ECLI:NL:RBMNE:2023:108

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
533493
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van zendingsgoedkeuring van geestelijk verzorger door zendende instantie en de gevolgen voor de aanstelling

In deze zaak gaat het om de intrekking van de zendingsgoedkeuring van eiser, een geestelijk verzorger (imam) bij Defensie, door de zendende instantie, gedaagde. Eiser was sinds januari 2009 werkzaam bij de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) van Defensie, waarbij goedkeuring van de zendende instantie vereist was voor zijn aanstelling. In 2017 trok gedaagde deze goedkeuring in, wat leidde tot het ontslag van eiser in januari 2018. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de goedkeuring in te trekken, wat resulteerde in inkomens- en immateriële schade. Gedaagde betwist dit en stelt dat zij bevoegd was om de goedkeuring in te trekken op basis van het functioneren van eiser.

De rechtbank heeft de procedure behandeld en vastgesteld dat de verantwoordelijkheden tussen gedaagde en de werkgever niet scherp zijn afgebakend, maar dat gedaagde als zendende instantie bevoegd was om de goedkeuring in te trekken. De rechtbank concludeert dat gedaagde niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de intrekking van de goedkeuring niet onrechtmatig was. Eiser's vorderingen worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op € 6.763,-.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/533493 / HA ZA 22-49
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen:
[eiser],
advocaat: mr. C.J. de Lange te Almere,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen:
[gedaagde],
advocaat: mr. R.P.R. Nolten te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 t/m 26,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 27,
  • akte overlegging producties van [eiser] , met producties 27 t/m 34,
  • akte overlegging producties van [gedaagde] , met producties 28 en 29.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 oktober 2022. Partijen hebben op de mondelinge behandeling de standpunten toegelicht mede aan de hand van spreekaantekeningen die door de advocaten zijn overgelegd. Verder hebben de advocaten en partijen vragen van de rechtbank beantwoord en over en weer op elkaars standpunten gereageerd. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Vervolgens is de zaak aangehouden om te onderzoeken of een minnelijke regeling kon worden getroffen. Partijen zijn daar niet in geslaagd. Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar gaat deze zaak in het kort over?

2.1.
[eiser] is in januari 2009 aangesteld als geestelijk verzorger ( [Functie] ) bij het [Werkgever] (hierna: [Werkgever] ). Vereist voor deze aanstelling is goedkeuring vanuit een zogenoemde ‘zendende instantie’, in dit geval: [gedaagde] . In 2017 heeft [gedaagde] deze goedkeurig ingetrokken. Na het intrekken van de goedkeuring door [gedaagde] heeft [Werkgever] in december 2017 het besluit genomen om [eiser] te ontslaan.
2.2.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door de goedkeuring in te trekken. [gedaagde] mocht daar niet toe over gaan. Als gevolg hiervan heeft [eiser] inkomensschade en immateriële schade geleden. [gedaagde] betwist dit en stelt dat zij de goedkeuring wel mocht intrekken.

