ECLI:NL:RBMNE:2023:1345

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
9971422 \ UC EXPL 22-4478
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten en proceskosten in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, vorderde [eiseres] N.V. betaling van € 527,06 aan eigen bijdrage van [gedaagde], die een zorgverzekering bij [eiseres] had afgesloten. De vordering was gebaseerd op kosten die [gedaagde] bij een apotheek had gemaakt. [gedaagde] voerde verweer en betwistte de vordering op verschillende gronden, waaronder de stelling dat de gemachtigde van [eiseres] niet rechtsgeldig was en dat er geen deugdelijke facturen waren overgelegd.

De rechtbank oordeelde dat de akte van [eiseres] geldig was, ondanks de bezwaren van [gedaagde]. [eiseres] had verzocht om doorhaling van de procedure, maar [gedaagde] verzet zich hiertegen en vroeg om een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] niet verder wenste te procederen en dat de oorspronkelijke vordering niet langer ter beoordeling voorlag.

De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door [eiseres]. De vordering was niet evident ongegrond, en de rechtbank wees de vordering van [gedaagde] tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten af. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] werden begroot op € 248,00, en de rechtbank veroordeelde [eiseres] tot betaling van deze kosten, vermeerderd met wettelijke rente.

Het vonnis werd uitgesproken op 18 januari 2023 door mr. D.A. van Steenbeek en is uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing bevatte ook bepalingen over nakosten en de uitvoerbaarheid van de kostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9971422 \ UC EXPL 22-4478
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
[eiseres] N.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders Groningen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.J.L. Baas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 juni 2022;
- de conclusie van antwoord;
- de akte van [eiseres] met het verzoek tot doorhaling van de procedure;
- de akte van [gedaagde] .
1.2.
[eiseres] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de productie die [gedaagde] bij zijn akte in het geding heeft gebracht. Dat heeft [eiseres] niet gedaan.
1.3.
Hierna is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat het om in deze zaak?

2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekering afgesloten bij [eiseres] . [eiseres] vordert in deze procedure betaling van in totaal € 527,06 aan eigen bijdrage, in dit geval voor kosten die [gedaagde] gemaakt zou hebben bij [apotheek] , vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Ten eerste heeft de gemachtigde van [eiseres] zich niet behoorlijke gesteld, omdat de gemachtigde geen natuurlijke persoon is. Bovendien heeft de gemachtigde de akte met het verzoek tot doorhaling van de procedure niet ondertekend, waardoor het een ondeugdelijke akte is. Deze akte moet dus geweigerd worden. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [eiseres] de waarheidsplicht uit artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft geschonden, omdat [eiseres] – kort gezegd – geen deugdelijke facturen heeft overgelegd. Vanwege (onder andere) deze schending vordert [gedaagde] een veroordeling van de werkelijk gemaakte proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag die als eerste beantwoord moet worden is of de akte met het verzoek tot doorhaling van de procedure aangemerkt kan worden als akte. De inhoud van deze akte is immers bepalend voor het verdere verloop van deze zaak.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat de akte die de rechtbank van [eiseres] heeft ontvangen ondertekend is door de gemachtigde van [eiseres] . Daarmee is voldaan aan het vereiste uit artikel 83 lid 1 Rv, namelijk dat akten ondertekend moeten worden door de partij van wie het stuk afkomstig is of door haar gemachtigde. De stelling van [gedaagde] dat de gemachtigde een natuurlijk persoon moet zijn, of althans dat naast de rechtspersoon ook een natuurlijke persoon genoemd moet worden in de akte, is onjuist. Een gemachtigde kan immers zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon zijn. De akte voldoet dus aan de wettelijke vereisten en is anders dan [gedaagde] stelt niet ondeugdelijk.
3.3.
[eiseres] heeft in haar akte verzocht om doorhaling van deze procedure, omdat zij om haar moverende redenen niet verder wenst te procederen. [gedaagde] heeft inmiddels de hoofdsom betaald. Op grond van artikel 246 Rv kan [eiseres] geen doorhaling bewerkstelligen zonder instemming van [gedaagde] . [gedaagde] heeft zich tegen doorhaling verzet en heeft verzocht om een volledige proceskostenveroordeling.
3.4.
Omdat [eiseres] om doorhaling heeft verzocht en niet verder wil procederen, handhaaft zij kennelijk haar vorderingen niet. Het gevolg hiervan is dat de oorspronkelijke vordering van [eiseres] niet langer ter beoordeling voor ligt en dat [eiseres] in de proceskosten wordt veroordeeld.
3.5.
[gedaagde] vordert betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, namelijk € 2.722,50 inclusief btw aan advocaatkosten. Een dergelijke vordering is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. [1]
3.6.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] de waarheidsplicht uit artikel 21 Rv geschonden door de factuur waar de vordering op gebaseerd is niet te overleggen en door niet te noemen dat [eiseres] een machtiging had om bedragen automatisch te incasseren bij [gedaagde] . Wanneer een partij de waarheidsplicht niet naleeft, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
3.7.
[eiseres] heeft bij haar akte het polisblad en de factuur waarop zij haar vordering heeft gebaseerd in het geding gebracht. Dit is erg laat en van een partij als [eiseres] mag verwacht worden dat zij deze stukken al aan het begin van de procedure overlegt. De kantonrechter zal hier echter geen verdere gevolgen aan geven, aangezien [eiseres] de stukken alsnog heeft overgelegd. Wat betreft het niet noemen van de machtiging tot het automatisch incasseren van bedragen overweegt de kantonrechter het volgende. Uit het overgelegde polisblad blijkt dat [eiseres] een machtiging had om de eigen bijdrage automatisch te incasseren. Voor de vraag of de vordering, althans in ieder geval de hoofdsom, verschuldigd is, is deze machtiging echter niet van belang. Dat zou hooguit voor de verschuldigdheid van de wettelijke rente en/of incassokosten nog van belang kunnen zijn. Bovendien staat op de overgelegde factuur dat bedragen tot € 450,00 automatisch van de rekening worden afgeschreven, maar dat voor bedragen daar boven een factuur wordt verzonden, zoals ook in dit geval. Het niet noemen van de machtiging voor de automatische incasso is dan ook geen schending van de waarheidsplicht. De kantonrechter zal dan ook niet over gaan tot een veroordeling in de volledige proceskosten.
3.8.
Ook indien zou worden geoordeeld dat er wel sprake is van een schending van de waarheidsplicht, had dat niet kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door [eiseres] . De vordering die [eiseres] heeft ingesteld is immers niet evident ongegrond of gebaseerd op onjuiste stellingen gezien het polisblad en de factuur die [eiseres] bij de akte heeft bijgevoegd. Op de factuur staat dat het gaat om apotheekkosten en [gedaagde] geeft zelf aan dat hij regelmatig naar de apotheek moet voor medicijnen voor zijn partner. Niet valt in te zien waarom de vordering in dit geval dan
evidentongegrond is. Ook is niet gebleken dat [eiseres] op een andere manier misbruik van het procesrecht heeft gemaakt. De kantonrechter zal dan ook niet over gaan tot een veroordeling in de volledige proceskosten.
3.9.
Omdat er geen sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door [eiseres] , worden de proceskosten aan de hand van het liquidatietarief begroot. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 248,00 (2 punten x tarief € 124,00) aan salaris gemachtigde.
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten worden op de hierna te bepalen wijze toegewezen.
3.11.
De gevorderde nakosten worden op de hierna te bepalen wijze toegewezen.

4.De beslissing

4.1.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 248,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in art. 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 62,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828.