ECLI:NL:RBMNE:2023:1134

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
UTR_22_1257
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van werknemer

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgeefster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een opgelegde loonsanctie. De werknemer, die als depotmanager bij de werkgeefster werkte, had zich op 8 juli 2019 ziekgemeld. De werkgeefster had onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht, wat leidde tot de conclusie van het Uwv dat de loonsanctie terecht was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de tweede bedrijfsarts onvoldoende medisch objectiveerbaar had onderbouwd waarom de inzetbaarheid van de werknemer sterk terugliep en waarom spoor 2 moest worden stilgelegd. De rechtbank concludeerde dat de werkgeefster aan de adviezen van de tweede bedrijfsarts had moeten twijfelen en hem nader had moeten bevragen over de verdere re-integratie van de werknemer. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgeefster ongegrond, waardoor de loonsanctie van het Uwv in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers en de noodzaak voor een goede onderbouwing van medische adviezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1257

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Zevenberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

1.1.
[werknemer] (de werknemer) heeft als depotmanager freight I bij eiseres (de werkgeefster) gewerkt. Hij heeft zich op 8 juli 2019 ziekgemeld wegens gezondheidsklachten.
1.2.
Op 25 juni 2020 heeft de door de werkgeefster ingeschakelde arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de werknemer met de huidige beperkingen zijn eigen werk bij werkgeefster niet kan uitvoeren. Er is op dat moment geen passende arbeid bij de eigen werkgeefster aanwezig. Er zijn wel mogelijkheden voor ander werk bij een andere werkgever. Een 2e spoor traject is nodig om de hervattingskansen zoveel mogelijk te vergroten. In het arbeidskundig rapport van 25 juni 2020 worden in een inzetbaarheidsprofiel (IZP) de beperkingen van de werknemer genoemd, waaronder de beperking dat de werknemer 18 uur per week kan werken (aangepaste werkzaamheden) en geen ploegen- of nachtdiensten kan werken.
1.3.
Op 15 juli 2020 heeft de werkgeefster op een eindevaluatieformulier van het Uwv ingevuld dat de werknemer sinds 1 maart 2021 (de rechtbank begrijpt: 2020) 6 uur per week ander werk doet. Zijn eigen functie is niet passend en er zijn geen andere functies binnen het bedrijf van eiseres.
1.4.
Op 23 juli 2020 heeft de re-integratieadviseur aan de werkgeefster gemaild dat in het kader van spoor 2 een afspraak met de werknemer na 18 augustus 2020 wordt ingepland in verband met vakanties en een medische behandeling van de werknemer op
12 augustus 2020.
1.5.
Op 2 september 2020 heeft de eerste bedrijfsarts in een plan van aanpak als einddoel van de re-integratie gehele of gedeeltelijke werkhervatting bij een andere werkgever vermeld.
1.6.
Spoor 2 is op 10 september 2020 bij re-integratiebureau Trans Lion ingezet.
1.7.
Een tweede bedrijfsarts (in opleiding) heeft de begeleiding overgenomen en heeft de werknemer op 5 oktober 2020 op een spreekuur gesproken. Deze bedrijfsarts heeft hierover, onder supervisie van een andere bedrijfsarts, op 13 oktober 2020 gerapporteerd dat 20 uur per week werken het maximaal haalbare is met de energie van de werknemer. De werknemer is bezig met spoor 2. Door de beperkte belastbaarheid is dit lastig. De tweede bedrijfsarts heeft geadviseerd voorlopig niet verder op te bouwen omdat daar energetisch geen ruimte voor is.
1.8.
Op 30 november 2020 heeft de tweede bedrijfsarts naar aanleiding van een spreekuur geadviseerd om de 20 uur per week terug te draaien naar 3 dagen van 5 uur, liefst niet opeenvolgend. De energetische beperking neemt toe. De tweede bedrijfsarts verwacht geen volledig herstel in de eigen functie. Het herstel in de aangepaste functie moet nog worden afgewacht.
