ECLI:NL:RBMNE:2023:1087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
10261142 AE VERZ 22-63
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder] B.V. Het geschil betreft de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dat op 25 november 2022 door de werkgever is gegeven. De werknemer, die sinds 1980 in dienst was, betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht de kantonrechter om toekenning van een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding, een billijke vergoeding en vakantiegeld. De werkgever stelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was vanwege frauduleuze handelingen van de werknemer, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een dringende reden voor ontslag. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag niet onverwijld was gegeven en dat de werknemer niet frauduleus had gehandeld. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de gevorderde vergoedingen, waaronder een transitievergoeding van € 4.072,52, een gefixeerde schadevergoeding van € 16.290,08, een billijke vergoeding van € 40.000,-- en vakantiegeld over 2022. Tevens is de werkgever veroordeeld om binnen vijf werkdagen de eindafrekening aan de werknemer te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10261142 AE VERZ 22-63 MS/1270
Beschikking van 14 maart 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. P.F.A. Reichenbach,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R. Winters.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 30 december 2022 door de griffie van de rechtbank is ontvangen. [verweerder] heeft een verweerschrift met producties ingediend. Partijen hebben daarna nog nadere producties in het geding gebracht.
1.2.
Op 14 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [verzoeker] is verschenen met zijn zoon [naam 1] en met zijn gemachtigde mr. P.F.A. Reichenbach. Namens [verweerder] zijn verschenen de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), financieel directeur van [verweerder] , mr. R. Winters , gemachtigde van [verweerder] , en mr. A.P.J.M. Verbeek, een kantoorgenoot van mr. Winters. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 14 maart 2023 uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is een bedrijf dat zich onder meer bezighoudt met de verkoop en verhuur van machines die gebruikt worden in de bouw.
2.2.
[verzoeker] , geboren op [1958] , is sinds 15 september 1980 werkzaam bij [verweerder] op basis van een contract voor onbepaalde tijd. Hij is begonnen als servicemonteur op de serviceafdeling van [verweerder] en is rond 2002/2003 bij de afdeling verhuur gaan werken. Hij vervult sinds 2017 de functie van Rental Manager tegen een salaris van laatstelijk € 2.822,52 bruto per maand, te vermeerderen met een toeslag van gegarandeerd variabel van € 1.250,-- bruto per maand en een auto van de zaak voor privégebruik.
2.3.
In 2021 is bij [verzoeker] de wens ontstaan om - gelet op zijn leeftijd en wegens privéomstandigheden - zijn werkzaamheden bij [verweerder] af te bouwen. Hij heeft toen met de toenmalige algemeen directeur van [verweerder] de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) afgesproken dat hij per 1 oktober 2021 vier in plaats van vijf dagen per week zou gaan werken, dat hij een ander takenpakket zou krijgen en dat er een nieuwe Rental Manager zou worden aangetrokken. [verzoeker] is per 1 oktober 2021 vier dagen per week gaan werken, maar omdat er geen opvolger voor hem was is hij zijn oude functie van Rental Manager blijven uitoefenen.
2.4.
[naam 3] is per 1 maart 2022 als algemeen directeur opgevolgd door de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ). [naam 4] heeft met [verzoeker] gesprekken gevoerd over zijn toekomstplannen en de mogelijkheid van een voortijdige beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Partijen hebben in overleg een vaststellingsovereenkomst opgesteld die gedateerd is op 29 juli 2022. In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 december 2022 eindigt, dat [verzoeker] vanaf 17 oktober 2022 is vrijgesteld van werkzaamheden en dat [verweerder] hem een vergoeding van € 44.000,-- bruto zal betalen. [verzoeker] heeft in de daarop volgende maanden bij [naam 4] aangedrongen op ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst, maar dit is niet gebeurd.
2.5.
[naam 4] , [naam 2] en de heer [naam 5] , sales director bij [verweerder] , hebben op 25 november 2022 een gesprek met [verzoeker] gevoerd, waarbij [verzoeker] op staande voet is ontslagen. [verzoeker] heeft toen meteen zijn telefoon, laptop, auto van de zaak en sleutels moeten inleveren.
2.6.
[naam 4] heeft dit ontslag op staande voet met een brief van dezelfde datum bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende.
