ECLI:NL:RBMNE:2023:1174

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/4564
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van waarnemingen en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1 juni 2015 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (Pw), te maken gekregen met een intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering. Dit volgde na een onderzoek door verweerder, de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand, naar aanleiding van een anonieme tip dat eiseres samenwoonde en werkte. Verweerder heeft dossieronderzoek verricht, waarnemingen gedaan en eiseres om informatie gevraagd. Op basis van de onderzoeksresultaten concludeerde verweerder dat eiseres vanaf 1 juni 2022 een gezamenlijke huishouding voerde en dat zij van 1 november 2021 tot 1 juni 2022 op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht. Hierdoor heeft verweerder haar recht op bijstand per 1 juni 2022 beëindigd, de bijstand over de voorgaande periode ingetrokken en een bedrag van € 8.136,73 teruggevorderd.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, maar haar bezwaren werden ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding wegens onrechtmatige handelingen van verweerder. De rechtbank heeft op 23 februari 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de waarnemingen die door verweerder zijn gedaan, als bewijs mochten worden gebruikt en dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering rechtmatig waren. Eiseres had haar inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat zij samenwoonde en werkzaamheden verrichtte. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[bewindvoerder] , als bewindvoerder van [eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: mr. V.V. Tuchkova).

Procesverloop

Wat is er - samengevat - gebeurd?
Eiseres heeft vanaf 1 juni 2015 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande met kostendelersnorm.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat eiseres zou samenwonen en zou werken, is verweerder op 8 september 2021 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan haar verstrekte bijstand. In het kader van dit onderzoek heeft verweerder – kort gezegd - dossieronderzoek verricht, registraties geraadpleegd, de verbruiksgegevens van water op het uitkeringsadres opgevraagd en informatie bij eiseres opgevraagd. Ook heeft verweerder in de periode van 4 november 2021 tot en met 23 mei 2022 waarnemingen verricht. Op 31 mei 2022 is eiseres bij verweerder op gesprek verschenen. Aansluitend heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder eiseres nogmaals schriftelijk om informatie gevraagd en heeft op 27 juni 2022 een tweede gesprek met eiseres plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten heeft verweerder neergelegd in een rapport van 28 juni 2022.
Op grond van de onderzoeksresultaten heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres vanaf 1 juni 2022 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met haar vriend en vanaf 1 november 2021 tot aan 1 juni 2022 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht.
In twee besluiten van 30 juni 2022 (de primaire besluiten) heeft verweerder om die reden het recht van eiseres op bijstand op grond van de Pw per 1 juni 2022 beëindigd, over de periode van 1 november 2021 tot 1 juni 2022 ingetrokken, en de ten onrechte ontvangen bijstand van € 8.136,73 van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
In het besluit van 5 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft ook een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:91 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. De bewindvoerder en eiseres zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Omvang geschil
1. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de beëindiging van het recht op bijstand per 1 juli 2022. In geschil is daarom de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 1 november 2021 tot 1 juni 2022 en de terugvordering van de over die periode ontvangen bijstand.
Heeft verweerder de waarnemingen mogen gebruiken als bewijs?
2. Eiseres stelt in beroep dat de waarnemingen, die aan de intrekking per 1 november 2021 ten grondslag liggen, niet als bewijs mogen worden gebruikt. Voor dit soort waarnemingen biedt de Pw volgens haar geen grondslag. De waarnemingen zijn, gezien de duur en frequentie, primair aan te merken als stelselmatige observaties. Van de waarnemingen is niet vast te stellen hoelang ze hebben geduurd, omdat de eindtijd niet is genoteerd, en eiseres is in ieder geval op 16 december 2021, 15 februari 2022 en 23 mei 2022 achtervolgd. Subsidiair stelt eiseres dat de waarnemingen buitenproportioneel zijn geweest, omdat de waarnemingen vanaf februari 2022 geen redelijkerwijs te dienen doel meer hadden. Verweerder had eiseres na één of twee maanden al kunnen oproepen voor een gesprek, waarin zij duidelijkheid kon geven. Nu leiden de waarnemingen gedurende een periode van zes maanden tot een onnodige inbreuk op de privacy.
