Op 15 maart 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 21/4227 en UTR 22/3275, waarin eisers, wonend op ongeveer 2.600 meter van een bedrijvenpark in Almere, beroep hebben ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van twee distributiecentra. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ontvankelijk zijn, maar ongegrond. De eisers hebben procesbelang, maar hun beroepen zijn gebaseerd op normen die niet strekken tot bescherming van hun belangen, waardoor het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van de omgevingsvergunningen. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van de beroepen en de bevoegdheid van het college om de vergunningen te verlenen. De rechtbank concludeert dat de vergunningen zijn verleend in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen, ondanks dat de bouwplannen in strijd zijn met deze plannen. De rechtbank wijst op de afstand van de woningen van eisers tot de bouwlocaties, die te groot is om te stellen dat de bouwplannen hun woon- en leefomgeving aantasten. De rechtbank behandelt ook de beroepsgronden van eisers over misbruik van procesrecht, brandveiligheid, stikstof, en andere relevante aspecten, maar komt tot de conclusie dat deze gronden niet kunnen leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en draagt het college op het griffierecht in zaaknummer UTR 21/4227 aan eisers te vergoeden.