“Met deze brief bevestigen wij hetgeen dat op 25 november 2022 met u besproken is. Recent hebben wij de volgende feiten in de administratie ontdekt die door u werd gevoerd in 2022 en die u vakkundig verborgen heeft gehouden. Hierna volgt een opsomming (niet limitatief) van deze gedragingen:
  • Uitgeven van machines zonder dat hier een factuur tegenover staat, oftewel “gratis” verhuren aan klanten;
  • Verhuren van machines tegen een prijs die ver beneden de marktprijs ligt en waar u een hogere korting voor heeft verstrekt dan is toegestaan. Er zijn voorbeelden waar de afschrijving van de machine hoger is dan de opbrengst van de machine;
  • Verhuren van machines waarbij extern transport wordt ingehuurd wat niet (of voor minder) wordt doorbelast aan onze klanten;
  • Verhuren van machines waarbij het begrip “demo” wordt gehanteerd, waarbij de uiteindelijke verbruiksdagen vele malen hoger zijn dan de toegestane 3 demo-dagen, waardoor er eveneens sprake is van “gratis” verhuur aan klanten;
  • Transport van derden inhuren voor het privé gebruikmaken van machines waarbij er pas een order door u in het systeem wordt gelegd nadat er een controlevraag is geweest vanuit administratie. Vervolgens is de machine in het weekend gebruikt waarbij er verder geen huuropbrengst voor de machine wordt verantwoord;
  • Het niet adequaat monitoren van de rentalvloot en controleren of de gefactureerde dagen overeenkomen met de gewerkte dagen volgens telematics (Equipcare) ondanks het feit dat u heeft verklaard dit op regelmatige basis te doen;
  • U heeft spelregels uitgevaardigd voor het personeel waarbij u expliciet verkondigd dat geen enkele machine mag worden meegegeven met klanten zonder een huurcontract, terwijl u (alleen al middels onze controle in 2022) meermaals machines heeft verstrekt aan relaties zonder een huurcontract op te stellen (of dit pas achteraf te doen);
  • U heeft na afloop van de huurperiode huurprijzen naar beneden bijgesteld, omdat de klant volgens u de machines niet had gebruikt voor de gefactureerde duur, maar voor minder dagen;
  • U heeft nagelaten de machines te controleren voor gebruik in het weekend;
  • U heeft nagelaten de machines te controleren op overwerkgebruik (de standaard is 8 uur per dag);
  • U heeft nagelaten het transport op te geven voor het privégebruik van machines;
  • U heeft nagelaten/bent niet in staat een specificatie te geven van het gebruik van de vloot;
  • U heeft nagelaten/bent niet in staat een business plan op te stellen;
  • U heeft nagelaten/bent niet in staat openstaande facturen van uw klanten te innen.
Wij hebben u vandaag met deze feiten geconfronteerd en u heeft hier geen (afdoende) verklaring voor kunnen geven. U heeft hierdoor frauduleus gehandeld en [verweerder] ernstig benadeeld. Uw handelen is voor ons onacceptabel en levert een dringende reden op voor ontslag. Wij hebben u daarom met ingang van 25 november 2022 op staande voet ontslagen. Wij zullen de komende weken verder onderzoek doen nar de omvang van de door u gepleegde fraude. (…)”

3.De verzoeken

het verzoek
3.1.
[verzoeker] berust in het gegeven ontslag, maar stelt zich wel op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is omdat het ontslag niet onverwijld is gegeven en geen sprake is van een dringende reden. Hij verzoekt de kantonrechter daarom bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen tot:
A. betaling van een transitievergoeding van € 57.760,98 bruto dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2022;
B. betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 16.290,08 bruto onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2022;
C. betaling van een billijke vergoeding van € 164.637,36 bruto en € 2.751,-- netto dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto;
D. betaling van het vakantiegeld over het jaar 2022;
E. verstrekking binnen vijf dagen na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] van de eindafrekening, onder een dwangsom van € 1.000,-- voor elke dag of deel daarvan dat zij na betekening van deze beschikking in gebreke is/blijft;
F. betaling van de kosten van deze procedure binnen vijf dagen na de datum van deze beschikking.
het verweer en het tegenverzoek
3.2.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, omdat het ontslag onverwijld is gegeven en sprake is van een dringende reden. Zij stelt dat de verzoeken van [verzoeker] om toekenning van een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding moeten worden afgewezen. Zij heeft daarnaast een zelfstandig tegenverzoek ingediend en verzoekt daarbij [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (hierna: een gefixeerde schadevergoeding) van € 4.072,52, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

vervaltermijn en toetsingskader

4.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoeker] zijn verzoek tijdig ingediend.
4.2.
Kern van het geschil is de vraag of het op 25 november 2022 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
4.3.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
onverwijldheid
4.4.
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen.
