In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2023 het verzoek tot wraking van verzoeker ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. H.M.M. Steenberghe, de behandelend rechter in een civiele zaak. Verzoeker stelde dat de rechter tijdens eerdere mondelinge behandelingen opmerkingen had gemaakt die de schijn van vooringenomenheid wekten en dat hij verzuimd had bepaalde vragen aan de wederpartij, mw. [A], te stellen. Daarnaast meende verzoeker dat er over bepaalde onderwerpen geen discussie had plaatsgevonden, wat volgens hem ook een reden voor wraking was.
De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. Ten eerste oordeelde de kamer dat de opmerkingen van de rechter tijdens de mondelinge behandelingen niet duiden op vooringenomenheid, maar eerder op een voorlopig inhoudelijk oordeel. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter de mondelinge behandeling zodanig had ingericht dat alle partijen hun standpunten konden inbrengen. Ten tweede werd vastgesteld dat het aan de zaaksrechter is om de behandeling van de zaak te organiseren, en dat het niet stellen van bepaalde vragen geen grond voor wraking oplevert. Tot slot concludeerde de kamer dat er geen bewijs was dat verzoeker niet in staat was geweest zijn standpunten naar voren te brengen.
De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure van verzoeker in de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.