11.2.Uit de stellingen van eiser kan worden opgemaakt dat hij het niet eens in met de gemiddelde (3) kwalificatie van de ligging van zowel zijn woning als de referentiewoningen, maar de rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn woning een negatievere uitstraling heeft dan de referentiewoningen die van invloed zou kunnen zijn op de waarde. De heffingsambtenaar betwist dat woning van eiser middenin de wijk een negatievere uitstraling heeft dan de referentiewoningen aan de rand van de wijk. Omdat de heffingsambtenaar dit betwist en nu eiser zijn stelling niet met concrete gegevens heeft onderbouwd, volgt de rechtbank eiser niet. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser vindt ook dat het uitzicht in zijn straat niet vergelijkbaar is met dat van de referentiewoningen. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst eiser naar een tweetal omgevingsfoto’s. Daarop zijn volgens eiser een verwaarloosde tuin te zien en een woning waarvan het balkon ontbreekt en waarbij aan auto’s wordt geknutseld.
13. Voor de heffingsambtenaar vormen de omgevingsfoto’s geen aanleiding voor een bijstelling van de WOZ-waarde. Volgens hem is een verwaarloosde tuin niet te objectiveren in een negatief in de waarde uit de drukken effect. De rechtbank volgt de toelichting van verweerder. Eiser maakt enkel met de foto’s niet aannemelijk dat van het uitzicht in zijn straat een waardedrukkend effect uitgaat. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser voert aan dat de WOZ-waarde in het belastingjaar 2022 onevenredig is gestegen ten opzichte van belastingjaar 2021 met 39,6%. Ook tussen de belastingjaren 2018 en 2020 was de WOZ-waarde al gestegen met € 75.000,-. In dit kader voert eiser verder aan dat de WOZ-waarde van de woningen waarmee zijn woning in eerste instantie is vergeleken, [adres 6] , [adres 7] en [adres 4] , aanmerkelijk minder zijn gestegen.
15. De rechtbank vindt een stijging van de WOZ-waarde met 39,6% fors, maar dat betekent niet dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk maakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Een vergelijking met WOZ-waardes van andere belastingjaren of andere woningen, is namelijk niet de manier waarop de waarde moet worden bepaald. Dat is vaste rechtspraak. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, waarbij voorbij wordt gegaan aan de waarde die per een vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend. Ieder jaar dient de heffingsambtenaar dan ook opnieuw de waarde vast te stellen aan de hand van gerealiseerde verkoopcijfers. Ook een stijging of daling van de WOZ-waardes van andere woningen is niet van belang. Een vergelijking met WOZ-waardes van andere woningen is onvoldoende nauwkeurig en kan daarom niet als maatstaf worden gebruikt. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht aansluiting gezocht bij daadwerkelijk gerealiseerde verkoopcijfers van referentiewoningen.
16. Eiser ziet verder ondersteuning in zijn standpunt dat de waarde te hoog is vastgesteld, in een brief van [bedrijf] B.V. waarin is aangegeven dat de WOZ-waarde kan worden verlaagd van € 483.000,- naar € 413.000,-. De rechtbank kijkt daar anders naar. Zij vindt een enkele brief, zonder (cijfermatige) onderbouwing met bijvoorbeeld een taxatierapport, onvoldoende voor het oordeel dat de waarde te hoog is vastgesteld.
17. Eiser wijst er verder op dat uit het Kadaster een lagere waardevaststelling per
1 januari 2021 zou blijken van € 457.140,-, zonder dat rekening is gehouden met de staat van onderhoud en de gedateerde inrichting van de woning. De rechtbank constateert dat eiser geen uittreksel van het Kadaster heeft overgelegd of zijn standpunt verder heeft onderbouwd. De rechtbank ziet daarom in de stelling van eiser geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de waarde te hoog is vastgesteld.
18. Eiser voert tot slot aan dat de woningen aan de [straat 2] en aan de [straat 3] niet geschikt zijn om de waarde van zijn woning mee te onderbouwen, maar deze grond hoeft volgens de rechtbank niet verder meer te worden besproken omdat de heffingsambtenaar in beroep geen referentiewoningen aan de [straat 2] of de [straat 3] heeft gebruikt. Het staat de heffingsambtenaar ook vrij om in de bezwaar- en beroepsfase nieuwe of extra referentiewoningen aandragen voor de onderbouwing van de waarde van de woning.
19. Gelet op wat hiervoor is overwegen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.