4.5.
Indien een werkgever vermoedt dat sprake is van een dringende reden tot ontslag van een werknemer, maar hij eerst een onderzoek wil instellen naar de juistheid van dat vermoeden, dan dient hij daarbij met de grootst mogelijke voortvarendheid te handelen. Of de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij valt onder meer te denken aan de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van dat onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, het verzamelen van bewijsmateriaal, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van (juridisch) advies, het horen van de werknemer en het plegen van intern overleg. Daarnaast moet de werkgever zorg in acht nemen om te vermijden dat de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad, indien het vermoeden onjuist blijkt. Waar het dus om gaat is dat de werkgever na het ontdekken van de als dringende reden gekwalificeerde feiten onverwijld ontslag verleent.
4.6.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Hij wijst erop dat in de ontslagbrief staat dat [verweerder] recent feiten in de administratie heeft ontdekt, maar dat in artikel 20 van de vaststellingsovereenkomst van 29 juli 2022 al is opgenomen dat tegen hem een (boeken)onderzoek loopt waarvan de eventuele onrechtmatigheden die hieruit voortvloeien buiten de finale kwijting vallen. Dit onderzoek liep dus al vanaf medio juli 2022. [verzoeker] stelt daarnaast dat de punten die [verweerder] in de ontslagbrief heeft opgenomen vrij simpel uit het systeem te halen zijn en dat hij niets verborgen heeft gehouden.
4.7.
Dit wordt door [verweerder] betwist. Zij stelt dat [naam 4] begin oktober 2022 heeft vastgesteld dat er omzet miste in bepaalde transacties met de wederverhuurpartijen. [naam 4] heeft hierop samen met [naam 2] een algemeen onderzoek ingesteld, dat in oktober 2022 enige tijd stil heeft gelegen in verband met een bezoek aan een bouwbeurs. [verweerder] stelt dat op 21 november 2022 het vermoeden van het bestaan van een dringende reden is ontstaan op basis van de uitkomst van een onderzoek naar een order van het bedrijf [bedrijf ] . Daarbij is geconstateerd dat [verzoeker] twee machines gratis aan [bedrijf ] had verhuurd en de dagen dat de machines werden gebuikt op ‘non-operational’ had gezet. Naar aanleiding hiervan is nader onderzoek naar [verzoeker] gedaan en is juridisch advies ingewonnen. Op 25 november 2022 werd bovendien ontdekt dat [verzoeker] een wiellader WL32 privé heeft gebruikt. [verzoeker] is dezelfde dag met deze bevindingen geconfronteerd. Toen hij daar geen afdoende verklaring voor kon geven is hij op staande voet ontslagen. [verweerder] heeft met betrekking tot artikel 20 van de vaststellingsovereenkomst, onder verwijzing van een e-mail van mr. [naam 6] aan [naam 2] van dezelfde datum, gesteld dat dit artikel pas op 6 oktober 2022 is aangepast naar aanleiding van het algemene onderzoek dat zij begin oktober is gestart. [verweerder] stelt zich gezien het voorgaande op het standpunt dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
4.8.
De kantonrechter acht het op basis van de door [verweerder] overgelegde e-mail van 6 oktober 2022 voldoende aannemelijk dat artikel 20 van de vaststellingsovereenkomst pas in oktober 2022 is aangepast. [verweerder] heeft hiermee de stelling van [verzoeker] dat er al in juli 2022 een onderzoek liep dat specifiek tegen hem was gericht, voldoende weerlegd. Gelet op de aanpassing van de vaststellingsovereenkomst rond 6 oktober 2022 acht de kantonrechter het echter wel aannemelijk dat [verweerder] toen al een gericht onderzoek naar [verzoeker] had ingesteld en er rekening mee hield dat zij [verzoeker] aansprakelijk zou gaan stellen voor onregelmatigheden die uit het boekenonderzoek zouden blijken. Dit maakt het ook aannemelijk dat [verweerder] toen al aanwijzingen had dat sprake was van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. [verweerder] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom haar onderzoek hiernaar tot en met 25 november 2022 heeft moeten duren en dat daarbij voldoende voortvarend is gehandeld, ook als rekening gehouden wordt met een noodzakelijk beperkt bezoek aan een bouwbeurs.
4.9.
Gezien het voorgaande is het onduidelijk of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. De kantonrechter laat het antwoord op deze vraag echter verder in het midden, omdat - zoals hieronder zal blijken - ook geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet.
dringende reden
4.10.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
4.11.
