagde] .
1.2.
Op 16 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Hierna is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] is een [.] . Zij verricht de administratieve en juridische backoffice werkzaamheden voor haar opdrachtgevers met betrekking tot de aan hen te leveren zzp’ers. Eén van haar opdrachtgevers is [stichting] .
2.2.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is op 17 februari 2021 een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan [gedaagde] zzp’ers bemiddelt voor opdrachtgevers van [eiseres] , waaronder [stichting] .
2.3.
In de overeenkomst staat, voor zover van belang, het volgende:

(…)Artikel 12 – Geheimhouding
(…)
12.2.
Daarnaast zullen partijen de klantrelatie van de andere partij respecteren en deze niet beschadigen, ondermijnen en/of ongewenst overnemen.
12.3.
Bij overtreding van dit artikel verbeurt de overtredende partij een boete waarvan het bedrag overeenkomt met € 10.000,00 per overtreding, alsmede een boete gelijk aan € 1000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de andere partij volledige schadevergoeding te vorderen. (…)”
2.4.
[gedaagde] heeft de overeenkomst met [eiseres] op 23 maart 2022 per e-mail opgezegd. Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst is geëindigd.
2.5.
Op 14 april 2022 heeft [stichting] een e-mail van [A] van [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ) ontvangen, waarin, voor zover van belang, het volgende staat:

(…) Graag kom ik met jullie in contact.
In het verleden is er contact geweest met [stichting] door [B (voornaam)] , hij werkt nu elders binnen [concern] . Sinds eind januari ben ik werkzaam voor [onderneming] en richt mij met name op de inzet van basisartsen in de ouderenzorg.
(…)
(…) [onderneming] (www. [onderneming] .nl) is een zorgbedrijf waarin wij met name de focus hebben op de inzet van basisartsen en verpleegkundigen.
Per 1 mei zijn er twee basisartsen beschikbaar voor het aannemen van opdrachten in de ouderenzorg. Daar jullie een grote ‘speler’ zijn in de regio kom ik graag in contact.
De basisartsen die beschikbaar zijn, zijn; [C (voornaam)] en [D (voornaam)] .
In de bijlagen vinden jullie de profielen.
Daarnaast heb ik een brochure toegevoegd over de dienstverlening van [onderneming] .
Ook heb ik een concept overeenkomst gestuurd.
De komende week ben ik beschikbaar voor een kennismaking, al dan niet met één van onze basisartsen. (…)”.
2.6.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] artikel 12 van de overeenkomst geschonden, omdat [gedaagde] tweemaal direct contact heeft opgenomen met [stichting] , onder andere door de e-mail van 14 april 2022. Daarom vordert [eiseres] in deze procedure:
een verklaring voor recht dat de e-mail van 14 april 2022 van [gedaagde] (door [A] ) aan [stichting] expliciet gekwalificeerd dient te worden als uitnodiging om een samenwerking aan te gaan (aanbod);
een verklaring voor recht dat [gedaagde] artikel 12 van de overeenkomst heeft overtreden en [gedaagde] daarom de direct opeisbare boete van € 10.000,00 verschuldigd is aan [eiseres] ;
om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan [eiseres] te betalen € 12.087,67, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
2.7.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Primair stelt zij zich op het standpunt dat zij artikel 12 van de overeenkomst niet heeft geschonden. De heer [A] , die de e-mail van 14 april 2022 heeft gestuurd, is niet werkzaam bij [gedaagde] , maar bij [onderneming] . Dat is een ander bedrijf. Bovendien volgt uit de strekking van artikel 12 dat [gedaagde] geen klanten van [eiseres] mag afpakken die zij via [eiseres] heeft leren kennen, en daar is geen sprake van. [stichting] is immers niet ingegaan op de e-mail van [onderneming] . Subsidiair doet [gedaagde] een beroep op matiging van de boete. Daarnaast verzoekt [gedaagde] om een veroordeling van [eiseres] in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, omdat [eiseres] misbruik heeft gemaakt van het procesrecht.

3.De beoordeling

Heeft [gedaagde] artikel 12 van de overeenkomst met [eiseres] overtreden?