3.De feiten

Achtergrondinformatie: [Werkgever] en geestelijke verzorging
3.1.
De geestelijke verzorging voor de medewerkers in dienst van [Werkgever] is ondergebracht bij de Diensten Geestelijke Verzorging (hierna: DGV ). De DGV bestaat uit een zevental Diensten Geestelijke Verzorging die ieder een geloofs- en/of levensovertuiging vertegenwoordigen. Één van deze zeven diensten is de [Organisatie] . De DGV vallen onder de verantwoordelijkheid van de Directeur Diensten Geestelijke Verzorging (hierna: directeur DGV ) en de Hoofden van Dienst van elk van de zeven Diensten Geestelijke Verzorging .
3.2.
Vanwege de scheiding tussen kerk en staat is de verantwoordelijkheid voor de geestelijke verzorging ondergebracht bij de zogenaamde ‘zendende instanties’. Dit zijn door de Staat erkende levensbeschouwelijke of religieuze organisaties die de verschillende geloofs- en/of levensovertuigingen vertegenwoordigen. Voor de islamitische bevolkingsgroep is [gedaagde] de zendende instantie en die is verbonden aan de [Organisatie] .
3.3.
De zendende instanties verzorgen de sollicitatieprocedures voor de aanstelling van geestelijk verzorgers. Bij geschiktheid volgt een zendingsbrief aan [Werkgever] . De door zendende instanties voorgedragen geestelijk verzorgers worden door [Werkgever] zonder meer aangenomen, tenzij de resultaten van een door [Werkgever] uitgevoerde medische en psychologische keuring en/of een screeningsonderzoek aan een aanstelling in de weg staan. Ook kiezen de zendende instanties hun eigen Hoofd van Dienst Geestelijke Verzorging (hierna: Hoofd van Dienst). Bij de [Organisatie] is dit de heer [naam] (hierna: [naam] ). Naast dat hij hierdoor aan het hoofd van de betreffende dienst staat maakt hij deel uit van het bestuur van de DGV .
3.4.
Een zending (goedkeuring) vanuit een zendende instantie vormt de voorwaarde voor aanstelling van een geestelijk verzorger binnen één van de Diensten Geestelijke Verzorging . [1] Vervalt die goedkeuring dan zal [Werkgever] de aanstelling beëindigen. Dat is wat er in december 2017 is gebeurd toen [gedaagde] de zending voor [eiser] heeft ingetrokken.
[eiser] en [gedaagde]
3.5.
Op 26 januari 2009 is [eiser] na voordracht van [gedaagde] in dienst getreden als [Functie] bij [Werkgever] .
3.6.
In de jaren na zijn indiensttreding heeft [eiser] de opleiding Nederlands gevolgd en in 2013 heeft hij een aanstelling voor onbepaalde tijd verkregen. In de periodes daarna hebben meerdere functioneringsgesprekken plaatsgevonden tussen [eiser] en de Hoofd van Dienst ( [naam] ) over het functioneren van [eiser] . In april 2015 is door [naam] een beoordeling opgemaakt, waarin [eiser] onvoldoende scoorde op verschillende punten. Naar aanleiding hiervan heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , [gedaagde] , [naam] en de directeur DGV .
3.7.
In september 2015 schrijft [naam] aan de voorzitter van [gedaagde] :