[verweerder] stelt dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, omdat - kort samengevat - uit onderzoek is gebleken dat haar klanten meer gebruik hebben gemaakt van haar machines dan door [verzoeker] in rekening is gebracht. [verweerder] heeft dit afgeleid uit het GPS-systeem van de machines dat ook laat zien of er met de machines feitelijke activiteiten hebben plaatsgevonden. [verweerder] verwijt [verzoeker] dat hij moedwillig foute facturen heeft opgesteld waarbij ten onrechte kortingen zijn verleend en gebruiksdagen en kosten niet in rekening zijn gebracht. Zij heeft deze verwijten met facturen en trackinggegevens van het GPS-systeem onderbouwd. [verweerder] stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] hiermee frauduleus heeft gehandeld. Het frauduleuze handelen blijkt volgens [verweerder] onder meer uit het feit dat [verzoeker] de betreffende facturen pas veel later heeft opgesteld of later heeft aangepast. [verweerder] stelt dat de schade die zij door het frauduleuze handelen van [verzoeker] heeft geleden ten tijde van het ontslag € 28.500,-- was en dat dit bedrag inmiddels is opgelopen tot € 110.000,--. Zij stelt zich gelet hierop op het standpunt dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.12.
[verzoeker] stelt dat hij tijdens het gesprek op 25 november 2022 onvoldoende de ruimte en de tijd heeft gekregen om zich uit te laten over de door [verweerder] geconstateerde gedragingen die in de ontslagbrief staan vermeld. Hij heeft zich daar niet op kunnen voorbereiden en werd totaal overrompeld. De ontslagbrief lag bovendien al klaar. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling een toelichting gegeven op de casus [bedrijf ] , maar heeft daarbij aangegeven dat hij in zijn verweer wordt beperkt doordat hij geen toegang meer heeft tot de onderliggende stukken en er wekelijks mee dan honderd van dit soort orders plaatsvonden. [verzoeker] betwist dat hij frauduleus heeft gehandeld en dat hij enig voordeel heeft genoten. Hij stelt dat sprake is geweest van managementbeslissingen die met de beste voornemens zijn genomen maar die achteraf gezien wellicht niet de meest optimale beslissingen zijn geweest. Hij heeft toegelicht dat er binnen [verweerder] geen duidelijke werkwijze bestaat voor de uitoefening van zijn functie en dat hij met de voorgangers van [naam 4] wekelijks contact had over lopende zaken, zoals huurprijsafspraken, kortingen, huurperiodes en het uitvoeren van controles. Hieruit vloeide een zekere handelwijze voort die tussen medewerkers onderling en richting relaties en klanten is gaan gelden. Hij heeft deze werkwijze ook onder het regime van [naam 4] voortgezet. Ten aanzien van de kortingen heeft [verzoeker] verklaard dat er binnen [verweerder] standaard kortingen gelden en hij zelf kleine kortingspercentages op de huursom kon geven.
4.13.
De kantonrechter overweegt dat het enkele feit dat de door [verzoeker] opgestelde facturen niet aansluiten op het gebruik van de machines volgens het GPS-systeem, nog niet betekent dat dan noodzakelijkerwijs sprake is van fraude. [verweerder] omschrijft het begrip ‘fraude’ zelf als ‘het opzettelijk misleiden van een ander, gericht op het behalen van enig wederrechtelijk voordeel ten nadele van die ander’. Uit de overgelegde stukken en de stellingen die partijen hebben ingenomen rijst het beeld dat ten aanzien van de verhuur van machines sprake is geweest van een slordige administratie, maar er is geen aanwijzing dat [verzoeker] daarmee heeft beoogd zichzelf of persoonlijke relaties te verrijken. De kantonrechter acht de toelichting die [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling op de casus [bedrijf ] heeft gegeven niet ongeloofwaardig en is van oordeel dat - meer in het algemeen - hooguit sprake zou kunnen zijn van disfunctioneren maar dat van fraude niet is gebleken. Ook het disfunctioneren staat echter niet vast, omdat aannemelijk is dat de wijze waarop [verzoeker] zijn functie heeft uitgeoefend ook verband houdt met de werkwijze van zijn voormalige leidinggevenden.
