Overwegingen
2. Het voor de beoordeling van het beroep geldende beoordelingskader is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van re-integratie met een bevredigend resultaat. Partijen verschillen van mening over de vraag of het Uwv terecht de
re-integratie-inspanningen van werkgeefster onvoldoende heeft geacht, zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestaat. Aangezien het besluit tot oplegging van een loonsanctie een ambtshalve genomen belastend besluit is, is het aan het Uwv om voldoende aannemelijk te maken dat werkgeefster zich zonder deugdelijke grond onvoldoende heeft ingespannen.
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv een juiste beslissing heeft genomen en dat de loonsanctie terecht is opgelegd. Zij zal dat motiveren in de rechtsoverwegingen 11 en 12, en 17 tot en met 19.
Adviezen van de tweede bedrijfsarts
5. De werkgeefster betwist dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Volgens de werkgeefster moet van de juistheid van de beoordeling door de tweede bedrijfsarts worden uitgegaan.
6. De rechtbank is het met het Uwv eens dat deze bedrijfsarts zijn adviezen ten aanzien van de re-integratie van de werknemer niet inzichtelijk en met medische informatie heeft onderbouwd. De rechtbank legt dit hierna uit.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft op 24 december 2021 gerapporteerd dat er geen actueel medisch oordeel was over de medische belastbaarheid ten aanzien van het verrichten van werk. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze bedrijfsarts kennelijk het verhaal van de werknemer en zijn klinische blik als leidraad heeft genomen zonder zijn observaties te beschrijven. Deze bedrijfsarts heeft geen eigen medisch onderzoek verricht met een dagverhaal, onderzoeksbevindingen en eventueel actuele collegiale informatie, resulterend in een onderbouwd medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarbij ook gebaseerd op de bevindingen van de primaire verzekeringsarts.
8. De primaire verzekeringsarts van het Uwv heeft het volgende gerapporteerd over het dagverhaal van de werknemer, opgenomen op 10 mei 2021. De werknemer is
ADL-zelfstandig. Er is sprake van een dag- en nachtritme. De werknemer staat op rond 08.00 uur en gaat na de persoonlijke verzorging thuis werken. Na het werk gaat hij rusten en dan naar buiten. Hij gaat elke dag minimaal 1 uur wandelen. Overdag leest hij en verricht hij hand- en spandiensten bij zijn handbalclub. In de middag slaapt hij één tot twee uur. Hij doet wat boodschappen en lichte huishoudelijke klussen. Hij gaat rond 23.00 uur slapen.
9. Volgens de primaire verzekeringsarts van het Uwv zijn de forse beperkingen die de tweede bedrijfsarts heeft aangenomen niet geheel plausibel te achten. Uit het dagverhaal blijkt dat er meer benutbare mogelijkheden zijn. Het blokkerend advies van de bedrijfsarts met betrekking tot de forse urenbeperking, het stopzetten van spoor 2 en het niet belastbaar achten van de werknemer is niet aannemelijk en ook niet verklaarbaar gelet op het activiteitenniveau van het dagverhaal. Volgens deze verzekeringsarts wordt niet duidelijk hoe arbeidsdeskundig onderzoek en spoor 2 tot stand heeft kunnen komen, terwijl de bedrijfsarts geen FML heeft opgesteld. Er is geen medische aandoening die de forse urenbeperking met inzet van 6 uur per week rechtvaardigt. Er is namelijk sprake van een goed gevuld dagverhaal met rustmomenten in de middag en behoefte aan slaap. Hooguit kan een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week worden aangenomen.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft zich in het rapport van
24 december 2021 ook op het standpunt gesteld dat nog steeds kan worden uitgegaan van het IZP voor de huidige belastbaarheid van 20 uur per week. Een functioneringsniveau van NYII, dat betekent dat alleen bij forse inspanning klachten ontstaan, wijst niet op een medisch objectiveerbaar ernstig energietekort. Dit wordt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekrachtigd door het redelijk actieve dagverhaal van de werknemer zoals is opgetekend door de primaire verzekeringsarts. Er was geen onderbouwd actueel medisch oordeel ten aanzien van de medische belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder geconcludeerd dat de argumentatie om spoor 2 stop te zetten niet is genomen op inzichtelijke medische gronden. Dat spoor 2 volgens de werknemer veel energie kostte is niet getoetst door de tweede bedrijfsarts.