“Naar aanleiding van de functioneringsgesprekken is de heer [eiser] een aantal opleidingen en coaching trajecten aangeboden om zijn functioneren op het gewenste niveau te brengen (…) Ondanks de geboden verbetertrajecten en de gevolgde opleidingen en coaching heeft de heer [eiser] niet het gewenste niveau weten te bereiken. Helaas heb ik moeten constateren dat hij hierdoor niet op een goede manier uitvoering kan geven aan zijn functie als [Functie] . Het is dan ook daarom dat ik voornemens ben de samenwerking met de heer [eiser] te beëindigen.”
3.8.
In september 2016 is het functioneren van [eiser] nader besproken met [naam] , de voorzitter van [gedaagde] , een vertegenwoordiger van het bestuur van [gedaagde] en de directeur DGV . Er werd toen geconcludeerd dat [eiser] over het geheel genomen functioneert boven de minimaal gestelde eisen en dat het lopende functionerings- en beoordelingstraject kon worden afgesloten met de kanttekening dat [eiser] zich blijvend zal inzetten om zijn functioneren naar een hoger plan te brengen.
3.9.
Met haar brief van 24 mei 2017 heeft de secretaresse van de Hoofd van Dienst van de [Organisatie] een arbeidsconflict gemeld bij de directeur DGV . Het betrof een uitgebreide klacht over structurele samenwerkingsproblemen en (dis)functioneren van [eiser] . [eiser] , [naam] en [gedaagde] zijn van de klacht op de hoogte gesteld. Daarop volgt de volgende correspondentie:
  • Bij e-mail van 13 juni 2017 heeft [eiser] aan [gedaagde] inhoudelijk gereageerd op de klacht en verzocht hierover gehoord te worden;
  • [naam] heeft in zijn brief van 5 juli 2017 aan de voorzitter van [gedaagde] verzocht de zending van [eiser] in te trekken;
  • Op 7 juli 2017 schrijft [eiser] opnieuw aan [gedaagde] dat de klacht onterecht is, hij naar behoren functioneert en dat hij een gesprek wil;
  • Op 10 juli 2017 nodigt de directeur DGV [eiser] uit voor een gesprek op 7 augustus 2017. Vanwege de ziekmelding van [eiser] per 3 augustus 2017 heeft het gesprek niet plaatsgevonden;
  • Bij brief van 26 september 2017 heeft het [gedaagde] aan de directeur DGV kortgezegd meegedeeld dat [eiser] de kwaliteit als geestelijk verzorger bij de [Werkgever] niet meer kan leveren terwijl hij daar vele mogelijkheden voor heeft gekregen en dat de professionele voorwaarden zijn vervallen. [gedaagde] heeft met deze brief de goedkeuring aan de zending van [eiser] ingetrokken;
  • Met de brief van 11 oktober 2017 informeert de directeur DGV [eiser] over het voornemen hem te ontslaan wegens de intrekking door de zendende instantie ( [gedaagde] ). De directeur DGV stelt [eiser] in de gelegenheid om zijn zienswijze kenbaar te maken alvorens over wordt gegaan tot een besluit;
  • De gemachtigde van [eiser] heeft met de brief van 24 oktober 2017 zijn zienswijze gegeven;
  • Bij besluit van 14 december 2017 is [eiser] per 1 januari 2018 ontslag verleend. Per die datum is [eiser] uit dienst getreden.