4.14.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat er binnen [verweerder] duidelijke en in de praktijk altijd toegepaste voorschriften bestonden voor het geven van kortingen en voor de facturering van het gebruik van machines die langere tijd bij een klant stonden. [verzoeker] heeft gesteld, en door [verweerder] is onvoldoende betwist, dat de voorgangers van [naam 4] veel aan de dagelijkse praktijk overlieten en dat er over lopende zaken geregeld afstemming tussen hen en [verzoeker] plaatsvond. De kantonrechter acht het daarom voldoende aannemelijk dat - als er al specifieke voorschriften waren - daar in de praktijk van kon worden afgeweken en dat veel naar bevind van zaken werd gehandeld. [verweerder] heeft ook niet gesteld dat er een voorschrift was dat voor het opstellen van een factuur altijd het gebruik van de machine volgens het GPS-systeem moest worden gecontroleerd. Integendeel, zij erkent dat dit slechts steekproefsgewijs kon gebeuren. Niet is gebleken dat de wijze waarop [verzoeker] zijn werkzaamheden verrichtte ooit in functioneringsgesprekken aan de orde is gesteld en dat tot de komst van [naam 4] enige kritiek op zijn manier van werken is uitgeoefend. Tot die tijd heeft hij kennelijk in de ogen van zijn leidinggevenden goed gefunctioneerd en hebben er geen correcties plaatsgevonden. [verweerder] heeft in haar stukken tien incidenten genoemd die zij [verzoeker] verwijt, maar heeft de stelling van [verzoeker] dat er wekelijks meer dan honderd van dit soort orders waren niet weersproken. De kantonrechter acht het op grond van de beschikbare stukken en de stellingen die partijen hebben ingenomen aannemelijk dat gemaakte afspraken met klanten vaak veranderden en dat deze niet up to date werden bijgehouden. Toen [verweerder] in de loop van 2022 een algemeen onderzoek opstartte, realiseerde [verzoeker] zich klaarblijkelijk dat de administratie niet op orde was. Dat hij heeft geprobeerd dit te herstellen en alsnog (gewijzigde) facturen heeft opgesteld, betekent niet dat hij frauduleus handelde.
4.15.
De kantonrechter acht verder van belang dat [verzoeker] bij [verweerder] is begonnen als service monteur en dat hij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij de opleiding LTS motorvoertuigentechniek heeft gevolgd, wat door [verweerder] niet is weersproken. Hij is dus in de praktijk opgeleid en bij [verweerder] als praktisch werkend werknemer begonnen en niet als manager. Niet is gebleken dat [verweerder] hem gedurende zijn carrière bijscholing heeft gegeven in specifieke managementvaardigheden, zoals het hanteren van duidelijke richtlijnen voor werkprocessen en het adequaat uitvoeren van controles. De kantonrechter acht het niet uitgesloten dat dit van invloed is geweest op de wijze waarop [verzoeker] zijn functie heeft uitgeoefend en dat [naam 4] op dit punt te hoge verwachtingen van hem had.
4.16.
[verweerder] verwijt [verzoeker] verder dat hij in het weekend van 18 en 19 maart 2022 ten behoeve van zijn zoon privé gebruik heeft gemaakt van een wiellader WL32 en deze wiellader door een transportbedrijf heeft laten vervoeren, zonder de huur en het gebruik van deze wiellader in rekening te brengen. Pas toen bij de financiële afdeling van [verweerder] een factuur van € 108,-- van het transportbedrijf binnenkwam en bij [verzoeker] navraag werd gedaan, heeft [verzoeker] hiervoor op 31 maart 2022 een order aangemaakt in het systeem. Hij heeft de factuur ‘gefactureerd’ via een balieverkoop bij de vestiging [plaats 1] . [verweerder] stelt dat zij € 288,90 schade heeft geleden voor de gemiste huur van deze machine. [verweerder] stelt dat [naam 2] dit privégebruik pas op 25 november 2022 heeft ontdekt toen hem duidelijk werd dat de machine het betreffende weekend door de zoon van [verzoeker] was gebruikt. [verweerder] stelt dat zij in november 2022 ook heeft ontdekt dat [verzoeker] het toestond dat collega’s machines gratis of tegen heel hoge kortingen privé gebruikten.
4.17.
