ECLI:NL:RBMNE:2023:1199

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
UTR 21/4892
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-waarde van een huurwoning en de ontvankelijkheid van de eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 14 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn huurwoning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 285.000, met als waardepeildatum 1 januari 2020, en had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde Y. el Mathari, stelde dat de waarde te hoog was en dat deze € 265.000 moest zijn. De rechtbank behandelt de vraag of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep, aangezien de WOZ-beschikking aan hem als gebruiker van de woning was gericht. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij procesbelang heeft, omdat de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf voor lokale belastingen is gebruikt. Bovendien blijkt uit de zitting dat de huurprijs van eiser niet in de buurt van de maximale huurprijsgrens ligt, wat ook een indicatie is dat hij geen procesbelang heeft. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij niet in een gunstiger positie kan komen door het instellen van beroep. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. C.L. Fix, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: Y. el Mathari),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , de heffingsambtenaar

(gemachtigde: M. Heek).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de woning aan de [adres] in [gemeente] (de woning).
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 30 april 2021 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde vastgesteld op € 285.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020 en geldt voor het kalenderjaar 2021. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 16 november 2022 (de bestreden uitspraak) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde gehandhaafd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een taxatierapport.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2022 op een digitale zitting behandeld. Eiser en de heffingsambtenaar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
1. Eiser is gebruiker (huurder) van de woning. De woning is een rijwoning uit 2003, met een gebruiksoppervlakte van 112 m² en een berging van 6 m². De woning ligt op een perceel van 146 m².
2. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning voor het belastingjaar 2021. Volgens eiser is de waarde te hoog vastgesteld en moet de waarde € 265.000 zijn. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 285.000.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
3. De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of eiser een uitspraak kan krijgen over het geschil over de WOZ-waarde. De WOZ-beschikking is namelijk aan eiser als gebruiker van de woning toegezonden. Voorop staat dat eiser, omdat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking aan hem heeft gericht, belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020. [1] Uit het arrest van de Hoge Raad kan volgens de rechtbank echter niet volgen dat eiser zonder meer moet worden toegelaten tot de beroepsprocedure. Het belang waarover wordt gesproken in artikel 1:2 van de Awb moet immers worden onderscheiden van het
procesbelang van een belanghebbende. Het procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van de procedure, wat hij met zijn bezwaar of (hoger) beroep wil en kan bereiken. Als iemand belanghebbende is betekent dat dus niet meteen dat iemand ook een procesbelang heeft. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of iemand procesbelang heeft. De rechtbank beoordeelt het procesbelang van eiser hieronder.
4. Het is vaste rechtspraak dat procesbelang ontbreekt als het gebruiken van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
5. Deze rechtbank heeft in haar uitspraken van 18 oktober 2019 [2] uiteengezet wanneer een gebruiker/huurder van een woning een procesbelang heeft. In zaken waarin een WOZ-beschikking is gericht aan de huurder van een woning kan het procesbelang niet zonder meer worden aangenomen. Steeds zal aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep de betrokken huurder in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Wel moet in ‘huurderszaken’ in ieder geval procesbelang worden aangenomen als de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt, voor bijvoorbeeld het bepalen van de hoogte van de riool- of afvalstoffenheffing. Het is aan degene die bezwaar maakt of (hoger) beroep instelt om aannemelijk te maken dat hij procesbelang heeft.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de WOZ-waarde niet is gebruikt als een heffingsmaatstraf voor het heffen van lokale belastingen. Op het aanslagbiljet staan namelijk alleen de hoogte van de WOZ-waarde en de hoogte van de aanslag afvalstoffenheffing vermeld. Op het aanslagbiljet staat dat de afvalstoffenheffing uit een vast bedrag bestaat. De hoogte van de aanslag is dus niet afhankelijk van de WOZ-waarde.
7. Een huurder kan onder omstandigheden ook een procesbelang hebben als het gaat om een sociale huurwoning (zie genoemde uitspraken van deze rechtbank van 18 oktober 2019). Dat kan als iemand een sociale huurwoning huurt met een huur die dichtbij de maximale huurprijsgrens ligt. De rechtbank constateert dat eiser niet een huurovereenkomst heeft overlegd waaruit zijn huursituatie blijkt. Wel heeft eiser heeft aangegeven in een sociale huurwoning te wonen. Op de zitting heeft de rechtbank aan (de gemachtigde van) eiser voorgelegd dat de maximale huurprijsgrens in 2020 op ongeveer € 760 lag en gevraagd of zijn huurprijs in de buurt ligt van deze grens. Eiser heeft vervolgens aangegeven dat dit niet zo is. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat eiser als huurder procesbelang heeft bij deze procedure, nu eiser heeft toegelicht niet een huurprijs te betalen die rondom maximale huurprijsgrens ligt.
8. Dit betekent dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een procesbelang heeft. De rechtbank is van oordeel dat het instellen van beroep eiser niet in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
9. In beroep ontbreekt het eiser aan procesbelang. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2023.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

2.ECLI:NL:RBMNE:2019:4832, 4833, 4834 en 4835.