4.De vordering en het verweer

4.1.
[eiser] vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat [gedaagde] zich onrechtmatig jegens [eiser] heeft gedragen en om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 500.000,- bruto aan gederfde inkomsten en € 25.000,- netto aan immateriële schade.
4.2.
Kortgezegd verwijt [eiser] [gedaagde] dat [gedaagde] buiten haar bevoegdheid is getreden door een besluit te nemen tot intrekking van de zending. Daarnaast verwijt [eiser] [gedaagde] dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld door na te laten [Werkgever] erop te wijzen dat zij verantwoordelijk zijn. Bovendien stoelt de intrekking volgens [eiser] op valse kritiek op zijn functioneren, heeft er geen hoor en wederhoor plaatsgevonden en is de klacht niet goed onderzocht of getoetst.
4.3.
[gedaagde] betwist dat er sprake is van onrechtmatig handelen. [gedaagde] voert aan dat zij bevoegd was dit besluit te nemen, omdat het functioneren van [eiser] onder het Hoofd van Dienst en dus onder de zendende instantie ( [gedaagde] ) valt. Zij is zorgvuldig tot de intrekkingsbeslissing gekomen en betwist de omvang van de schade en het causaal verband.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

[gedaagde] buiten bevoegdheid getreden?
5.1.
In deze zaak is in de eerste plaats aan de orde de verdeling van de (exclusieve) verantwoordelijkheden en bevoegdheden van [gedaagde] als de zendende instantie enerzijds en van [Werkgever] als formele werkgever anderzijds. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] buiten haar bevoegdheden is getreden door het functioneren van [eiser] in zijn hoedanigheid van ambtenaar te beoordelen. Hij stelt dat zijn functioneren een verantwoordelijkheid van [Werkgever] is en niet van de zendende instantie ( [gedaagde] ). Door op basis van dat functioneren de goedkeuring in te trekken treedt [gedaagde] buiten haar bevoegdheid en handelt [gedaagde] volgens [eiser] onrechtmatig. De klachten over zijn functioneren gaan immers niet over zijn functioneren als [Functie] (theologische kwaliteit), maar over zijn functioneren binnen de context van de [Werkgever] (de ambtshalve kwaliteit). Volgens [eiser] valt de beoordeling hiervan buiten de bevoegdheid van [naam] als Hoofd van Dienst en daarmee buiten de bevoegdheid van [gedaagde] .
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de zendende instantie en [Werkgever] niet scherp zijn afgebakend. Wel is duidelijk dat het exclusieve terrein van de zendende instanties de inhoud van de geestelijke verzorging omvat en dat [Werkgever] een faciliterende rol vervult. De (nadere) afbakening van de verantwoordelijkheden dient te worden ingevuld aan de hand van de omstandigheden van het geval tegen de achtergrond van genoemde scheiding tussen kerk en staat.
5.3.
De bevoegdheidsverdeling wordt invulling gegeven door diverse beleidsdocumenten. Ten eerste het Statuut Geestelijke Verzorging bij [Werkgever] . In dit Statuut is de rolverdeling nader uitgewerkt. Hieruit blijkt dat de inhoudelijk ambtelijke sturing het domein is van [gedaagde] en de ambtenaarlijke sturing op bedrijfsvoering is aan [Werkgever] . Daarnaast is er het Ministerieel Besluit betreffende Functionele kaders Geestelijke Verzorging bij [Werkgever] . Dit Besluit legt de inhoud van de geestelijke verzorging en de organisatie daarvan bij de zendende instanties. De verantwoordelijkheid voor personeelszorg is aan [Werkgever] . Die geeft sturing aan de DGV door het formuleren van personeelsbeleid dat resulteert in een gezamenlijke aansturing. Hoewel dit laatste niet concreet wordt uitgewerkt heeft het in de praktijk de invulling gekregen dat [gedaagde] als zendende instantie de verantwoordelijkheid heeft voor het ambtelijk functioneren van een geestelijk verzorger. Dit raakt niet alleen geloofskwesties, maar ziet ook op het professioneel functioneren in het algemeen en binnen de organisatie van [Werkgever] . Het inhoudelijk functioneren van de geestelijke verzorgers is onlosmakelijk verbonden met de wijze waarop zij functioneren in hun relatie tot het Hoofd van Dienst en de collega-geestelijk verzorgers en is voorbehouden aan de zendende instanties. Volgens het Profiel Geestelijke Verzorger rapporteert de geestelijk verzorger aan het Hoofd van Dienst over zijn persoonlijke ontwikkeling en de inhoud van zijn werk. [gedaagde] heeft dit sinds de aanstelling van [eiser] ook zo toegepast. Hij rapporteerde aan de Hoofd van Dienst ( [naam] ) en had steeds met hem de functioneringsgesprekken. De Hoofd van Dienst vertegenwoordigt daarbij de zendende instantie en is verantwoordelijk voor het ambtelijk functioneren van een geestelijk verzorger. Dat [Werkgever] een verantwoordelijkheid heeft voor het functioneren van de geestelijke verzorger of zich in de praktijk daar mee bemoeide is niet gebleken. De conclusie is dan ook dat uit de genoemde beleidsdocumenten en de concrete invulling in de praktijk volgt dat de beoordelingsbevoegdheid hiervan ligt bij de zendende instanties. Dit sluit aan bij de al eerder genoemde scheiding tussen kerk en staat waarin niet als juist kan worden aanvaard dat [Werkgever] gehouden zou zijn zich te mengen in de contacten over het inhoudelijk functioneren van een geestelijk verzorger tussen een Hoofd van Dienst en een zendende instantie. [2]