[verzoeker] heeft toegelicht dat hij voor zijn zoon een wiellader mee heeft laten komen met een transportbedrijf uit [plaats 3] dat alle transporten doet voor de vestiging [plaats 2] van [verweerder] . De wiellader is op 18 maart 2022 door het transportbedrijf vervoerd naar een andere vestiging van het transportbedrijf in de buurt van de woning van zijn zoon. [verzoeker] heeft de wiellader die dag daar opgehaald en heeft hem op 19 maart 2022 in totaal ongeveer een uur gebruikt en dezelfde dag weer teruggebracht naar het transportbedrijf. Het was de bedoeling dat de wiellader in combinatie met een andere opdracht vanuit [verweerder] zou worden vervoerd om extra transportkosten te voorkomen, maar het transportbedrijf heeft uiteindelijk voor het vervoer van de wiellader toch een aparte factuur gestuurd aan [verweerder] . Op de factuur stond het kenmerk ‘ [verzoeker] privé’ en [verzoeker] stelt dat hij dit factuurbedrag van ongeveer € 130,-- met zijn salaris over de maand juni 2022 heeft laten verrekenen. Omdat binnen [verweerder] niet dan wel zelden een verrekening met het salaris plaatsvindt, stelt [verzoeker] dat [naam 2] al tussen eind maart/april en juni 2022 van de verrekening en het privégebruik van de machine moet hebben geweten. Hij stelt dat het in privé kosteloos of met een flinke korting uitlenen van machines en gereedschappen van [verweerder] in het verleden vaker voorkwam en door zijn vorige leidinggevenden oogluikend werd toegestaan, mits het de juiste medewerker betrof en het acceptabel was. Dat gebeurde bijvoorbeeld als een medewerker veel overuren had gemaakt die niet werden vergoed.
4.18.
[verweerder] betwist dat het haar werknemers is toegestaan gratis of tegen hoge kortingen privé gebruik te maken van haar machines. Dit levert echter geen dringende reden op voor een ontslag op staande voet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verweerder] niet heeft betwist dat privégebruik van machines door werknemers mogelijk was met een korting op de huur en dat niet is gebleken dat daar door de voorgangers van [naam 4] effectieve controle op werd uitgeoefend. [verweerder] heeft de stelling van [verzoeker] dat de voorgangers van [naam 4] in bepaalde gevallen oogluikend toestonden dat machines gratis of met een flinke korting aan bepaalde medewerkers werden uitgeleend, niet gemotiveerd weersproken. De kantonrechter acht het daarom voldoende aannemelijk dat - ook door de voormalige leidinggevenden van [verzoeker] - in de dagelijkse praktijk soepel met de regels werd omgegaan. Indien [naam 4] deze praktijk wilde veranderen had het in de rede gelegen om [verzoeker] eerst een waarschuwing te geven met duidelijke richtlijnen voor het privégebruik van de machines in plaats van dit verwijt als onderdeel van de dringende reden aan het ontslag op staande ten grondslag te leggen.
4.19.
[verweerder] heeft een beroep gedaan op de Code of Conduct die zij naar aanleiding van een eerder fraudegeval binnen de salesafdeling van haar bedrijf heeft opgesteld. Deze Code of Conduct is echter algemeen van aard en is niet toegespitst op de concrete inrichting van de werkprocessen binnen [verweerder] , hetgeen gelet op de gestelde eerdere fraude binnen haar bedrijf wel voor de hand lag. Gezien het algemene karakter van de Code of Conduct is niet komen vast te staan dat [verzoeker] hier niet aan heeft voldaan.
conclusie
4.20.
Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dat geen sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. [verweerder] was dan ook niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld op te zeggen.
4.21.
[verzoeker] verzoekt geen vernietiging van het ontslag op staande voet, maar verzoekt in plaats daarvan om betaling van een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding, een billijke vergoeding, vakantiegeld en om verstrekking van een eindafrekening.
transitievergoeding4.22. Indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 sub c van dat artikel, als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Hiervan is echter geen sprake. [verzoeker] maakt aanspraak op een transitievergoeding van € 57.760,98 bruto. Hij gaat er daarbij van uit dat zijn laatstgenoten salaris in totaal € 4.573,26 bruto per maand bedroeg, uitgaande van een vast salaris van € 2.740,50 bruto per maand, € 1.250,-- bruto per maand tot de opvolgend Rental Manager zou zijn ingewerkt en een auto van de zaak voor privégebruik met als fiscale bijtelling een bedrag van € 582,76.
4.23.
[verweerder] stelt dat [verzoeker] ten onrechte de fiscale bijtelling van zijn auto bij zijn brutosalaris optelt en dat dit salaris daarom in totaal € 4.072,52 per maand is in plaats van € 4.573,26.
4.24.