11. De conclusies van de tweede bedrijfsarts omtrent het aannemen van een forse urenbeperking en het stopzetten van spoor 2 vindt geen steun in de medische informatie in het dossier van de huisarts en de cardioloog. Voor zover deze bedrijfsarts over een medisch dossier beschikt, heeft hij dit niet overgelegd. Het Uwv heeft deze medische informatie dus niet bij de re-integratiebeoordeling voorafgaand aan de beoordeling van de WIA-aanvraag kunnen laten meewegen. Deze informatie kan in dit stadium ook niet meer bij die beoordeling worden betrokken. De werkgeefster heeft in beroep een niet-medische expertise en een FML van een onafhankelijke verzekeringsarts van Icara van 19 november 2021 in het geding gebracht ter ondersteuning van de standpunten van de tweede bedrijfsarts. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv volgen dat hierin geen medische informatie of onderbouwing voor het aannemen van verdere beperkingen staat. Bovendien is deze informatie na de datum in geding, 5 april 2021, de datum van de WIA-aanvraag, opgemaakt. Verder kan de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv volgen dat de forse urenbeperking die de tweede bedrijfsarts adviseert niet aannemelijk is en ook niet verklaarbaar is gelet op het activiteitenniveau van het dagverhaal. De rechtbank kan ook de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat niet inzichtelijk is gemotiveerd waarom spoor 2 op medische gronden is stopgezet.
12. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de tweede bedrijfsarts onvoldoende medisch objectiveerbaar heeft onderbouwd waarom volgens hem de inzetbaarheid van de werknemer op diverse momenten sterk terugliep en waarom spoor 2 moest worden stilgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
13. De werkgeefster verzoekt de rechtbank op de zitting subsidiair om een onafhankelijke deskundige te benoemen in het geval de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht acht. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen om nader onderzoek te laten verrichten. Niet is gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest. De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat de werkgeefster belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunten dat de inzetbaarheid van de werknemer op diverse momenten sterk terugliep en dat spoor 2 moest worden stilgelegd. Tot slot twijfelt de rechtbank ook niet aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep hieromtrent. De rechtbank wijst dit verzoek van de werkgeefster daarom af.
Re-integratie-inspanningen van eiseres
14. De werkgeefster voert verder aan dat zij geen aanleiding had om aan de adviezen van de tweede bedrijfsarts te twijfelen. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank
Oost-Brabant van 11 februari 2022waarin de rechtbank, kort gezegd, heeft geoordeeld dat er ruimte behoort te zijn voor de situatie dat van de werkgeefster in redelijkheid niet kan worden gevergd het advies van de bedrijfsarts in twijfel te trekken. De werkgeefster verwijst ook naar het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet teneinde het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie-inspanningen door het Uwv.