3.1.
In deze zaak moet beoordeeld worden of [gedaagde] artikel 12 van de overeenkomst met [eiseres] heeft overtreden. [eiseres] heeft twee incidenten genoemd waarvan zij vindt dat dit een overtreding is van artikel 12.
3.2.
Het eerste incident is niet in de processtukken genoemd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] naar voren gebracht dat op 24 maart 2022 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen de heer [E] (hierna: [E] ), de managing director van [gedaagde] , en het planbureau en de recruitment van [stichting] . Volgens [eiseres] heeft [E] tijdens dit telefoongesprek aangegeven zzp’ers te willen leveren aan [stichting] zonder tussenkomst van [eiseres] . Dat is een overtreding van artikel 12, aldus [eiseres] . [E] heeft echter verklaard dat hij op 24 maart 2022 telefonisch contact heeft opgenomen met [stichting] , om [stichting] op de hoogte te brengen van de beëindiging van de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiseres] . [gedaagde] had de overeenkomst met [eiseres] namelijk op 23 maart 2022 opgezegd, met als gevolg dat [gedaagde] na beëindiging van de overeenkomst geen zzp’ers meer kon leveren aan [stichting] . [E] wilde [stichting] daarvan op de hoogte brengen. [E] heeft tijdens het telefoongesprek wel aangegeven dat, mocht [stichting] in de toekomst zonder [eiseres] verder gaan, [gedaagde] open staat voor een rechtstreekse samenwerking.
3.3.
Gezien de verklaring van [E] heeft [eiseres] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat het telefoongesprek een overtreding is van artikel 12. Niet is gebleken dat [gedaagde] [stichting] heeft benaderd om rechtstreeks met haar een samenwerking aan te gaan. [eiseres] heeft immers geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het telefoongesprek anders is verlopen dan [E] heeft verklaard. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling door [eiseres] verklaard dat [gedaagde] na beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst de opdrachtgevers van [eiseres] wel direct had mogen benaderen. De opmerking van [E] dat [gedaagde] in de toekomst openstaat voor een samenwerking met [stichting] kan dan ook niet gezien worden als overtreding van artikel 12.
3.4.
Het tweede incident betreft de e-mail van 14 april 2022 van [onderneming] aan [stichting] (zie onder 2.5). [eiseres] stelt dat het sturen van deze e-mail een overtreding is van artikel 12, omdat in de e-mail een direct aanbod wordt gedaan door [gedaagde] om met [stichting] samen te werken, terwijl een dergelijk aanbod via [eiseres] moet gaan. Hierdoor heeft [gedaagde] de relatie tussen [eiseres] en [stichting] ondermijnd en een poging gedaan om een klant van [eiseres] af te pakken.
3.5.
[gedaagde] voert aan dat deze e-mail niet door of namens haar is gestuurd, maar door een andere vennootschap die geen partij is bij de overeenkomst met [eiseres] , namelijk [onderneming] . Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] en [onderneming] twee verschillende rechtspersonen zijn en dat [onderneming] geen partij is bij de overeenkomst met [eiseres] . [onderneming] is dan ook niet gehouden aan de overeenkomst die [eiseres] en [gedaagde] hebben gesloten. Volgens [eiseres] presenteren [gedaagde] en [onderneming] zich naar buiten toe echter wel als één onderneming. Daarom moet dit gedrag van [onderneming] , het versturen van de e-mail van 14 april 2022, volgens [eiseres] worden toegerekend aan [gedaagde] . Dit verweer slaagt niet.
3.6.
De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [eiseres] dat zij zich beroept op vereenzelviging. Voor vereenzelviging van [gedaagde] en [onderneming] is in dit geval echter geen plaats. Vereenzelviging van rechtspersonen, dus het volledig wegdenken van het identiteitsverschil, is slechts bij hoge uitzondering mogelijk. Er moet dan sprake zijn van iemand die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over beide rechtspersonen, die misbruik maakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen. Het maken van zodanig misbruik zal dan worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Wanneer de omstandigheden van het geval zo uitzonderlijk zijn, is vereenzelviging van de rechtspersonen mogelijk. [1] Dat betekent dat beide rechtspersonen (bijvoorbeeld) (mede)aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de schade. [eiseres] heeft echter niet gesteld en het is ook niet gebleken dat er sprake is geweest van zodanig misbruik door iemand die zeggenschap heeft over zowel [gedaagde] als [onderneming] . Aan dat criterium van vereenzelviging is dan ook niet voldaan. Naar [gedaagde] heeft gesteld – en dat is door [eiseres] niet gemotiveerd weersproken – is de mail namelijk gestuurd door een werknemer van [onderneming] die geen zeggenschap heeft over [gedaagde] , en die ook niet op de hoogte was van het bestaan of de inhoud van de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] . Verder zijn er geen andere bijzondere feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht om tot vereenzelviging van [onderneming] en [gedaagde] te komen. De e-mail van 14 april 2022 van [onderneming] kan op die grond dan ook niet worden toegerekend aan [gedaagde] .
3.7.
Bovendien, nog los van het al dan niet kunnen vereenzelvigen van de twee vennootschappen, heeft [eiseres] niet gemotiveerd weersproken dat de werkzaamheden van [onderneming] en [gedaagde] anders zijn. [gedaagde] bemiddelt zzp’ers, terwijl [onderneming] zelf artsen in dienst heeft die zij op basis van een opdracht detacheert bij andere bedrijven. Omdat niet ter discussie staat dat de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] slechts ziet op het bemiddelen van zzp’ers, valt niet zonder meer in te zien waarom de e-mail van 14 april 2022 dan een overtreding is van artikel 12 van de overeenkomst. In de e-mail van 14 april 2022 wordt immers niet gesproken over het plaatsen van zzp’ers, maar over basisartsen die beschikbaar zijn om op basis van een opdracht werkzaamheden te verrichten.
3.8.
De conclusie is dus dat [gedaagde] artikel 12 van de overeenkomst met [eiseres] niet heeft overtreden. De gevorderde verklaringen voor recht en de gevorderde boete worden daarom afgewezen.
Proceskosten
3.9.
[eiseres] heeft ongelijk gekregen. Zij moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. [gedaagde] vordert betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, namelijk € 4.452,00 exclusief btw aan advocaatkosten. Een dergelijke vordering is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. [2]
3.10.
De vordering tot betaling van de volledige proceskosten wordt in dit geval afgewezen. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] misbruik heeft gemaakt van haar procesrecht door deze procedure te starten. Niet valt in te zien waarom de vorderingen in dit geval
evidentongegrond waren. Ook is niet gebleken dat [eiseres] haar vorderingen heeft gebaseerd op onjuiste feiten en omstandigheden, althans dat heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd.
3.11.
Omdat er geen sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door [eiseres] , worden de proceskosten aan de hand van het liquidatietarief begroot. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 792,00 (2 punten x tarief € 396,00) aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 792,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 (
2.Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828.