1.9.
Op 3 december 2020 is wederom in een plan van aanpak vermeld dat gehele of gedeeltelijke werkhervatting bij een andere werkgever het einddoel is.
1.10.
In december 2020 is de werknemer in het ziekenhuis opgenomen geweest in verband met darmbloedingen.
1.11.
Op 12 januari 2021 heeft de tweede bedrijfsarts naar aanleiding van een spreekuur gerapporteerd dat de beperkingen zijn toegenomen. De werknemer werkt 15 uur per week in aangepast werk. De tweede bedrijfsarts heeft geadviseerd om de uren niet op te bouwen. Eerder is spoor 2 ingezet. Gezien het broze evenwicht en de beperkte en wisselende belastbaarheid lijkt dit nu niet haalbaar. Spoor 2 wordt ‘on hold’ gezet. Mocht er in de toekomst weer ruimte voor zijn, zal de tweede bedrijfsarts dit aangeven. De tweede bedrijfsarts verwacht geen volledige terugkeer voor einde wachttijd.
1.12.
Op 9 maart 2021 heeft de tweede bedrijfsarts gerapporteerd dat de werknemer zegt af te glijden. Hij werkte toen op advies van de tweede bedrijfsarts drie dagen van ongeveer twee uur. Er is volgens de tweede bedrijfsarts sprake van een man met een hevige cardiale voorgeschiedenis met een reële verminderde belastbaarheid en forse beperkingen op het gebied van energie.
1.13.
Op 10 maart 2021 heeft de werkgeefster bij een eerstejaars evaluatie aan het Uwv laten weten dat de werkgeefster en de werknemer de adviezen van de tweede bedrijfsarts hebben opgevolgd en dat een FML (de rechtbank begrijpt: een IZP) en een arbeidskundig rapport is opgesteld. Daarbij is vermeld dat spoor 2 weer wordt opgestart, dat re-integratie in eigen werk niet meer passend is en dat de werknemer sinds 6 april 2020 ander werk doet bij de werkgeefster voor 24 uur per week.
1.14.
Op 5 april 2021 heeft de werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.15.
Op 23 juni 2021 heeft de verzekeringsarts van het Uwv op grond van het dagverhaal van eiser geconcludeerd dat de forse beperkingen die de tweede bedrijfsarts heeft aangenomen niet geheel plausibel zijn te achten. Volgens de verzekeringsarts is de begeleiding op medisch gebied niet adequaat geweest:
  • de bedrijfsarts heeft de functionele mogelijkheden niet adequaat ingeschat;
  • de bedrijfsarts heeft de werknemer niet adequaat begeleid;
  • het is niet medisch plausibel dat de werknemer voor maximaal 6 uur per week belastbaar is;
  • er is sprake van een re-integratie-blokkerend advies met het stopzetten van spoor 2 zoals blijkt uit het spreekuurverslag van 2 januari 2021 (de rechtbank begrijpt:
12 januari 2021).
1.16.
Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens op 1 juli 2021 gerapporteerd dat er geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat. De werknemer werkt niet conform zijn functionele mogelijkheden. De re-integratie-inspanningen van werkgeefster zijn onvoldoende. De werkgeefster kan deze tekortkoming herstellen door de probleemanalyse en het plan van aanpak bij te (laten) stellen en door te gaan met verder onderzoeken naar de mogelijkheden in spoor 1 en 2.
1.17.