De kantonrechter overweegt dat in het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding en de daarop gebaseerde Regeling looncomponenten en arbeidsduur is uitgewerkt wat onder bruto-uurloon in de zin van artikel 2 van het Besluit moet worden aangemerkt. Het betreft een gedetailleerde regeling, waarin naast het (kale) maandsalaris een aantal in aanmerking te nemen looncomponenten zijn vermeld. In de toelichting op artikel 2 is opgenomen dat zaken als de door de werkgever beschikbaar gestelde auto niet tot het uurloon worden gerekend. Daarbij is erop gewezen dat deze in de (oude) kantonrechtersformule ook niet tot het loon wordt gerekend. Daarom zal uitgegaan worden van het door [verweerder] gehanteerde salaris van € 4.072,52 bruto per maand. [verweerder] is daarbij uitgegaan van een fiscale bijtelling van € 500,-- in plaats van € 582,76. [verzoeker] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het bedrag van € 500,-- klopt. [verweerder] zal gezien het voorgaande worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding die is gebaseerd op een bruto maandloon van € 4.072,52. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 25 december 2022.
gefixeerde schadevergoeding - het verzoek en het tegenverzoek
4.25.
Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vast staat dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onterecht onverwijld heeft opgezegd. Daarmee heeft zij opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt. [verzoeker] maakt, uitgaande van een opzegtermijn van vier maanden en een salaris van € 4.072,52 bruto per maand, aanspraak op een vergoeding van € 16.290,08 bruto. [verweerder] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de opzegtermijn waarvan [verzoeker] in zijn berekening uitgaat. De verzochte veroordeling tot betaling van € 16.290,08 bruto wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding zal met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 25 november 2022.
4.26.
[verweerder] heeft als tegenverzoek op grond van artikel 7:677 lid 2 BW verzocht [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding. Nu echter geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, is dit verzoek niet toewijsbaar.
billijke vergoeding
4.27.
[verzoeker] maakt aanspraak op betaling van een billijke vergoeding van € 164.637,36 bruto en € 2.751,-- netto ter compensatie van het loon dat hij als gevolg van het ontslag op staande voet is misgelopen. [verzoeker] stelt dat hij graag had willen doorwerken tot zijn pensioengerechtigde leeftijd, zij het dat hij minder wilde werken en in een andere functie dan Rental Manager. Hij heeft tegenover [verweerder] altijd uitgesproken dat hij de voorkeur gaf aan de regeling die hij hierover met [naam 3] had getroffen. De vaststellingsovereenkomst die daarna is uitgewerkt is nooit getekend en dus niet geëffectueerd. [verzoeker] stelt dat zijn gederfd loon, uitgaande van een salaris van in totaal € 4.573,26 bruto per maand, tot zijn pensioengerechtigde leeftijd per 1 november 2025 in totaal € 164.637,36 bedraagt. [verzoeker] maakt daarnaast aanspraak op betaling van een bedrag van € 2.751,-- netto ter compensatie van pensioenschade.
4.28.
[verweerder] betwist de hoogte van de door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding, waaronder de hoogte van het salaris. Zij stelt dat [verzoeker] met zijn ervaring snel weer een nieuwe baan zou moeten kunnen vinden en dat de door [verzoeker] gestelde loonderving daarom buitenproportioneel hoog is.
4.29.
Nu is geoordeeld aan het ontslag geen dringende reden ten grondslag ligt, is de rechtsgrond voor toewijzing van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW hiermee gegeven.
4.30.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de hoogte van de billijke vergoeding vooral bepaald wordt door de mate van het ernstig verwijtbare handelen en nalaten van de werkgever. Daarbij heeft de kantonrechter de mogelijkheid om de hoogte van de vergoeding te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de omstandigheden van het geval.
4.31.
In dit geval wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat [verzoeker] medio 2022 met [verweerder] heeft onderhandeld over het einde van zijn dienstverband en dat partijen een regeling hebben getroffen die is neergelegd in de vaststellingsovereenkomst van 29 juli 2022. Er zijn geen aanwijzingen dat partijen later nog over het einde van de arbeidsovereenkomst en de hoogte van de vergoeding verder hebben onderhandeld. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat hierover tussen partijen overeenstemming bestond en dat [verzoeker] zijn verwachtingen ten aanzien van het verdere verloop van zijn dienstverband bij [verweerder] uiteindelijk toch heeft bijgesteld en niet meer tot zijn pensioen wilde blijven werken. Gelet hierop kan [verzoeker] geen aanspraak maken op een volledige vergoeding van de waarde van zijn dienstverband tot zijn pensioengerechtigde leeftijd.
4.32.
