ECLI:NL:RBMNE:2023:1184
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid beroep inzake WOZ-waarde door gebrek aan procesbelang van huurder
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning, waar de eiser als huurder betrokken was. De eiser had een beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking die aan hem was gericht, waarin de waarde van de woning per 1 januari 2020 was vastgesteld op € 302.000,-. De eiser stelde dat de waarde lager moest zijn, namelijk € 260.000,-. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij procesbelang had bij het beroep. Dit betekent dat het instellen van beroep de eiser niet in een gunstiger positie kon brengen ten opzichte van het bestreden besluit.
De rechtbank benadrukte dat het procesbelang moet worden onderscheiden van het belang van een belanghebbende. Hoewel de eiser als huurder belanghebbende was, was er geen bewijs dat hij daadwerkelijk procesbelang had. De gemachtigde van de eiser was niet verschenen op de zitting, en de rechtbank kon niet vaststellen dat het beroep de eiser in een betere positie zou brengen. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd vastgesteld dat procesbelang niet automatisch kan worden aangenomen voor huurders in WOZ-zaken.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk was, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden, waardoor het verzoek om immateriële schade werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.