Het Uwv heeft de werkgeefster vervolgens bij besluit van 2 juli 2021 (het primaire besluit) een loonsanctie opgelegd. Eiseres moet het loon van de werknemer doorbetalen tot 4 juli 2022. De WIA-aanvraag wordt niet behandeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.18.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft zich in het rapport van
24 december 2021 op het standpunt gesteld dat nog steeds kan worden uitgegaan van het IZP voor de huidige belastbaarheid van 20 uur per week in plaats van 18 uur per week. Er is geen passende begeleiding geweest richting loonvormend werk. De werknemer is hand- en spandiensten bij de werkgeefster blijven doen waar voor hem geen loonvormende arbeidstoekomst lag in plaats van dat hij zich bezig hield met spoor 2. Er was geen onderbouwd actueel medisch oordeel ten aanzien van de medische belastbaarheid. Deze verzekeringsarts heeft vervolgens geconcludeerd dat:
  • er geen grond was voor het stopzetten/houden van spoor 2;
  • er geen sprake was van adequate verzuimbegeleiding gezien de re-integratie blokkerende adviezen;
  • er hooguit een urenbeperking tot 4 uur per dag en 20 uur per week kan worden aangenomen sinds de datum van de IZP (juni 2020);
  • er sprake was van re-integratie blokkerende adviezen door het aannemen van een enorme urenbeperking en het stopzetten van spoor 2.
1.19.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv is in het rapport van
4 januari 2022 niet afgeweken van het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige. Gelet op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (genoemd onder 1.18) heeft deze arbeidsdeskundige geconcludeerd dat er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, dat de re-integratie-inspanningen van werkgeefster onvoldoende waren en dat daarvoor geen deugdelijke grond aanwezig was. Er zijn mogelijk re-integratiekansen gemist en hiervoor was geen deugdelijke grond omdat de werkgeefster verantwoordelijk blijft voor de door hem ingeschakelde adviseurs. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet WIA en de Ziektewet teneinde het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie-inspanningen door het Uwv, doet hier niet aan af omdat dit wetsvoorstel nog niet tot wetgeving is gekomen, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
1.20.
Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van de werkgeefster bij besluit van
13 januari 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.21.
De werkgeefster heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.22.
De werkgeefster heeft op 22 november 2022 een schriftelijke reactie met een
niet-medische expertise en een FML van een onafhankelijke verzekeringsarts van Icara van 19 november 2021 ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft hier op 1 december 2022 op gereageerd.
1.23.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2022. De werkgeefster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is de vanaf 5 oktober 2020 ingeschakelde bedrijfsarts (genoemd onder 1.7) op de zitting als informant gehoord.

Overwegingen

2. Het voor de beoordeling van het beroep geldende beoordelingskader is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Kern van het geschil
3. Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van re-integratie met een bevredigend resultaat. Partijen verschillen van mening over de vraag of het Uwv terecht de
re-integratie-inspanningen van werkgeefster onvoldoende heeft geacht, zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestaat. Aangezien het besluit tot oplegging van een loonsanctie een ambtshalve genomen belastend besluit is, is het aan het Uwv om voldoende aannemelijk te maken dat werkgeefster zich zonder deugdelijke grond onvoldoende heeft ingespannen.
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv een juiste beslissing heeft genomen en dat de loonsanctie terecht is opgelegd. Zij zal dat motiveren in de rechtsoverwegingen 11 en 12, en 17 tot en met 19.
Adviezen van de tweede bedrijfsarts
5. De werkgeefster betwist dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Volgens de werkgeefster moet van de juistheid van de beoordeling door de tweede bedrijfsarts worden uitgegaan.
6. De rechtbank is het met het Uwv eens dat deze bedrijfsarts zijn adviezen ten aanzien van de re-integratie van de werknemer niet inzichtelijk en met medische informatie heeft onderbouwd. De rechtbank legt dit hierna uit.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft op 24 december 2021 gerapporteerd dat er geen actueel medisch oordeel was over de medische belastbaarheid ten aanzien van het verrichten van werk. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze bedrijfsarts kennelijk het verhaal van de werknemer en zijn klinische blik als leidraad heeft genomen zonder zijn observaties te beschrijven. Deze bedrijfsarts heeft geen eigen medisch onderzoek verricht met een dagverhaal, onderzoeksbevindingen en eventueel actuele collegiale informatie, resulterend in een onderbouwd medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarbij ook gebaseerd op de bevindingen van de primaire verzekeringsarts.
