ECLI:NL:RBMNE:2023:1090

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
552704 / HR RK 23-31
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard; beoordeling van rechterlijke onpartijdigheid

In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2023 het verzoek tot wraking van verzoeker ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. H.M.M. Steenberghe, de behandelend rechter in een civiele zaak. Verzoeker stelde dat de rechter tijdens eerdere mondelinge behandelingen opmerkingen had gemaakt die de schijn van vooringenomenheid wekten en dat hij verzuimd had bepaalde vragen aan de wederpartij, mw. [A], te stellen. Daarnaast meende verzoeker dat er over bepaalde onderwerpen geen discussie had plaatsgevonden, wat volgens hem ook een reden voor wraking was.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. Ten eerste oordeelde de kamer dat de opmerkingen van de rechter tijdens de mondelinge behandelingen niet duiden op vooringenomenheid, maar eerder op een voorlopig inhoudelijk oordeel. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter de mondelinge behandeling zodanig had ingericht dat alle partijen hun standpunten konden inbrengen. Ten tweede werd vastgesteld dat het aan de zaaksrechter is om de behandeling van de zaak te organiseren, en dat het niet stellen van bepaalde vragen geen grond voor wraking oplevert. Tot slot concludeerde de kamer dat er geen bewijs was dat verzoeker niet in staat was geweest zijn standpunten naar voren te brengen.

De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure van verzoeker in de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Almere
Zaaknummer/rekestnummer: 552704 / HR RK 23-31
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 10 maart 2023
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. R. Zwiers, advocaat te Almere.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandeling op 20 juni 2022 en de voortgezette mondelinge behandeling op 10 februari 2023 in de zaak van verzoeker tegen mw. [A] in haar hoedanigheid van bewindvoerder van dhr. [B] (stiefzoon van verzoeker);
  • een schrijven van mr. Zwiers d.d. 17 februari 2023, inhoudend het wrakingsverzoek van verzoeker;
  • de schriftelijke reactie van mr. H.M.M. Steenberghe van 21 februari 2023.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 24 februari 2023 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker met zijn advocaat;
  • mr. Steenberghe.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Steenberghe als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter) in de zaak met het zaak- en rolnummer: C/16/522684 / HL ZA 21-158.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende – zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandelingen op 20 juni 2022 en 10 februari 2023 uitspraken gedaan waarmee de schijn van vooringenomenheid is gewekt. Daarnaast heeft de rechter verzuimd bepaalde vragen aan de wederpartij, mw. [A] , te stellen ten behoeve van waarheidsvinding. Tot slot heeft er tijdens de mondelinge behandelingen over zekere onderwerpen geen discussie plaatsgevonden, terwijl dit naar de mening van verzoeker wel had gemoeten. Dit tezamen vormt een opeenstapeling die maakt dat verzoeker de rechter heeft gewraakt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft hij zich op het standpunt gesteld dat door verzoeker geen feiten of omstandigheden zijn aangedragen waardoor zijn rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De aangedragen feiten en omstandigheden zijn geen andere dan betreffende de inhoudelijke behandeling van de zaak tijdens de mondelinge behandeling.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel
vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de
indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier
van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor
partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd
vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De
wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven
beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat het aan de zaaksrechter is om de (mondelinge) behandeling van de zaak zodanig in te richten dat de rechter in staat is om een inhoudelijk oordeel over de zaak te vellen. Daarbij constateert de wrakingskamer dat in deze zaak tot tweemaal toe een mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad. De rechter heeft toen (gezien de inhoud van de processen-verbaal) de zaak uitgebreid met partijen besproken en de gelegenheid gegeven om hun standpunten naar voren te brengen, te antwoorden op de vragen van de rechter en te reageren op dat wat de wederpartij heeft gesteld. Tegen deze achtergrond beoordeelt de wrakingskamer de wrakingsgronden.
3.4.
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond van verzoeker, te weten dat de rechter op de mondelinge behandeling bepaalde opmerkingen heeft gemaakt waarmee de schijn van vooringenomenheid is gewekt, overweegt de wrakingskamer als volgt. Uit het wrakingsverzoek en dat wat verzoeker ter zitting heeft aangevoerd volgt dat verzoeker doelt op twee specifieke opmerkingen van de rechter tijdens de mondelinge behandelingen, namelijk (1) “Door de toestemming van de kantonrechter voor verkoop van het appartement is het handelen van [A] niet onrechtmatig, althans dat is hoogst onwaarschijnlijk” en (2) “De notaris heeft zijn werk niet goed gedaan en daarom zal ik dat nu doen”. Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt uit deze opmerkingen niet dat de rechter tegenover verzoeker een vooringenomenheid koestert, dan wel dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd was. De opmerkingen van de rechter zien op een uitgesproken (voorlopig) inhoudelijke oordeel over bepaalde aspecten van de zaak, die kennelijk onwelgevallig voor verzoeker zijn, maar waaruit niet de schijn van vooringenomenheid van de rechter volgt. Dit mede tegen de achtergrond dat partijen, dus ook verzoeker, over die aspecten tijdens de mondelinge behandelingen het nodige naar voren konden brengen en hebben gebracht. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker onvoldoende onderbouwd waarom dit anders zou zijn.
3.5.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond van verzoeker, te weten dat de rechter heef verzuimd bepaalde vragen aan de wederpartij te stellen met het oog op waarheidsvinding, overweegt de wrakingskamer dat ook dit een afweging van de zaaksrechter is die onderdeel is van de manier waarop de rechter de behandeling van de zaak inricht om tot een inhoudelijke beoordeling te komen. Dit betreft geen grond voor wraking nu hieruit niet de schijn van vooringenomenheid van de rechter volgt. Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd waarom dit anders zou zijn.
3.6.
Wat betreft de laatste wrakingsgrond, namelijk dat er tijdens de mondelinge behandelingen over bepaalde onderwerpen geen discussie heeft plaatsvonden, overweegt de wrakingskamer dat dit niet blijkt uit het proces-verbaal van 10 februari 2023. De wrakingskamer ziet daarin niet terug dat verzoeker niet zijn standpunt over meerdere zaken met betrekking tot het geschil naar voren heeft kunnen brengen. Zo slaagt ook deze wrakingsgrond niet.
3.7.
De wrakingskamer overweegt dat in haar algemeenheid bepaalde processuele beslissingen of (voorlopige) rechterlijke oordelen onwelgevallig kunnen zijn voor een partij in de procedure. Echter, dit hoeft niet te betekenen dat er sprake is van vooringenomenheid, dan wel dat de vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer oordeelt dat in de onderhavige zaak, ook als de door verzoeker aangevoerde omstandigheden in samenhang worden bezien, geen sprake is van (de schijn) van vooringenomenheid.
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechter, andere betrokken partijen, aan de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaak- en rolnummer C/16/522684 / HL ZA 21-158 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, en mrs. L.C. Michon en M.M. Janssen-Witteveen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.N. Aalders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.
De griffier is buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.
de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.