ECLI:NL:RBMNE:2023:1205
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering en de toerekening van vakantiegeld aan het inkomen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. Eiser, die laatstelijk werkzaam was bij twee werkgevers, had op 12 april 2022 een WW-uitkering aangevraagd na een gedeeltelijke beëindiging van zijn dienstverband. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het inkomen van eiser, inclusief het in april ontvangen vakantiegeld, meer dan 87,5% van het WW-maandloon bedroeg. Eiser betwistte deze beslissing en stelde dat de wijze waarop het Uwv zijn inkomen had berekend tot een kennelijk onredelijk resultaat leidde, zoals bedoeld in artikel 4:1, elfde lid van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). De rechtbank heeft de zaak op 26 januari 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat het Uwv de vakantiebijslag die eiser in april 2022 had ontvangen correct had aangemerkt als inkomen uit werk. De rechtbank stelde vast dat de berekening van het inkomen door het Uwv in overeenstemming was met de relevante wetgeving, en dat de toepassing van artikel 4:1, tiende lid van het AIB juist was. Eiser had geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen aantonen dat de berekeningswijze in zijn specifieke geval tot een kennelijk onredelijk resultaat leidde. De rechtbank concludeerde dat het Uwv het inkomen van eiser op een juiste wijze had berekend en dat de aanvraag om een WW-uitkering terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.