ECLI:NL:RBMNE:2023:1184

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/1950
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake WOZ-waarde door gebrek aan procesbelang van huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning, waar de eiser als huurder betrokken was. De eiser had een beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking die aan hem was gericht, waarin de waarde van de woning per 1 januari 2020 was vastgesteld op € 302.000,-. De eiser stelde dat de waarde lager moest zijn, namelijk € 260.000,-. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij procesbelang had bij het beroep. Dit betekent dat het instellen van beroep de eiser niet in een gunstiger positie kon brengen ten opzichte van het bestreden besluit.

De rechtbank benadrukte dat het procesbelang moet worden onderscheiden van het belang van een belanghebbende. Hoewel de eiser als huurder belanghebbende was, was er geen bewijs dat hij daadwerkelijk procesbelang had. De gemachtigde van de eiser was niet verschenen op de zitting, en de rechtbank kon niet vaststellen dat het beroep de eiser in een betere positie zou brengen. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd vastgesteld dat procesbelang niet automatisch kan worden aangenomen voor huurders in WOZ-zaken.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk was, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden, waardoor het verzoek om immateriële schade werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente](de heffingsambtenaar)
(gemachtigde: D.T. de Winter).

Inleiding

In de beschikking van 25 mei 2021 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 302.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020.
In de uitspraak op bezwaar van 4 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2023 online op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door taxateur [taxateur] . De gemachtigde van eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
De uitnodiging voor de zitting van vrijdag 10 februari 2023 om 12:00 uur, is op 19 december 2022 per aangetekende post naar de gemachtigde van eiser verzonden. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 20 december 2022 is bezorgd. Op
3 februari 2023 heeft de rechtbank ook een e-mail gestuurd naar het e-mailadres: [e-mailadres] met de Teams-link voor de zitting. De rechtbank heeft telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van eiser via het telefoonnummer dat genoemd staat in het beroepschrift en de website van de gemachtigde van eiser. Dit is niet gelukt. Het telefoonnummer van de gemachtigde van eiser was doorgeschakeld naar de voicemail. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen ander telefoonnummer te hebben, maar wel het telefoonnummer van eiser. De rechtbank heeft eiser gebeld, maar die gaf aan dat alles uitbesteed is aan zijn gemachtigde en dat hij niet zal verschijnen op de zitting. De rechtbank heeft, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede de voorbereiding door de rechtbank en de heffingsambtenaar, besloten om de behandeling van het beroep te laten doorgaan.
Overwegingen
1. De WOZ-beschikking die in deze zaak wordt beoordeeld, is aan eiser als huurder van de woning toegezonden. De woning is een in 1957 gebouwde bovenwoning. De woning heeft een oppervlakte van 135 m2. Eiser huurt de woning van woningbouwvereniging Portaal.
2. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 260.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde.
3. Omdat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking aan eiser heeft gericht, is eiser daarbij belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 [1] . Het belang waarover wordt gesproken in artikel 1:2 van de Awb moet echter worden onderscheiden van het procesbelang van een belanghebbende. Het procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van de procedure, wat hij met zijn bezwaar of (hoger) beroep wil/kan bereiken. Als iemand belanghebbende is, betekent dat dus niet meteen dat iemand ook een procesbelang heeft. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of iemand procesbelang heeft. De rechtbank oordeelt in deze zaak dat eiser dat niet heeft.
4. Het is vaste rechtspraak dat procesbelang ontbreekt als het gebruiken van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
5. Uit de uitspraken van deze rechtbank van 18 oktober 2019 [2] volgt dat in zaken waarin een WOZ-beschikking is gericht aan de huurder van een woning het procesbelang niet zonder meer kan worden aangenomen. In deze zaken zal steeds aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep de betrokken huurder in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
6. De rechtbank overweegt verder dat het aan degene is die bezwaar maakt of (hoger) beroep instelt om aannemelijk te maken dat hij procesbelang heeft. Een huurder kan onder omstandigheden een procesbelang hebben als het gaat om een sociale huurwoning (zie genoemde uitspraken van deze rechtbank van 18 oktober 2019), maar eiser heeft geen inzicht gegeven in zijn huidige huursituatie door bijvoorbeeld een huurovereenkomst te overleggen. De gemachtigde van eiser is ook niet op de zitting verschenen.
7. Dit betekent dat eiser niet aannemelijk maakt dat hij een procesbelang heeft. De rechtbank is van oordeel dat het instellen van beroep eiser niet in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
8. In beroep ontbreekt procesbelang. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
9. Eiser heeft verzocht om immateriële schade omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De rechtbank oordeelt dat in deze zaak de redelijke termijn niet is overschreden. Uitgangspunt is dat de behandeling van een zaak niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Dat is hier niet het geval. Het bezwaarschrift is namelijk ontvangen op 1 juni 2021. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.ELCI:NL:HR:2020:46.
2.ECLI:NL:RBMNE:2019:4833, 4834 en 4835.