3. Volgens verweerder biedt artikel 53a van de Pw grondslag voor de verrichte waarnemingen. Het onderzoek is complex geweest, want het is gericht op een vermeende gezamenlijke huishouding en het vermeende uitvoeren van op geld waardeerbare werkzaamheden. De waarnemingen zijn in dat kader verricht en niet in strijd met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de waarnemingen heeft mogen gebruiken als bewijs en ten grondslag heeft mogen leggen aan de besluitvorming. De waarnemingen zijn niet als stelselmatige observaties aan te merken. Met de waarnemingen kon niet een min of meer compleet beeld worden verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van eiseres. Uit het waarnemingsjournaal volgt dat er 86 waarnemingen in een periode van zes maanden zijn gedaan. In het waarnemingsjournaal staat steeds het tijdstip van constatering vermeld. De waarnemingen zijn voornamelijk kortdurend (een momentopname dan wel in aangegeven gevallen een kort tijdsbestek) en zonder technische hulpmiddelen vanaf de openbare ruimte gedaan. Verder volgt uit het waarnemingsjournaal dat de waarnemingen voornamelijk gericht zijn geweest op de aanwezigheid van de auto van eiseres en/of haar vriend bij of rondom de woning van eiseres of haar vermeende werklocatie, en een enkele keer op een beweging van (de auto van) eiseres. Van stelselmatige achtervolgingen is geen sprake. De aard en de inzet van de waarnemingen vormen naar het oordeel van de rechtbank dan ook een beperkte en aanvaardbare inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eiseres. Hieruit volgt ook dat de in artikel 53a van de Pw genoemde onderzoeksbevoegdheid voor de waarnemingen in dit geval een toereikende wettelijke grondslag vormt in de zin van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Van strijd met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is verder ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de bijstand per 1 november 2021 mogen intrekken en terugvorderen?
5. De rechtbank stelt op grond van de stukken en wat is besproken op de zitting vast dat niet in geschil is dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, door niet zelf melding te maken van het feit dat zij vanaf 1 juni 2022 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met haar vriend en van het feit dat zij over de periode van 1 november 2021 tot 1 juni 2022 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking en terugvordering van het recht op bijstand.
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres op het schriftelijk verzoek van verweerder geen volledige en verifieerbare gegevens omtrent haar op geld waardeerbare werkzaamheden heeft aangeleverd. Verweerder heeft het recht op bijstand om die reden over de periode van 1 november 2021 tot 1 juni 2022 niet kunnen vaststellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het recht op bijstand over deze periode dan mogen intrekken en terugvorderen.
Heeft eiseres recht op schadevergoeding?
6. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding van € 500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2022. Eiseres stelt dat de schade is ontstaan door onrechtmatige handelingen van verweerder, namelijk een onrechtmatig huisbezoek en onrechtmatige stelselmatige observaties. Hierdoor is onnodig en onrechtmatig inbreuk gemaakt op haar privacy, aldus eiseres.
7. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding is om een gevraagde schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting moet zoeken bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is, in aansluiting op de artikelen 6:162 en 6:98 van het Burgerlijk Wetboek, vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:446).
8. De rechtbank ziet geen grond om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade. Gelet op wat hiervoor onder overweging 5 is geoordeeld, is er geen sprake van een onrechtmatig besluit. Ook acht de rechtbank de uitgevoerde waarnemingen niet onrechtmatig, zoals in overweging 4 is geoordeeld. Wat betreft het huisbezoek geldt het volgende. Uit de dossierstukken blijkt dat eiseres vóór het huisbezoek op 27 juni 2022 geen (volledige) openheid van zaken aan verweerder gaf omtrent haar woonsituatie en dat zij toestemming aan verweerder heeft gegeven voor het huisbezoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij die stand van zaken voldoende aanleiding gehad voor een huisbezoek en was het bezoek niet onrechtmatig. Dat eiseres stelt achteraf (psychische) last te ervaren van de wijze waarop verweerder het onderzoek heeft verricht, maakt het onderzoek nog niet onrechtmatig. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 februari 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.