15. In juni 2020 heeft de door de werkgeefster ingeschakelde arbeidsdeskundige van Care Group geconcludeerd dat werkzaamheden in spoor 1 voor de werknemer niet haalbaar zijn en dat er wel mogelijkheden voor ander werk zijn bij een andere werkgever (spoor 2). In het rapport van Care Group worden in een IZP de beperkingen van de werknemer genoemd. Hierna heeft de werkgeefster een ander re-integratiebureau ingeschakeld (Trans Lion) en is spoor 2 in september 2020 ingezet. In oktober 2020 heeft de tweede bedrijfsarts de werknemer voor het eerst gezien en gesproken in het kader van de re-integratie. Volgens deze bedrijfsarts kon de werknemer toen maximaal 20 uur per week werken. In november 2020 heeft deze bedrijfsarts zijn advies veranderd en teruggebracht naar drie dagen van 5 uur. In december 2020 is de werknemer opgenomen in het ziekenhuis in verband met darmbloedingen. In januari 2021 heeft de tweede bedrijfsarts de werknemer in het ziekenhuis gesproken en naar aanleiding van dit gesprek spoor 2 stopgezet, gelet op het broze evenwicht en de beperkte en wisselende belastbaarheid van de werknemer. De bedrijfsarts heeft het plan van aanpak toen niet aangepast. De tweede bedrijfsarts heeft op de zitting toegelicht dat hij de werknemer acht weken later opnieuw wilde zien om hem de gelegenheid te geven te recupereren. In maart 2021 is de re-integratie voortgezet. De werknemer werkte toen op advies van deze bedrijfsarts drie dagen van ongeveer 2 uur bij de eigen werkgeefster.
16. Volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep was het voor de werknemer, zijn arbeidstoekomst en voor de werkgeefster, in verband met een mogelijke sanctie, nodig dat de werknemer zich intensief bezig hield met zijn re-integratie in spoor 2 en niet met andere werkzaamheden bij zijn eigen werkgeefster waar hij geen arbeidstoekomst had. De argumentatie om spoor 2 tijdelijk stop te zetten is dan ook niet op inzichtelijke medische gronden genomen. Dat spoor 2 volgens de werknemer veel energie kostte is niet getoetst door de tweede bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts heeft na het stopzetten van spoor 2 geen vinger aan de pols gehouden ten aanzien van de medische situatie van de werknemer. Hij wilde de werknemer namelijk pas na 8 weken opnieuw zien om hem gelegenheid te geven recupereren, aldus zijn eigen verklaring op de zitting. In maart 2021 is de re-integratie voortgezet. De bedrijfsarts heeft zich hiermee onvoldoende als bewaker van de re-integratie van de werknemer opgesteld.
17. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen en is van oordeel dat de stillegging van spoor 2 voor de werkgeefster reden had moeten zijn om de tweede bedrijfsarts nadere uitleg te vragen over de verdere re-integratie van de werknemer. De werkgeefster had moeten navragen of sprake was van een stabiele situatie en wat de toekomstverwachtingen waren, ook gelet op het feit dat de tweede bedrijfsarts het plan van aanpak niet had gewijzigd. Daarin was spoor 2 als einddoel opgenomen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de werkgeefster de tweede bedrijfsarts ook had moeten bevragen hoe het advies van deze bedrijfsarts dat de werknemer na voortzetting van spoor 2 in maart 2021, in het tweede ziektejaar, slechts 6 uur per week belastbaar was bij de eigen werkgeefster, zich verhield tot het plan van aanpak, waarin als einddoel werken in spoor 2 was opgenomen. Niet gebleken is dat de werkgeefster de tweede bedrijfsarts hierop heeft bevraagd.
18. De feiten en omstandigheden die spelen in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabantwaar de werkgeefster naar verwijst, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de feiten en omstandigheden in deze zaak. In die uitspraak was namelijk sprake van een werknemer die regelmatig is gezien door een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft in die zaak op grond van eigen waarnemingen en informatie van de behandelende sector steeds terugkoppelingen gegeven aan de werkgeefster. In die terugkoppelingen werden de stand van zaken weergegeven en ook de opvolgende behandelingen, verwijzingen en onderzoeken door specialisten. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
19. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de werkgeefster aan de adviezen van de tweede bedrijfsarts had moeten twijfelen en hem nader had moeten bevragen over hoe de verdere re-integratie van de werknemer er uit zou zien na stillegging van spoor 2. De werkgeefster had de bedrijfsarts deze vragen ook moeten stellen ten aanzien van het advies in maart 2021 om de werknemer voor 6 uur per week belastbaar te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het Uwv heeft de werkgeefster terecht een loonsanctie heeft opgelegd. De werkgeefster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.