Tussenconclusie
5.4.
[gedaagde] was bevoegd tot het beoordelen van [eiser] en is met het intrekken van de goedkeuring niet buiten haar bevoegdheid getreden. Dan dient nog beoordeeld te worden of [gedaagde] in die mate onzorgvuldig tot de beslissing tot intrekking is gekomen dat sprake is van een onrechtmatige daad jegens [eiser] .
[gedaagde] onzorgvuldig tot het besluit gekomen?
5.5.
[eiser] meent dat er geen gegronde redenen waren voor het besluit tot het intrekken van de zending door [gedaagde] . Hij verwijt [gedaagde] dat de klacht van de secretaresse op geen enkele wijze is getoetst of onderzocht. Ook heeft er geen hoor en wederhoor plaatsgevonden en is niet op de reacties van [eiser] gereageerd.
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat aan haar slechts een op grond van de haar geboden eerbiediging van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de scheiding van kerk en staat beperkte beoordeling toekomt van het intrekkingsbesluit. Van beoordeling van theologisch functioneren dient de rechter zich geheel te onthouden. Er ligt wel ruimte voor de rechtbank om te toetsen of de totstandkoming tot intrekking zorgvuldig is verlopen, maar de inhoudelijke gronden of [eiser] wel of niet goed gefunctioneerd zou hebben als [Functie] binnen [Werkgever] ligt buiten het beoordelingsbereik van de rechtbank. De inhoudelijke beoordelingsruimte voor de rechtbank voor de vraag of [gedaagde] onzorgvuldig tot een besluit is gekomen is dus klein.
5.7.
[gedaagde] heeft onderbouwd dat de er al jaren een verbetertraject liep en dat herhaaldelijk gesprekken zijn gevoerd over het (ondermaats) functioneren van [eiser] als [Functie] binnen [Werkgever] , maar dat uiteindelijk na een opeenstapeling van gebeurtenissen het vertrouwen in [eiser] is opgezegd. De klachten over [eiser] zouden volgens [naam] niet zozeer op zijn functioneren als [Functie] zien (theologische kwaliteit), maar juist op zijn functioneren binnen de context van de [Werkgever] (de ambtshalve kwaliteit).
5.8.
Het dossier bevat meerdere beoordelingen tijdens functioneringsgesprekken over een reeks van jaren. In september 2016 is een lang lopend verbetertraject uiteindelijk afgesloten, met de kanttekening dat [eiser] zich blijvend zal inzetten om zijn functioneren naar een hoger plan te brengen. Hierna bleef [eiser] volgens Hoofd van Dienst [naam] ondermaats presteren. De uitgebreide klacht van de secretaresse aan de directeur DGV over [eiser] staat niet op zich maar vormde de spreekwoordelijke druppel voor [naam] om het vertrouwen in [eiser] op te zeggen en aan [gedaagde] te verzoeken om intrekking van de zending. Zoals uit de overgelegde stukken blijkt is [gedaagde] toen niet over één nacht ijs gegaan. [gedaagde] heeft dit onderzocht. Doorslaggevend voor [gedaagde] was dat [naam] verklaarde dat het disfunctioneren van [eiser] zich na 2016 voortzette en dat het vertrouwen in [eiser] was opgezegd. [gedaagde] vertrouwde op de bevindingen van haar Hoofd van Dienst als haar vertegenwoordiger bij de [Werkgever] . Door vervolgens onderzoek te verrichten naar het besluit tot het intrekken van de zending en dit met diverse partijen te bespreken, is het bestuur van [gedaagde] tot een afgewogen besluit gekomen en heeft zij geen zorgvuldigheidsnorm geschonden. Dat een gepland gesprek met [eiser] op 7 augustus 2017 met de directeur DGV niet plaats heeft gevonden omdat hij arbeidsongeschikt raakte, maakt dit voor het besluit van [gedaagde] niet anders.
Conclusie
5.9.
De rechtbank concludeert dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door tot intrekking van de zending te besluiten. De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen.
Proceskosten
5.10.
[eiser] is de in het ongelijk gestelde partij en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet in de relatie tussen partijen reden om het salaris gemachtigde te beperken tot het tarief II onbepaalde waarde van € 563,- per punt. Voor een aanpassing van het griffierecht vormt dit geen grond.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt begroot:
  • griffierecht € 5.637,-
  • salaris gemachtigde € 1.126,- (2 punten x € 563,-)
totaal € 6.763,-

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 6.763,-,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.
HW (5330)

Voetnoten

1.Art. 2 lid 2 en 4 Ministeriele regeling aanstelling Geestelijk Verzorgers
2.Zie in dit verband ook: Rechtbank Den Haag 15 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:6474.