De kantonrechter ziet wel aanleiding om [verzoeker] naast bovenstaande vergoedingen een billijke vergoeding toe te kennen, omdat [verweerder] ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker] heeft gehandeld door hem tijdens het gesprek op 25 november 2022 te overvallen met beschuldigingen van frauduleus handelen. Het had op de weg van [verweerder] gelegen om [verzoeker] voorafgaand aan dit gesprek eerst een duidelijke, schriftelijke uiteenzetting van de resultaten van het door haar verrichte onderzoek voor te leggen en hem in de gelegenheid te stellen daar stukken bij te zoeken zodat hij daarop goed kon reageren. Afgezien van het kortdurende privégebruik van de wiellader door de zoon van [verzoeker] , waarvoor [verzoeker] geen huur heeft betaald, is er geen enkele aanwijzing dat [verzoeker] zich ten koste van [verweerder] heeft verrijkt. Het gegeven ontslag op staande voet is daarom onbegrijpelijk. Dit geldt temeer, nu [verzoeker] al sinds 1980 bij [verweerder] in dienst is en in de ogen van zijn voormalige leidinggevenden kennelijk altijd goed heeft gefunctioneerd. Hij had al eerder aangegeven dat het vervullen van zijn functie van Rental Manager hem zwaar viel, maar niet is gebleken dat [verweerder] daar rekening mee heeft gehouden. Zij heeft [verweerder] daarentegen vlak voor zijn pensioen ontslagen op gronden die vooral zijn functioneren betreffen. De kantonrechter acht het ook ernstig verwijtbaar dat [verweerder] na afloop van het gesprek op 25 november 2022 meteen de auto van [verzoeker] heeft ingenomen zodat hij zelf maar moest zien hoe hij thuiskwam. Gelet op de ernst van het verwijt dat [verweerder] hiervan valt te maken en omdat het voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] door deze onheuse bejegening ook immateriële schade heeft geleden wordt naast de transitievergoeding een vergoeding van € 40.000,-- bruto toegekend. Voor het verzoek van [verzoeker] tot vergoeding van de door hem gestelde pensioenschade geldt dat hij het bedrag van € 2.751,-- netto voldoende heeft onderbouwd en dat [verweerder] dit bedrag niet heeft betwist. Dit bedrag zal daarom ook worden toegewezen.
4.33.
Op grond van het voorgaande wordt aan [verzoeker] een billijke vergoeding toegekend van € 40.000,-- bruto en € 2.751,-- netto. [verweerder] zal tot betaling van deze bedragen worden veroordeeld, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto.
vakantiegeld
4.34.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek om haar te veroordelen tot betaling van het vakantiegeld over het jaar 2022. Dit verzoek zal daarom worden toegewezen.
eindafrekening
4.35.
[verweerder] heeft ook geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] om haar te veroordelen binnen vijf dagen na de datum van deze beschikking de eindafrekening aan [verzoeker] te verstrekken. Dit verzoek wordt daarom ook toegewezen, met dien verstande dat de termijn waarbinnen [verweerder] aan deze veroordeling moet voldoen wordt gesteld op vijf werkdagen. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen tot een bedrag van € 100,-- voor elke dag of deel daarvan dat [verweerder] na betekening van deze beschikking niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000,-- is bereikt.
proceskostenveroordeling
4.36.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het verzoek en het tegenverzoek. Deze worden aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 693,--
- salaris gemachtigde €
793,--
Totaal € 1.486,--
uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.37.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen. Nu [verzoeker] als gevolg van het ontslag op staande voet vanaf 25 november 2022 geen salaris meer van [verweerder] heeft gekregen en niet is gebleken van vervangende inkomsten, weegt zijn belang om de toegekende vergoedingen te ontvangen zwaarder dan het belang van [verweerder] om deze vergoedingen in afwachting van de uitkomst van een eventuele hoger beroepsprocedure nog niet te hoeven betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek
5.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding die is gebaseerd op een bruto maandloon van € 4.072,52 onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 25 december 2022 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding van € 16.290,08 bruto onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 25 november 2022 tot de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 40.000,-- bruto en € 2.751,-- netto, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto;
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van zijn vakantiegeld over het jaar 2022;
5.5.
veroordeelt [verweerder] om binnen vijf werkdagen na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] de eindafrekening te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,-- voor elke dag of deel daarvan dat zij na betekening van deze beschikking niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000,-- is bereikt;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af;
in het tegenverzoek
5.7.
wijst het tegenverzoek van [verweerder] af;
in het verzoek en het tegenverzoek
5.8.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.486,--, waarvan € 793,-- voor salaris gemachtigde;
5.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen en in het openbaar uitgesproken door mr. D.C.P.M. Straver op 14 maart 2023.