8. De primaire verzekeringsarts van het Uwv heeft het volgende gerapporteerd over het dagverhaal van de werknemer, opgenomen op 10 mei 2021. De werknemer is
ADL-zelfstandig. Er is sprake van een dag- en nachtritme. De werknemer staat op rond 08.00 uur en gaat na de persoonlijke verzorging thuis werken. Na het werk gaat hij rusten en dan naar buiten. Hij gaat elke dag minimaal 1 uur wandelen. Overdag leest hij en verricht hij hand- en spandiensten bij zijn handbalclub. In de middag slaapt hij één tot twee uur. Hij doet wat boodschappen en lichte huishoudelijke klussen. Hij gaat rond 23.00 uur slapen.
9. Volgens de primaire verzekeringsarts van het Uwv zijn de forse beperkingen die de tweede bedrijfsarts heeft aangenomen niet geheel plausibel te achten. Uit het dagverhaal blijkt dat er meer benutbare mogelijkheden zijn. Het blokkerend advies van de bedrijfsarts met betrekking tot de forse urenbeperking, het stopzetten van spoor 2 en het niet belastbaar achten van de werknemer is niet aannemelijk en ook niet verklaarbaar gelet op het activiteitenniveau van het dagverhaal. Volgens deze verzekeringsarts wordt niet duidelijk hoe arbeidsdeskundig onderzoek en spoor 2 tot stand heeft kunnen komen, terwijl de bedrijfsarts geen FML heeft opgesteld. Er is geen medische aandoening die de forse urenbeperking met inzet van 6 uur per week rechtvaardigt. Er is namelijk sprake van een goed gevuld dagverhaal met rustmomenten in de middag en behoefte aan slaap. Hooguit kan een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week worden aangenomen.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft zich in het rapport van
24 december 2021 ook op het standpunt gesteld dat nog steeds kan worden uitgegaan van het IZP voor de huidige belastbaarheid van 20 uur per week. Een functioneringsniveau van NYII, dat betekent dat alleen bij forse inspanning klachten ontstaan, wijst niet op een medisch objectiveerbaar ernstig energietekort. Dit wordt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekrachtigd door het redelijk actieve dagverhaal van de werknemer zoals is opgetekend door de primaire verzekeringsarts. Er was geen onderbouwd actueel medisch oordeel ten aanzien van de medische belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder geconcludeerd dat de argumentatie om spoor 2 stop te zetten niet is genomen op inzichtelijke medische gronden. Dat spoor 2 volgens de werknemer veel energie kostte is niet getoetst door de tweede bedrijfsarts.
11. De conclusies van de tweede bedrijfsarts omtrent het aannemen van een forse urenbeperking en het stopzetten van spoor 2 vindt geen steun in de medische informatie in het dossier van de huisarts en de cardioloog. Voor zover deze bedrijfsarts over een medisch dossier beschikt, heeft hij dit niet overgelegd. Het Uwv heeft deze medische informatie dus niet bij de re-integratiebeoordeling voorafgaand aan de beoordeling van de WIA-aanvraag kunnen laten meewegen. Deze informatie kan in dit stadium ook niet meer bij die beoordeling worden betrokken. De werkgeefster heeft in beroep een niet-medische expertise en een FML van een onafhankelijke verzekeringsarts van Icara van 19 november 2021 in het geding gebracht ter ondersteuning van de standpunten van de tweede bedrijfsarts. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv volgen dat hierin geen medische informatie of onderbouwing voor het aannemen van verdere beperkingen staat. Bovendien is deze informatie na de datum in geding, 5 april 2021, de datum van de WIA-aanvraag, opgemaakt. Verder kan de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv volgen dat de forse urenbeperking die de tweede bedrijfsarts adviseert niet aannemelijk is en ook niet verklaarbaar is gelet op het activiteitenniveau van het dagverhaal. De rechtbank kan ook de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat niet inzichtelijk is gemotiveerd waarom spoor 2 op medische gronden is stopgezet.
12. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de tweede bedrijfsarts onvoldoende medisch objectiveerbaar heeft onderbouwd waarom volgens hem de inzetbaarheid van de werknemer op diverse momenten sterk terugliep en waarom spoor 2 moest worden stilgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
13. De werkgeefster verzoekt de rechtbank op de zitting subsidiair om een onafhankelijke deskundige te benoemen in het geval de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht acht. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen om nader onderzoek te laten verrichten. Niet is gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest. De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat de werkgeefster belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunten dat de inzetbaarheid van de werknemer op diverse momenten sterk terugliep en dat spoor 2 moest worden stilgelegd. Tot slot twijfelt de rechtbank ook niet aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep hieromtrent. De rechtbank wijst dit verzoek van de werkgeefster daarom af.
Re-integratie-inspanningen van eiseres
14. De werkgeefster voert verder aan dat zij geen aanleiding had om aan de adviezen van de tweede bedrijfsarts te twijfelen. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank
Oost-Brabant van 11 februari 2022 [1] waarin de rechtbank, kort gezegd, heeft geoordeeld dat er ruimte behoort te zijn voor de situatie dat van de werkgeefster in redelijkheid niet kan worden gevergd het advies van de bedrijfsarts in twijfel te trekken. De werkgeefster verwijst ook naar het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet teneinde het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie-inspanningen door het Uwv [2] .
15. In juni 2020 heeft de door de werkgeefster ingeschakelde arbeidsdeskundige van Care Group geconcludeerd dat werkzaamheden in spoor 1 voor de werknemer niet haalbaar zijn en dat er wel mogelijkheden voor ander werk zijn bij een andere werkgever (spoor 2). In het rapport van Care Group worden in een IZP de beperkingen van de werknemer genoemd. Hierna heeft de werkgeefster een ander re-integratiebureau ingeschakeld (Trans Lion) en is spoor 2 in september 2020 ingezet. In oktober 2020 heeft de tweede bedrijfsarts de werknemer voor het eerst gezien en gesproken in het kader van de re-integratie. Volgens deze bedrijfsarts kon de werknemer toen maximaal 20 uur per week werken. In november 2020 heeft deze bedrijfsarts zijn advies veranderd en teruggebracht naar drie dagen van 5 uur. In december 2020 is de werknemer opgenomen in het ziekenhuis in verband met darmbloedingen. In januari 2021 heeft de tweede bedrijfsarts de werknemer in het ziekenhuis gesproken en naar aanleiding van dit gesprek spoor 2 stopgezet, gelet op het broze evenwicht en de beperkte en wisselende belastbaarheid van de werknemer. De bedrijfsarts heeft het plan van aanpak toen niet aangepast. De tweede bedrijfsarts heeft op de zitting toegelicht dat hij de werknemer acht weken later opnieuw wilde zien om hem de gelegenheid te geven te recupereren. In maart 2021 is de re-integratie voortgezet. De werknemer werkte toen op advies van deze bedrijfsarts drie dagen van ongeveer 2 uur bij de eigen werkgeefster.
16. Volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep was het voor de werknemer, zijn arbeidstoekomst en voor de werkgeefster, in verband met een mogelijke sanctie, nodig dat de werknemer zich intensief bezig hield met zijn re-integratie in spoor 2 en niet met andere werkzaamheden bij zijn eigen werkgeefster waar hij geen arbeidstoekomst had. De argumentatie om spoor 2 tijdelijk stop te zetten is dan ook niet op inzichtelijke medische gronden genomen. Dat spoor 2 volgens de werknemer veel energie kostte is niet getoetst door de tweede bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts heeft na het stopzetten van spoor 2 geen vinger aan de pols gehouden ten aanzien van de medische situatie van de werknemer. Hij wilde de werknemer namelijk pas na 8 weken opnieuw zien om hem gelegenheid te geven recupereren, aldus zijn eigen verklaring op de zitting. In maart 2021 is de re-integratie voortgezet. De bedrijfsarts heeft zich hiermee onvoldoende als bewaker van de re-integratie van de werknemer opgesteld.
17. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen en is van oordeel dat de stillegging van spoor 2 voor de werkgeefster reden had moeten zijn om de tweede bedrijfsarts nadere uitleg te vragen over de verdere re-integratie van de werknemer. De werkgeefster had moeten navragen of sprake was van een stabiele situatie en wat de toekomstverwachtingen waren, ook gelet op het feit dat de tweede bedrijfsarts het plan van aanpak niet had gewijzigd. Daarin was spoor 2 als einddoel opgenomen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de werkgeefster de tweede bedrijfsarts ook had moeten bevragen hoe het advies van deze bedrijfsarts dat de werknemer na voortzetting van spoor 2 in maart 2021, in het tweede ziektejaar, slechts 6 uur per week belastbaar was bij de eigen werkgeefster, zich verhield tot het plan van aanpak, waarin als einddoel werken in spoor 2 was opgenomen. Niet gebleken is dat de werkgeefster de tweede bedrijfsarts hierop heeft bevraagd.
18. De feiten en omstandigheden die spelen in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant [3] waar de werkgeefster naar verwijst, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de feiten en omstandigheden in deze zaak. In die uitspraak was namelijk sprake van een werknemer die regelmatig is gezien door een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft in die zaak op grond van eigen waarnemingen en informatie van de behandelende sector steeds terugkoppelingen gegeven aan de werkgeefster. In die terugkoppelingen werden de stand van zaken weergegeven en ook de opvolgende behandelingen, verwijzingen en onderzoeken door specialisten. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
19. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de werkgeefster aan de adviezen van de tweede bedrijfsarts had moeten twijfelen en hem nader had moeten bevragen over hoe de verdere re-integratie van de werknemer er uit zou zien na stillegging van spoor 2. De werkgeefster had de bedrijfsarts deze vragen ook moeten stellen ten aanzien van het advies in maart 2021 om de werknemer voor 6 uur per week belastbaar te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het Uwv heeft de werkgeefster terecht een loonsanctie heeft opgelegd. De werkgeefster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzitter, en
mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 maart 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: het beoordelingskader

Voor werknemers die na twee jaar ziekte een aanvraag indienen voor een WIA-uitkering wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door het Uwv eerst de zogenoemde Poortwachterstoets uitgevoerd. [4] Indien bij de behandeling van de
WIA-aanvraag blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het BW met ten hoogste52 weken, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen op re-integratie-inspanningen kan herstellen. [5] Het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. [6]
Het Uwv heeft het kader dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van de
re-integratie-inspanningen uiteengezet in de ‘Beleidsregels beoordelingskader poortwachter’ [7] (Beleidsregels). In de Beleidsregels staat het met de re-integratie bereikte resultaat voorop. Een bevredigend resultaat is voldoende. Hiervan is in beginsel sprake wanneer de werknemer (gedeeltelijk) hervat heeft in structureel werk dat min of meer aansluit bij zijn resterende functionele mogelijkheden. Is geen sprake van een bevredigend resultaat, maar worden de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende geacht dan wordt evenmin een loonsanctie opgelegd. Ten slotte wordt ook afgezien van het opleggen van een loonsanctie in het geval sprake is van onvoldoende inspanningen, mits de werkgever daar een deugdelijke grond voor heeft. In paragraaf 9 van de Beleidsregels staat dat de werkgever adequate re-integratie-inspanningen moet leveren en de werknemer daaraan moet meewerken, voor zover dat redelijkerwijs van beiden kan worden gevergd.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 2020-2021,35589, nr. 2.
4.De grondslag voor deze toets is te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
5.Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA.
6.Artikel 65 van de Wet WIA.
7.Besluit van 3 december 2002, Stcrt 2002, 236, zoals nadien gewijzigd.